TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Karl Eberhard Schöngarth (1903-1946)

    Jeugd en studie

    Karl Georg Eberhard Schöngarth werd op 22 april 1903 in Leipzig geboren als zoon van de bedrijfsleider van een brouwerij in Erfurt in Thüringen. Zijn moeder was afkomstig van het platteland in de omgeving van Leipzig. Naast Karl Eberhard hadden de ouders nog twee zoons. Eén stierf op jonge leeftijd en de andere, Karl Georg, zou in juni 1944 als beroepssoldaat sneuvelen in Witebsk in Belarus.

    Het gezin was fel Duits-nationalistisch en het mag daarom geen verbazing wekken dat Schöngarth junior al tijdens zijn middelbare schooltijd in Erfurt lid werd van het Freikorps Thüringen. De radicaal conservatieve en sterk nationalistische paramilitaire Freikorpsen waren kort na de Eerste Wereldoorlog ontstaan in het politiek gistende Duitsland. Ze bestonden voornamelijk uit gedemobiliseerde veteranen en speelden in het gehele land een grote rol bij het neerslaan van linkse opstanden. Als 17-jarige nam Schöngarth in 1920 deel aan de zogenaamde Kapp-Putsch, vernoemd naar een van de leiders van deze mislukte rechts-radicale coup tegen de zojuist gestichte Weimarrepubliek. In 1921 werd hij lid van de nationaal-conservatieve jeugdbeweging Jungdeutscher Bund.


    Leden van een Freikorps tijdens de Kapp-Putsch. Bron: Bundesarchiv, Bild 146-1971-091-20 / CC-BY-SA 3.0

    Door zijn politieke activiteiten had zijn middelbare schoolopleiding de nodige vertraging opgelopen. Pas in 1922 slaagde hij voor zijn eindexamen. Daarna werkte Schöngarth tot 1924 in een filiaal van de Deutsche Bank in Erfurt. Die betrekking verhinderde hem niet om politiek actief te blijven. Hij werd in 1922 lid van de Wikingbund, een radicaal rechtse organisatie die de vestiging van een militaire dictatuur en de herziening van het Verdrag van Versailles tot doel had. In datzelfde jaar werd Schöngarth op 5 november lid van de net opgerichte afdeling Erfurt van de NSDAP (lidnummer 43.870) en van de SA. Echter, datzelfde jaar gaf hij beide lidmaatschappen weer op. Na de zogenaamde Hitlerputsch van november 1923, een mislukte poging van de NSDAP onder Adolf Hitler om de parlementaire democratie ten val te brengen, werd Schöngarth gearresteerd en aangeklaagd wegens hoogverraad. Na de afkondiging van een algemene amnestie kwam hij echter weer vrij.

    Daarop diende Schöngarth tussen mei en oktober 1924 kort bij de Reichswehr in een infanterieregiment in Giessen (Hessen). Intussen waren de politieke verhoudingen in de Weimarrepubliek weer enigszins tot rust gekomen. In die periode van relatieve stabiliteit begon Schöngarth in 1924 een rechtenstudie aan de universiteit van Leipzig die hij voortzette aan de universiteiten van Greifswald (aan de Oostzeekust in het uiterste noordoosten van de huidige Bondsrepubliek) en Halle (Saale) in het huidige Sachsen-Anhalt. Op 12 juni 1928 sloot hij zijn studie af en op 26 juni 1929 promoveerde hij in Leipzig cum laude op een proefschrift over een arbeidsrechtelijk onderwerp.

    De weg omhoog

    In zijn studietijd was Schöngarth nauwelijks politiek actief geweest. Hoewel hij in 1926 nog een Parteitag van de NSDAP bezocht en hij lid was van de nationalistische studentenvereniging Germania Leipzig, stonden zijn opleiding en toekomstige carrière op de voorgrond. Zijn werkterrein zou komen te liggen in het huidige Sachsen en Sachsen-Anhalt. Tussen januari 1929 en december 1931 werkte hij als jurist bij de rechtbanken in Erfurt en Naumburg. Op 6 juni 1932 slaagde hij in Berlijn voor zijn examen om als rechter te worden toegelaten en tot oktober 1933 was hij hulprechter bij de rechtbanken van Magdeburg, Erfurt en Torgau. Inmiddels was Schöngarth na de machtsovername van Hitler op 30 januari 1933 opnieuw lid geworden van de NSDAP (lidnummer 2.848.857) en op 1 maart ook van de SS (SS-nummer 67.174).

    Partijlidmaatschap was nu een voorwaarde om carrière te maken in de overheidsdienst en dat wierp zijn vruchten af. Na vanaf november 1933 als jurist werkzaam te zijn geweest bij de directie van de posterijen (Reichspostdirektion) in Erfurt, trad Schöngarth op 1 november 1935 in dienst bij de Gestapo. Hij begon bij de persafdeling van de Gestapo in Berlijn en was daarnaast kort actief als advocaat. In de jaren daarna was hij chef van de Staatspolizei in achtereenvolgens Dortmund, Bielefeld en Münster. In oktober 1939 volgde zijn benoeming tot een meer coördinerende functie als Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD (IdS) in Sachsen met zetel in Dresden.

    In deze periode maakte hij snel carrière in de SS. Op 9 november 1936 werd hij SS-Untersturmführer en op 30 januari 1938 volgde zijn bevordering tot SS-Obersturmführer. Datzelfde jaar ging het in een stroomversnelling: op 20 april volgde bevordering tot SS-Hauptsturmführer en op 1 augustus tot SS-Sturmbannführer. Op 10 september 1939 bereikte hij de rang van SS-Obersturmbannführer om slechts enkele maanden later, op 1 januari 1940, te worden bevorderd tot SS-Standartenführer.

    Op 16 maart 1935 was Schöngarth in het huwelijk getreden met de lerares Dorothea Gross. Uit het huwelijk werden twee kinderen geboren: op 15 oktober 1936 kwam de oudste te wereld en op 19 februari 1940 de jongste.


    Karl Eberhardt Schöngarth in de jaren 30. Bron: Publiek domein

    Moorden in het Generalgouvernement

    Na een korte diensttijd als reserve-tweede-luitenant bij de luchtdoelartillerie tijdens de veldtocht tegen Frankrijk in mei/juni 1940 keerde Schöngarth terug naar Dresden. De Gestapo-chef daar bleef niet onopgemerkt. Op 30 januari 1941 werd Schöngarth, in de rang van SS-Oberführer, benoemd tot Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (BdS) in het Generalgouvernement met zetel in Krakau. De BdS fungeerde in de door nazi-Duitsland bezette gebieden als een vooruitgeschoven post van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) in Berlijn, de centrale instantie van het onderdrukkingsapparaat van de nazi’s.

    Op 22 juni 1941 viel nazi-Duitsland de Sovjet-Unie binnen. De zogenaamde Einsatzgruppen der Sicherheitspolizei und des SD vermoordden vele honderdduizenden Joden, Roma, politieke tegenstanders en ‘asocialen’ in de veroverde gebieden. De opmars verliep echter zo snel dat veel Joden in staat waren te vluchten en Joodse gemeenschappen door de Einsatzgruppen eenvoudigweg over het hoofd werden gezien. Om het verrassingseffect niet verloren te laten gaan volgde direct na de eerste moordgolf een tweede, die tot doel had degenen die hadden overleefd alsnog om te brengen. Als BdS in het Generalgouvernement verzocht Schöngarth de chef van het Reichssicherheitshauptamt, Reinhard Heydrich, om de vorming van extra Einsatzkommandos die voor dit doel moesten worden ingezet in Galicië, de historische landstreek in het huidige Zuid-Polen en West-Oekraïne die op 1 augustus 1941 bij het Generalgouvernement werd gevoegd.

    Het verzoek van Schöngarth was niet aan dovemans oren gericht. Al begin juli 1941 werden er extra Einzatskommandos in Galicië gestationeerd, die door Schöngarth met een kleine staf werden geleid vanuit Lemberg (het huidige Lviv in West-Oekraïne dat tussen de twee wereldoorlogen tot Polen behoorde). Deze eenheden werden gezamenlijk Einsatzgruppe z. b. V. (zur bezonderen Verwendung; voor speciale diensten) genoemd. In de rapportages van deze Einsatzgruppe aan Berlijn werd melding gemaakt van tienduizenden executies van Poolse Joden tussen juli en september 1941.

    Berucht was de zogenaamde Lemberger Professorenmord, die deel uitmaakte van het beleid van de nazi’s om de volledige Poolse intelligentsia te liquideren. In de nacht van 3 op 4 juli 1941 arresteerde de Gestapo in Lemberg – die onder direct bevel van Schöngarth stond – 22 Poolse hoogleraren, hun familieleden en allen die zich op dat moment in hun huizen bevonden. Van hen werden er 21 samen met 13 familieleden nog diezelfde nacht doodgeschoten. Op 12 juli werden nog twee hoogleraren vermoord. De woningen van de professoren werden leeggeroofd. Schöngarth gaf het directe bevel tot deze executies, maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft hij daaraan zelf niet deelgenomen. Overigens heeft niemand zich ooit na de oorlog voor een rechter moeten verantwoorden voor de Professorenmord.

    Na afronding van de opdracht tot massamoord werd de Einsatzgruppe z. b. V in de herfst van 1941 ontbonden en keerde Schöngarth terug naar Krakau. Daarmee was het moorden in opdracht van Schöngarth niet ten einde. Op 21 november 1941 deed hij een Schiessbefehl uitgaan, inhoudende dat alle Joden die in het Generalgouvernement buiten de getto’s werden aangetroffen, standrechtelijk moesten worden geëxecuteerd.


    Onderdrukking in het Generalgouvernement. Geëxecuteerde Poolse spoorwegwerkers nabij Krakau, 26 juni 1942. Bron: Publiek domein

    Nadat hij op 30 januari 1943 was bevorderd tot SS-Brigadeführer und Generalmajor der Polizei, nam Schöngarth in juni van dat jaar kort deel aan de zogenaamde Enterdungsaktion (opgravingsactie). Die operatie werd uitgevoerd tussen 1942 en 1944 en had tot doel om de sporen van de massamoorden in voornamelijk Polen en Oekraïne uit te wissen door het opgraven en vernietigen van lichamen uit de talloze massagraven. Het werd uitgevoerd door het Sonderkommando 1005 onder leiding van SS-Standartenführer Paul Blobel en werd daarom ook Sonderaktion 1005 of Aktion 1005 genoemd.

    Het optreden van Schöngarth in het Generalgouvernement toonde zijn fanatieke antisemitisme. Hij zag de vernietiging van de Joden als noodzakelijk en eiste van zijn bevelhebbers een keihard optreden. Ieder compromis was uit den boze. Dat bleek bij de executie van Joden in Lemberg. Schöngarth zou tijdens een bijeenkomst met zijn SS-staf hebben laten weten dat iedere SS-er die een executiebevel niet zou opvolgen, zelf zou worden doodgeschoten. Bovendien zou hij volle steun geven aan iedere SS-officier die een ondergeschikte om die reden zou doden. Hierbij moet worden opgemerkt dat er geen bewijzen zijn dat weigeraars daadwerkelijk werden bestraft; ze kregen andere taken of werden overgeplaatst.

    Overigens was Schöngarth geen voorstander van een nietsontziende onderdrukking van de Poolse bevolking in het algemeen. Hij meende dat dit alleen maar averechtse effecten zou hebben op de veiligheidssituatie in het Generalgouvernement, omdat het iedere bereidwilligheid van de Polen om de Duitse bezetter tegemoet te komen of zelfs te helpen, in de kiem zou smoren. Dat zou volgens hem onoverzienbare gevolgen kunnen hebben voor de situatie aan het front in het Oosten. Daarmee botste Schöngarth hard met de Höhere SS- und Polizeiführer Ost Friedrich-Wilhelm Krüger, de directe vertegenwoordiger van SS-chef Heinrich Himmler in het Generalgouvernement en hoger in rang dan Schöngarth. Minstens één keer moesten Krüger en Schöngarth bij Himmler persoonlijk op het matje komen, waarbij Schöngarth van de Reichsführer-SS de wind van voren kreeg: Schöngarth was "lau und schwach" (laks en zwak) geworden.


    De Höhere SS- und Polizeiführer Ost Friedrich-Wilhelm Krüger. Bron: Publiek domein

    Deelname aan de Wannseeconferentie

    Op 20 januari 1942 vond in een villa in Berlijn op het adres Am Grossen Wannsee 56/58 een conferentie plaats die tot doel had de Endlösung der Judenfrage (eindoplossing van het Joodse vraagstuk) te organiseren en coördineren. Hier werd niet besloten tot de massamoord op de Europese Joden – die beslissing was feitelijk al gevallen met de massamoorden in de door nazi-Duitsland bezette gebieden volgend op de inval in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 – maar op de agenda stond de organisatie en coördinatie van de deportatie en vernietiging van de gehele Joodse bevolking in Europa.


    De villa Am Grossen Wannsee 56/58 Bron: A. Savin, WikiCommons

    De vergadering was bijeengeroepen door SS-Obergruppenführer Reinhard Heydrich in zijn functie als chef van de Sicherheitspolizei (SiPo) en de Sicherheitsdienst (SD) en werd onder zijn voorzitterschap bijgewoond door veertien staatssecretarissen van verschillende ministeries en hoge NSDAP- en SS-functionarissen. Schöngarth was een van hen en maakte deel uit van de tweekoppige delegatie van het Generalgouvernement. De andere was de jurist Josef Bühler, staatssecretaris in de regering van het Generalgouvernement en permanent plaatsvervanger van Generalgouverneur Hans Frank. Als BdS vertegenwoordigde Schöngarth de politie van het Generalgouvernement. Inmiddels was hij een ervaringsdeskundige die zelf direct aan het moorden had deelgenomen. Opvallend is dat de Höhere SS- und Polizeiführer Ost Friedrich-Wilhelm Krüger, hoger in rang dan Schöngarth, niet door Heydrich was uitgenodigd. De oorzaak daarvan ligt waarschijnlijk in de voortdurende machtsstrijd die in het Generalgouvernement speelde tussen Reichsführer-SS Heinrich Himmler en Hans Frank. Als gevolg daarvan had Krüger, als vertegenwoordiger en vertrouweling van Himmler, een slechte verstandhouding met het civiele bestuur in de persoon van Hans Frank, die direct aan Hitler verantwoording moest afleggen. In dat kader is het van belang dat Schöngarth de ondergeschikte van Heydrich was, terwijl Krüger in zijn functie direct aan Heinrich Himmler verantwoording moest afleggen. Vermoed wordt dat Heydrich de conferentie niet wilde belasten met de persoonlijke rivaliteiten en controverses binnen het Generalgouvernement. Een combinatie van Krüger en Frank of Krüger en Bühler zou het soepele verloop van de conferentie in gevaar hebben gebracht.


    Staatssecretaris Josef Bühler. Hij vormde tijdens de Wannseeconferentie samen met Schöngarth de delegatie van het Generalgouvernement. Bron: Publiek domein

    In de notulen van de vergadering (het Besprechungsprotokoll) wordt geen melding gemaakt van de inbreng van Schöngarth, maar Bühler drong er bij Heydrich op aan om met de Endlösung te beginnen in het Generalgouvernement, omdat er hier geen sprake was van grote ‘transportproblemen’ en er voldoende mankracht voorhanden was om de ‘actie’ soepel te laten verlopen. De Joden moesten volgens Bühler zo snel mogelijk uit het Generalgouvernement ‘verwijderd’ worden, omdat ze dragers waren van besmettelijke ziekten en door zwarte handel de economische structuur van de regio verstoorden. Bühler becijferde dat het ongeveer 2 ½ miljoen Joden betrof, waarvan de meerderheid arbeidsongeschikt (arbeitsunfähig) was. Met dat laatste stempel was hun lot bezegeld.

    Bühler vergat Schöngarth niet. De staatssecretaris stelde in de vergadering vast dat de verantwoordelijkheid voor de Endlösung in het Generalgouvernement moest liggen bij de chef van de SiPo en de SD, ondersteund door de civiele autoriteiten. Bühler herhaalde zijn dringende verzoek: een zo snel mogelijke oplossing voor de ‘Judenfrage’ in het Generalgouvernement. Aan Schöngarth zal het niet gelegen hebben.

    De deelnemers aan de conferentie gingen uit elkaar nadat ze het chronologische verloop van de volgende massamoorden hadden vastgelegd. Ze besloten om bij de Endlösung samen te werken onder leiding van het Reichssicherheitshauptamt.

    Onderdrukking en terreur in Nederland

    Op 9 juli 1943 werd Schöngarth van zijn functie als BdS in het Generalgouvernement ontheven. De reden daarvoor is niet duidelijk, maar het is aannemelijk dat interne competentiegeschillen en rivaliteiten binnen het bestuur van het Generalgouvernement daarbij een rol hebben gespeeld en dat Schöngarth bij Himmler in ongenade was geraakt. Nadat hij Krakau had verlaten diende Schöngarth kort bij de luchtafweer in München. In september van dat jaar volgde een overplaatsing naar de Waffen-SS en tussen oktober 1943 en begin 1944 was Schöngarth commandant van een infanteriecompagnie bij de 4. SS-Polizei-Panzergrenadier-Division in de strijd tegen partizanen in Noord-Griekenland en Joegoslavië.

    Eind maart 1944 werd Schöngarth door Ernst Kaltenbrunner, de chef van het Reichssicherheitshauptamt, vanuit de Waffen-SS teruggeplaatst bij de Sicherheitsdienst. Daarvoor had Kaltenbrunner expliciet toestemming gekregen van Hitler, want de bestrijding van de toenemende verzetsactiviteiten in de bezette gebieden in het Westen vroeg om ervaren krachten en Schöngarth had in het Generalgouvernement ruimschoots zijn sporen verdiend. Het nieuwe werkterrein van Schöngarth werd het bezette Nederland (Reichskommissariat Niederlande). Op 1 juni 1944 begon hij in Den Haag als Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (BdS). Zijn directe chef was de Generalkommissar für das Sicherheitswesen, de Höhere SS- und Polizeiführer Hanns Rauter. Echter, al snel werd Den Haag niet meer veilig geacht wegens een mogelijke invasie en werd zijn kantoor naar Zeist verplaatst. Snel daarna vestigde Schöngarth zijn hoofdkwartier in Amersfoort en uiteindelijk in december 1944 in Zwolle.


    Nederland, zomer 1944. BdS Schöngarth (midden), Bernard Georg Haase, de SD-chef in Groningen (links) en SS-Untersturmführer Transfeld, de adjudant van Schöngarth (rechts). Bron: Beeldbank WO2 - NIOD

    Bij aankomst in Nederland was Schöngarth een onbekende binnen de top van de bezettingsmacht. Hij had geen netwerk en zijn medewerkers waren nieuw voor hem. Desondanks liet Schöngarth over zijn doelstellingen geen enkele onduidelijkheid bestaan. In zijn eigen woorden voerde hij onmiddellijk ‘polnische Verhältnisse’ (Poolse verhoudingen) in, dat wil zeggen een niets ontziende directe onderdrukking van ieder verzet. Van de terughoudendheid die hij nog in Polen had ten aanzien van de keiharde onderdrukking van de bevolking, was in Nederland geen sprake meer. Zo liet hij al kort na zijn aantreden, in augustus en september 450 voornamelijk leidende verzetsmensen in Kamp Vught zonder enige vorm van proces fusilleren.

    Daar bleef het niet bij. Op 11 september 1944 gaf Schöngarth een Niedermachungsbefehl (afmaak- of eliminatiebevel) uit, waarin hij opdroeg om iedere deelnemer aan een bekende illegale bijeenkomst of een verzetsgroep onverbiddelijk (rücksichtslos) en direct te liquideren. Op iedere aanslag of sabotagehandeling van verzetsgroepen moesten vergeldingsmaatregelen – Vergeltungsaktionen, dat wil zeggen executies – volgen. De rechtspleging (Gerichtsbarkeit) die tot nu toe tenminste nog in naam werd toegepast, werd afgeschaft: ‘terroristen en saboteurs’ waren zonder enige procesgang direct automatisch ter dood veroordeeld. Daarnaast beval Schöngarth dat ook personen die zich in de buurt bevonden van een plek waar een aanslag werd gepleegd, zoals toevallige passanten en mensen die daar woonden, onmiddellijk ter plekke moesten worden doodgeschoten. In het hele land leidde het Niedermachungsbefehl van Schöngarth tot grootschalige standrechtelijke executies. Tussen oktober 1944 en april 1945 kwamen drie keer zoveel leden van het verzet om als in de gehele periode daarvoor sinds mei 1940.

    In het voorjaar van 1945 vond de grootste represailleactie plaats en bleek waartoe Schöngarth in staat was. In de nacht van 6 op 7 maart lagen leden van de afdeling Apeldoorn van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) langs de weg bij herberg de Woeste Hoeve in de buurt van Hoenderloo in een hinderlaag. De bedoeling was om een vrachtwagen van de Wehrmacht buit te maken, maar het toeval wilde dat diezelfde avond Rauter met zijn chauffeur en adjudant de locatie van de geplande overval passeerden. Rauter was op weg van zijn hoofdkwartier in Didam naar Apeldoorn. De BS-leden zagen in het donker zijn dienstauto aan voor de vrachtwagen en er ontstond een vuurgevecht. De chauffeur en de adjudant werden gedood, Rauter raakte zwaargewond en overleefde.

    Schöngarth verving Rauter en de vergelding onder zijn verantwoordelijkheid volgde direct en was gruwelijk. Op de ochtend van 8 maart 1945 werden 117 mannen – zogenaamde Todeskandidaten, waarvan de jongste 17 en de oudste 75 jaar oud was – uit de gevangenissen van Apeldoorn, Assen, Almelo, Zwolle, Doetinchem en Colmschate naar de plaats van de aanslag gebracht en daar door een 50-koppig vuurpeloton van de Grüne Polizei langs de weg gefusilleerd, iedere vijf minuten een groep van 20. Het was de grootste massa-executie ooit die tijdens de bezetting plaatsvond. Daar bleef het niet bij: die dag werden door het hele land nog 146 gevangenen geëxecuteerd: 53 in Amsterdam, 49 in Kamp Amersfoort, 38 op de Waalsdorpervlakte bij Den Haag en 6 in Utrecht.


    Monument voor de aanslag bij de Woeste Hoeve. Bron: Marc Ryckaert

    De persoon Schöngarth

    Het karakter van Schöngarth is wel als raadselachtig omschreven en tegenstrijdigheden waren hem niet vreemd. Jeugdvrienden beschreven hem als een impulsieve, bereidwillige en hulpvaardige jongeman, een beetje onbeheerst, gauw gedeprimeerd, een tikje opvliegend maar verder een gewoon mens.

    De beoordeling in zijn personeelsdossier omschreef Schöngarth als volgt: "Overtuigd nationalist – al ver voor de machtsovername – met een sterke wil (krijgt altijd zijn zin), intelligent, algemeen ontwikkeld, op en top jurist, van onbesproken gedrag en houding, open en eerlijk, tactvol, geen schulden, geen vrouwengeschiedenissen, geen veroordelingen, een uitgesproken gevoel voor discipline en kameraadschap." Zijn uiterlijke verschijning sloot daarop aan. Tijdgenoten hadden de volgende karakteriseringen: 1.80 meter lang, met brede schouders, een indrukwekkende verschijning, impulsief, luide stem, met hoekige bewegingen, een massieve man die kortaf en met nadruk sprak en respect en gehoorzaamheid afdwong. Ook was hij volgens hen energiek, zeer levendig, een regelmatige drinker, niet zonder gevoel voor humor, openhartig en joviaal in de omgang, maar oppervlakkig in vriendschappen. Zijn drankgebruik was ook bij anderen bekend: zo noemde procureur-fiscaal mr. J. Zaaijer, de aanklager in het naoorlogse proces tegen Rauter, Schöngarth "deze beschonken terrorist uit Polen". Rauter zelf karakteriseerde Schöngarth als "ein sauberer, korrekter Offizier".

    In 1956 gaf het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD, het huidige NIOD) de Leidse handschriftendeskundige en hoogleraar Frits Böttcher opdracht om het handschrift van Schöngarth aan het eind van de oorlog te beoordelen. Böttcher concludeerde: "De handtekeningen uit de laatste maanden van 1944 geven blijk van sterke innerlijke conflicten en van inzinkingen. (…) De rancuneuze en agressieve instelling is nog toegenomen; hij is zeer moeilijk in de omgang geworden, opvliegend en onbeheerst. De neiging tot oneerlijkheid en achterbaksheid doet zich meer gelden dan vroeger." De hoogleraar omschreef Schöngarth als vitaal, wilskrachtig, actief, een harde werker, maar ook rancuneus en agressief, lichtgeraakt en driftig, zeer ambitieus. De medewerkers van Schöngarth in Nederland konden daarvan meepraten: ze waren er getuige van dat Schöngarth zich regelmatig urenlang opsloot in zijn werkkamer en ze hoorden hem dan op en neer lopend vloeken, razen en tieren. Niemand had de moed om de kamer binnen te gaan. De dag daarop wist hij dan niet meer welke bevelen hij de dag daarvoor had gegeven. Dat werd geweten aan zijn overmatig drankgebruik. Toen de oorlog ten einde liep raakte Schöngarth steeds meer gedemoraliseerd en gedeprimeerd.

    Na de oorlog

    Direct na de Duitse capitulatie verdween Schöngarth snel van de Nederlandse radar. Dat is op zijn minst merkwaardig te noemen, gezien de misdrijven die hier onder zijn verantwoordelijkheid waren begaan. In Nederland was er echter na de oorlog nauwelijks belangstelling voor de man die hier bijna een jaar een terreurbewind had uitgeoefend. Ook werd Schöngarth nooit uitgeleverd aan Polen en daar berecht voor de deelname aan of de verantwoordelijkheid voor de massamoorden in het Oosten. Schöngarth viel in handen van de Britten, die hem naar Duitsland overbrachten en hem aanklaagden voor één moord waarvoor hij het bevel had gegeven. Dat misdrijf was nota bene in Nederland begaan.

    Op 21 november 1944 wist de bemanning van een boven Zwolle aangeschoten Amerikaanse bommenwerper zich bij Enschede per parachute redden. Eén van hen, co-piloot Americo S. Galle, was toevallig neergekomen op het terrein van villa Het Hoge Boekel waarin het hoofdkwartier van de lokale Sicherheitsdienst gevestigd was. Galle werd gevangen genomen en opgesloten in de kelder van de villa. Daar moest hij zijn vliegeniersuniform uittrekken en burgerkleding aantrekken. Galle werd vervolgens naar een nabijgelegen stuk bos gebracht waar inmiddels een grafkuil was klaargemaakt. Hij werd door een SS’er met een nekschot gedood en het graf werd zorgvuldig gecamoufleerd.


    De op bevel van Schöngarth geëxecuteerde Amerikaanse piloot Americo S. Galle. Bron: Honorstates.org

    De moord op de vlieger kwam direct na de oorlog aan het licht. Ten tijde van de gebeurtenis waren in de villa namelijk twee Nederlandse politieke gevangenen aanwezig die verklaarden dat ze van alles getuige waren geweest. Zij bevestigden de aanwezigheid van Schöngarth, die destijds in de villa een vergadering van SS- en SD-officieren bijwoonde waarbij de alcohol rijkelijk vloeide en herinneringen werden opgehaald aan ‘de goede, oude tijd’ in Krakau en Lemberg. Volgens collega’s van Schöngarth had hij het bevel gegeven om Galle als ‘saboteur’ te behandelen en te executeren.

    Schöngarth werd met zes anderen door de Britten hiervoor aangeklaagd wegens schending van het oorlogsrecht. Hij ontkende iedere betrokkenheid bij de dood van de geallieerde piloot, maar de rechters waren niet overtuigd van zijn onschuld. Een Britse militaire rechtbank in Burgsteinfurt veroordeelde Schöngarth en vier mededaders op 11 februari 1946 ter dood; de andere twee kregen gevangenisstraffen. Karl Eberhard Schöngarth werd op 16 mei 1946 in de gevangenis van Hameln opgehangen voor de moord op Galle. Aanvankelijk werd zijn lichaam begraven op het terrein van de gevangenis, in 1954 werd het herbegraven op de begraafplaats Am Wehl in Hameln.

    Het lichaam van Galle vond zijn laatste rustplaats op de Amerikaanse militaire begraafplaats in Neupré in de Belgische Ardennen.

    Tot slot: Pieter Menten

    Pieter Nicolaas Menten was een Nederlandse zakenman, geboren in 1899 te Rotterdam, die kort na de Eerste Wereldoorlog naar Danzig verhuisde om daar te gaan werken in een handel in oud papier waarvan zijn vader mede-eigenaar was. Begin jaren 30 vertrok hij naar het destijds Poolse Lemberg omdat hij problemen had gekregen met de autoriteiten in Danzig wegens illegale handelspraktijken. Hij was in Lemberg actief in de papierhandel en de suiker-, lucifer- en lederwarenindustrie. Tevens handelde hij in kunst, in het bijzonder schilderijen.

    Eind 1939 verhuisde hij naar Krakau en hij knoopte daar enge contacten aan met de Duitse bezetters als ‘economisch adviseur’ en ‘beëdigd expert’. In 1940 werd hij bewindvoerder over vijf onteigende Joodse kunsthandels en voerde hij de regie over de liquidatie van 27 Joodse firma’s en 20 Joodse antiquariaten, bibliotheken en boekhandels. In deze capaciteit bouwde Menten nauwe relaties op met het Duitse veiligheidsapparaat en werd hij een goede bekende van Schöngarth en zijn naaste SS-officieren.

    Menten zou geen geheim hebben gemaakt van zijn enthousiasme over de massa-executies van Joden en Schöngarth willigde zijn verzoek in om lid te worden van de Einsatzgruppe z. b. V. Hoewel hij formeel geen deel uitmaakte van de SS droeg Menten het uniform van een SS-Hauptscharführer en werd hij gebruikt als tolk en kenner van de landstreek waar de Einsatzgruppe actief was. Het staat vast dat Menten betrokken was bij de Lemberger Professorenmord en aanwezig was bij de arrestaties en verhoren van de hoogleraren. Na de moorden roofde hij uit de huizen van enkele professoren kunstvoorwerpen zoals kostbare meubels, schilderijen, juwelen en tapijten. Hij liet de buit met vrachtwagens naar zijn woonplaats Krakau overbrengen en een deel daarvan was bestemd voor de burcht Wawel, de residentie van Generalgouverneur Hans Frank. De activiteiten van Menten beperkten zich niet tot kunstroof: zo nam hij deel aan door de Einsatzgruppe z. b. V. in Galicië uitgevoerde massa-executies in verschillende dorpen en stadjes.


    Pieter Menten in het uniform van een SS-Hauptscharführer, 1941. Volgens zijn advocaat is dit een trucfoto. Bron: Publiek domein

    Het Generalgouvernement was een broeinest van corruptie en ook Menten werd ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan persoonlijke zelfverrijking ten koste van de Duitse staat. Op 21 juli 1942 werd hij in Krakau gearresteerd en zijn bezittingen werden in beslag genomen. Hij wist echter al snel te ontsnappen uit zijn comfortabele gevangenis. Schöngarth gaf bevel tot zijn opsporing en eind augustus werd Menten weer opgepakt in de bergen ten zuiden van Krakau. Een bijzondere commissie van het Reichssicherheitshauptamt moest de zaak verder onderzoeken. Deze commissie was door Reichsführer-SS Heinrich Himmler persoonlijk ingesteld, want de verdenkingen tegen Menten hingen nauw samen met onenigheden binnen het veiligheidsapparaat van het Generalgouvernement tussen enerzijds Hans Frank en Schöngarth en anderzijds de hoogste politiechef Krüger. Daarbij ging het om verwijten over en weer die betrekking hadden op corruptie en vriendjespolitiek. Het onderzoek door de commissie verliep traag en de zeer povere bevindingen hadden geen negatieve gevolgen. Hardere conclusies zouden hebben geleid tot een ongewenst, meer diepgravend onderzoek naar de SS-top in het Generalgouvernement. Menten werd vrijgepleit van omkoping en onrechtmatige zelfverrijking en kreeg al zijn bezittingen terug.

    In oktober 1942 gaf Heinrich Himmler aan Menten de opdracht om het Generalgouvernement te verlaten en zich weer in Nederland te vestigen. Begin 1943 vertrok Menten met treinladingen aan geroofde kunst uit Krakau en betrok hij een villa in Aerdenhout. Na zijn overplaatsing naar Nederland bezocht Schöngarth hem daar met enige regelmaat.

    Tijdens het proces van de Britten tegen Schöngarth na de oorlog dook de naam Menten op. Schöngarth had namelijk zijn vrouw een brief geschreven waarin hij haar verzocht contact op te nemen met Menten en hem te herinneren aan de vele gunsten die hij hem had verleend in het Generalgouvernement. In ruil daarvoor zou Menten nu moeten zorgdragen voor het welzijn van mevrouw Schöngarth en de twee kinderen.

    Na zijn terdoodveroordeling werd Schöngarth voor enkele dagen naar Nederland overgebracht waar justitie inmiddels een onderzoek naar Menten was begonnen. Op 4 april 1946 werd Schöngarth door politie-inspecteur Van IJzendoorn verhoord over de oorlogsmisdaden waarvan Menten nu werd verdacht. Er werd hem een foto getoond die was aangetroffen in de villa van Menten, Schöngarth keek ernaar en zei: "Dat is Pieter Menten. Hoe gaat het met hem?". Schöngarth verklaarde onder andere uitgebreid over de Einsatzgruppe z. b. V. Hij bevestigde dat Menten daarvan deel had uitgemaakt en actief was geweest als tolk en kunstexpert, maar over diens deelname aan executies zweeg hij. Aan het einde van het verhoor werd Schöngarth gevraagd of hij de waarheid had gesproken. Hij antwoordde: "Weet u, ik heb nog maar drie weken te leven. Dit was de hele waarheid".

    In de decennia na de oorlog bleef het niet stil rond Menten. In 1949 stond hij voor het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam terecht wegens collaboratie, kunstroof en het zich begeven in vreemde krijgsdienst. Aan de meeste van deze misdrijven werd hij niet schuldig bevonden en Menten werd veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf; dat stond gelijk aan de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.

    Tot 1976 leefde de schatrijke kunsthandelaar ongestoord in zijn villa in Blaricum. Dat jaar wilde hij kunstwerken laten veilen en dat werd opgepakt door de pers. Het Openbaar Ministerie wilde hem vervolgen, maar een dag voordat de Rijksrecherche hem wilde aanhouden, vluchtten Menten en zijn vrouw naar Zwitserland. Dat bracht de toenmalige Minister van Justitie Dries van Agt in grote politieke problemen (de zogenaamde Menten-affaire). Op 6 december 1976 werd Menten in Zwitserland aangehouden en op 22 december aan Nederland uitgeleverd. Na enkele slepende strafrechtelijke procedures werd hij op 9 juli 1980 veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en een geldboete van honderdduizend gulden wegens het medeplegen van massa-executies in het dorpje Podhorodce in Galicië. Menten kwam in 1985 vrij en overleed op 14 november 1987 in een bejaardenhuis in Loosdrecht.


    Pieter Menten tijdens zijn proces, 16 mei 1977. Bron: Hans Peters (Anefo), Nationaal Archief

    Definitielijst

    Aktion 1005
    Duitse geheime operatie om de sporen van massavernietiging in het oosten uit te wissen. De lijken van de slachtoffers van de Einsatzgruppen en vernietigingskampen werden opgegraven uit massagraven en vervolgens verbrand. De operatie stond onder leiding van SS-Standartenführer Paul Blobel.
    antisemitisme
    Antisemitisme is een benaming voor een vijandige houding ten opzichte van joden op grond van bepaalde vooroordelen. Er kan sprake zijn van religieus, racistisch en politiek anti-semitisme waarbij de tweede variant toepasbaar is op het antisemitisme binnen het Derde Rijk.
    Binnenlandse Strijdkrachten (BS)
    Actief verzet in Nederland, onder bevel van Prins Bernhard. De BS werd opgericht op 5 september 1944 en was een bundeling van de drie belangrijkste gewapende verzetsorganisaties: OD, LKP en RVV.
    capitulatie
    Overeenkomst tussen strijdende partijen met betrekking tot de overgave van een land of leger.
    collaboratie
    Medewerking vanuit de bevolking aan de bezetters, meer in het algemeen samenwerking verleend aan de vijand door zogeheten collaborateurs.
    democratie
    Letterlijk: demos (volk) kratein (regeert). Democratie is een bestuursvorm waar de regering door een meerderheid van het volk gekozen wordt en waarbij het volk de leiders op het rechte pad houdt door de mogelijkheid deze regering weg te sturen als een meerderheid van het volk het niet meer eens is met de regering.
    dictatuur
    Staatsvorm waarbij de macht in een land in de handen is van één persoon, de dictator. Oorspronkelijk een Romeinse staatsvorm voor tijden van nood, waarbij de totale macht 6 maanden in de handen lag van één persoon om de crisis het hoofd te bieden.
    Eerste Wereldoorlog
    Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
    Endlösung
    Eufemistische term, letterlijk eindoplossing, waarbij met oplossing bedoeld werd de oplossing voor het Jodenprobleem zoals dat door de nationaal-socialisten was geconstateerd. De Endlösung zou uiteindelijk vorm krijgen in de pogingen van de nazi's om het gehele Joodse volk in Europa uit te roeien in speciaal daarvoor ingerichte vernietigingskampen.
    Freikorps
    Duitse paramilitaire groepen die vlak na de Eerste Wereldoorlog opgericht werden vanuit voormalige frontsoldaten. Deze groepen werden veelal vernoemd naar hun commandant. Freikorpsen vormden de basis voor de latere Sturmabteilung (SA).
    Generalgouvernement
    Dat deel van het Poolse gebied dat sinds september 1939 door de Duitsers was bezet. Was een autonoom deel van Grossdeutschland. In augustus 1941 werd Oost-Galicië aan het Generalgouvernement toegevoegd. Het werd door uitsluitend Duitsers bestuurd onder leiding van Generalgouverneur Hans Frank. Het zou uiteindelijk een volwaardige Duitse provincie moeten worden bevolkt door Duitse kolonisten.
    Germania
    De hoofdstad van het Derde Rijk, ontworpen door Albert Speer. Het enorme bouwproject werd niet gerealiseerd.
    getto
    Grotendeels van de buitenwereld afgescheiden stadswijk voor Joden. Het aanstellen van getto's had als doel om Joden uit het dagelijkse leven te weren. Vanuit getto's konden Joden bovendien gemakkelijker gedeporteerd worden naar de concentratie- en vernietigingskampen. Ook bekend als 'Judenviertel' ofwel 'Joodse wijk'.
    invasie
    Gewapende inval.
    liquideren
    Uitschakelen, uit de weg ruimen.
    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.
    oorlogsmisdaden
    Misdaden die in oorlogstijd worden begaan. Vaak betreft het hier misdaden van militairen ten opzichte van burgers.
    Putsch
    Staatsgreep, vaak gepaard gaand met het gebruik van geweld.
    radar
    Engelse afkorting met als betekenis: Radio Detection And Ranging. Systeem voor het met elektromagnetische golven vaststellen van de aanwezigheid, afstand, snelheid en richting van voorwerpen als schepen, vliegtuigen, enz.
    Reichswehr
    Duitse leger in de tijd van de Weimarrepubliek.
    RSHA
    Reichssicherheitshauptambt. De centrale inlichtingen en veiligheidsdienst van het Derde Rijk
    SiPo
    Sicherheitspolizei. Samenvoegingsverband (sinds 1936) van de Gestapo en Kriminalpolizei
    Sovjet-Unie
    Sovjet Rusland, andere naam voor de USSR.