Theo M.W. Neutelings werd geboren in augustus 1935 in Maastricht. In juni 1938 overleed zijn vader plotseling, twee jaar voor het begin van de Tweede Wereldoorlog. Enkele jaren voor zijn overlijden in 2016 schreef hij het onderstaande verslag over zijn ervaringen als vroegwijs kereltje in de periode in de aanloop naar de bevrijding van zijn woonplaats Maastricht. De tekst is overgenomen met toestemming van zijn echtgenote. De tekst is op enkele spellings- en grammaticale verbeteringen na ongewijzigd gebleven. Alleen de tussenkopjes en de foto's met onderschriften zijn door ons toegevoegd.
Heel erg jammer dat ik het nooit meer heb kunnen terugvinden. Ik doel op mijn dagboek. Want in de maand mei [1944] kreeg ik van mijn moeder een dik cahier. De kaft was van stijf karton en wit-zwart-grijs gemarmerd. Op de voorzijde zat al een oningevuld etiket, met rode randjes. En de bladen waren van gewoon lijntjespapier, precies als van het schoolschrift. Ook kreeg ik nog daarbij een anilinepotlood, met de uitdrukkelijke waarschuwing de punt niet in de mond te stoppen. Want de stift ervan zou giftig zijn.
In die tijd ging het hardnekkige gerucht dat de oorlog nog dit jaar voorbij zou zijn. Wishful thinking? Aan kranten had je niks, want die logen er op los, zeker toen onder de Duitse bezetting. Radiotoestellen waren op bevel van de bezetter ingeleverd. Dus aan Radio Oranje via de BBC hadden wij ook niets. En had je stiekem er een achtergehouden, dan werd de zenderontvangst hevig gestoord.
Moeder vond het voor mij als achtjarige goed om zo mogelijk dagelijks alle indrukken m.b.t. de oorlogssituatie op mijn manier vast te leggen. Een soort dagboek dus. Zijzelf sprak over logboek. Omdat zoals gezegd dit boek teloorgegaan is, kan ik helaas mijn kinderlijke stijl en aard van gevoelens alsmede data niet precies meer weergeven. Maar pas op, de herinneringen zijn nog zeer levendig. Nu even wat algemene gegevens over mij en mijn woonomgeving. Ik woonde buiten Maastricht, in het Jekerdal, redelijk vlak bij de Sint-Pietersberg. Onze woonstraat was nog lang niet af. Een onverharde boerenlandweg, waarlangs een negental vrijstaande huizen. Wel hadden wij een redelijk breed trottoir. Als de oorlog uitbrak, werd er niets meer gebouwd noch straataanleg voltooid.
Stadwaarts, op een kleine kilometer verwijderd, stond een militaire kazerne, de Tapijnkazerne geheten. Als ik naar school ging, moest ik altijd daarlangs. De soldaten ervan werden goed gedrild. Zingen konden ze goed. Marcheerachtige liederen. Wij jeugdigen kenden ze onderhand ook wel. Vaak maakten wij er Hollandse teksten van. Zoals over ‘Blonde Mientje heeft een hart van prikkeldraad’ (Blondes Mädchen hat een Herz von Stacheldraht…). De melodie ervan is me nog steeds bijgebleven. Of het Horst-Wessellied: ‘Die Fahnen hoh, die Reihen fest geschlossen…’ (waarom verdwijnen die zinnen nooit uit je geheugen?). ‘…Und wir fahren gegen Engeland…’, ‘en daar komt niks van’, zo luidde ons spontaan gemaakt kinderrefrein. Verschrikkelijk vonden we het als er schietoefeningen gehouden werden. Tussen de kazerne en onze woonstraat lag een groot terrein, vol gras en met bomen. Daardoor liep een voetpad waar wij over moesten. Het was een oorverdovend lawaai. Er werd met nepkogels geschoten. Die waren namelijk van hout, purperkleurig. De blauwe kruitdampen stonken verschrikkelijk. Het geknal deed pijn aan je trommelvliezen.
Het ergste waren de nachten. Je kon zowat de klok er gelijk op zetten. Rond middernacht begonnen de sirenes te gillen. Luchtalarm. Met honderden vlogen bommenwerpers van de geallieerden naar het Ruhrgebiet. Aan het geluid hoorde je wat voor een soort vliegtuigen het waren. Wij gingen dan de kelder in, mijn moeder en mijn nog vast slapend broertje van zes. Mijn vader was al in 1938 overleden. Meestal gingen wij naar de kelder van de rechter buren. Soms naar die van de linker. De Duitse flak (Fliegerabwehrkanone) schoten er lustig op los. Hun zoeklichten trokken lange lichtbanen door de hemel. De vliegtuigen vlogen echter te hoog om getroffen te worden. Enkele van de nog overgebleven Duitse jagers probeerden de redelijk traag vliegende bommenwerpers aan te vallen. Doch al snel vonden zij de begeleidende geallieerde jagers op hun pad… Als het luchtalarm ‘veilig’ gegeven werd, gingen we weer terug naar ons bed. Vaak zag je dan in het oosten een intense vuurgloed. Ik herinner me nog dat Aken gebombardeerd was. Dat ligt hemelswijd zo’n 30 km van ons. Hoge vlammen lekten aan de horizon. ’s Morgens lagen op de oprit naast het huis aardig wat granaatscherven. Van die ruwe stukken gietijzer. Die vielen natuurlijk ook op het dak, vandaar dat veel dakpannen aan gruzelementen gingen. Ook ging het wel eens mis. Omdat wij al voor Duits grondgebied aangezien werden.
Dan zaten wij echt in de piepzak. Zoals het fosforbombardement van de ‘Blaw Dörrep’, een woonwijk niet zo ver van ons. De keldervloer trilde, alles daverde, het gillen van de vallende bommen alleen al deed je hart quasi stilstaan, de keiharde klappen van de inslagen deden je opspringen. Alsof je er middenin zat. Was het voorbij, dan gingen we weer naar huis. Toen leek het wel dag, zo fel brandde die wijk. En blussen van fosfor helpt niet. De rechterbuurman was blokhoofd van de luchtbeschermingsdienst. Tijdens een dergelijk vergissingsbombardement zat hij ook in de kelder. En informatie daarover kreeg hij ook niet. Maar op papier was alles goed georganiseerd, vertelde hij wel eens, zodra hij meende zich te moeten verontschuldigen. Het was overigens een man van weinig woorden. In het dagelijks leven was hij een hoofdambtenaar bij de PTT. Daarom was hij voor ons een belangrijke bron aan informatie. Waarmee hij overigens zeer zuinig was. Want elke dag was er wel valse hoop. Toch gaf die wel eens tegenwicht aan de niet aflatende angst die permanent aan ons dagelijks leven knaagde.
Een stevig gerucht ging eind mei behoorlijk rond. De geallieerden zouden gaan landen. In Italië zelf rukten ze reeds op en Rome zou inmiddels gevallen zijn. Aan het oostfront zouden de moffen zware verliezen lijden. Dus alle reden, zo redeneerde men, dat eindelijk de aanval via het westen gelanceerd zou worden. Wij als kinderen namen al die positief klinkende informatie vaak als absoluut waar aan. Toch had ik wel zo mijn persoonlijke twijfels. Een klasgenootje van mij leende mij wel eens uitgaven van het Duitse propagandablad ‘Signal’. Daarin stonden heel veel indrukwekkende foto’s in over diverse oorlogshandelingen. En dan kon je je moeilijk voorstellen dat de Duitsers ooit zouden gaan verliezen. Moeder legde dan uit dat die propaganda juist bedoeld was om de geest van ons verzet te breken. Net zoals de films in de bioscoop, waar wij praktisch nooit meer heen gingen. De ouders van dat vriendje waren NSB’ers. En dan niets eens van het kwade soort. Gewoon meelopers, maar overtuigd van de Duitse ‘Endsieg’.
Ik sprak zo-even over dat fosforbombardement. Door een huis vlakbij aan de Elisabeth Strouvenlaan was een blindganger dwars door het dak en de verdiepingen gevallen. Een schoolvriendje woonde daar. Dat gezin was er daarmee goed van afgekomen. Vaak droomde ik daarop dat die bom alsnog ontplofte. Vlakbij woonde ook de ouders van mij ma. In hun straat was er niks gebeurd. Alleen veel glasschade. Glas was amper te krijgen. De meeste ruiten waren al bij voorbaat voorzien van plakband, zodat de scherven niet konden rondvliegen. Wat helaas toch wel gebeurde.
Maandag, 5 juni. De wildste geruchten doen de ronde. De geallieerde troepen zouden eindelijk gaan landen. Aan de Franse kust. Linker buurman had het via de telefoon gehoord. Een oom van mij, die vlak bij de ouders van mijn moeder woonde, had een zelfgebouwde radio-ontvanger, waarmee hij o.a. naar de BBC kon luisteren. Ook hij hoorde ervan kennelijk.
Hoe lang zou het dan nog duren, eer ze hier waren? Dat vroegen wij ons af, steeds maar af. Waren die berichten wel juist? We zouden deze o zo graag willen geloven. Want eerder waren al eens pogingen gedaan om te landen. Maar dat werd een fiasco naar ik begreep. In de Gazet van Limburg stond er niks over. Natuurlijk niet. Zelfs op school gonsde het van aanhoudende geruchten. En opeens zag iedereen er erg blij uit. Althans zo kwam het bij mij over.
Woensdag, 7 juni. Rechter buurman wist het zeker. De geallieerden waren geland aan de kust van Normandië. De dag er voor. Felle gevechten zouden er gaande zijn. Er broeide wat in de stad. Als kind kon ik dat niet definiëren, maar ik voelde wel een bepaalde mate van euforie door de straten en over de pleinen zweven. Mijn moeder was dolenthousiast en formuleerde voor mij voer voor het logboek.
In de huiskamer hing een portret van de majesteit. Het was een aquarel achter glas. Stond je er dichter bij, dan zag je honderden dode onweersbeestjes zitten. Ondanks dat was mijn moeder altijd zeer teleurgesteld geweest dat Wilhelmina de kuierlatten naar Engeland genomen had. Nee, dan was Leopold een vent met pit, met karakter. Die bleef gewoon bij zijn volk. Nee, die vluchtte niet. Toch bleef dat statieportret hangen uit stil protest tegen de mof, zoals mama zei. Op de commodekast stond sinds het begin van de oorlog een foto van Rotterdam tijdens dat duivelse bombardement mei 1940. Dat een beschaafd volk zo maar ineens tot barbaren pur sang kon vervallen. Moeder kon dat, wilde dat niet vatten. Rotterdam, ook een Maasstad.
Het werd een redelijk mooie zomer. Achter het huis hadden wij een zeer grote tuin, vol met fruitbomen en -struiken. Allerlei soorten groenten kweekten wij, zoals doperwten, peentjes, sperzieboontjes, stokbonen, tuinbonen, komkommers, aardappelen, sla, koolsoorten, tomaten, noem maar op. Van de rijpe pruimen en bessen werden veel potten jam gemaakt. Heel veel werd weggegeven of geruild tegen andere zaken. Erg slecht hadden wij het niet. Natuurlijk, het zogenaamde regeringsbrood was niet te vreten, zoals we zeiden. Het gerucht ging dat er zelfs kalkpoeder doorheen zat. Vlees(ch, zo stond het op de bonnetjes) en heel veel andere artikelen waren op de bon als gevolg van het ingevoerde distributiesysteem. Maar bij de boeren vlak bij ons was nog voldoende te kopen, ja tegen redelijke prijzen. Een ei voor een cent bijvoorbeeld.
Ook aan tarwe was gelukkig nog te komen via het boerenkanaal. Ik weet nog goed in die tijd dat mijn moeder een juten zak met tarwe georganiseerd had. Als kind moest ik dan op de autoped deze zak naar de mulder brengen, ongeveer 2 km stroomopwaarts van de Jeker over een smal onverhard weggetje. Daar was een watermolen in bedrijf. Je kon er op wachten. En dan voorzichtig naast de step lopend terug naar huis met een jutezak vol kostbaar tarwemeel. Voor ons Limburgers was dat qua traditie erg belangrijk. Want op zondagnamiddag moest er vlaai bij de koffie geserveerd worden. De vlaaibodems maakten de moeders zelf klaar in ronde ijzeren vormen, inclusief de fruitvullingen. Vrijdags gingen de ongebakken vlaaien naar de bakker. Dat ging allemaal per pedes apostolorum, immers auto’s, ja zelfs fietsen, hadden wij niet of niet meer.
Later op de dag, zo tegen 5 uur, gingen we de gebakken vlaaien weer ophalen. Graag ging ik dan mee, want ik vond die heerlijke geuren in de bakkerij fantastisch. Voorts had ik nog een oom die een fabriek van kindervoeding had. In Bergen op Zoom stond namelijk de Liga-fabriek. Hij had wel nog als industrieel noodzakelijkerwijs de beschikking over een automobiel met brandstofbonnen. Een keer in de twee maanden bracht hij dan Liga-biscuit, echte boter en kaas voor ons mee. Ja, zijn auto reed nog steeds echt op benzine. Want die paar auto’s die je in de stad zag rijden, hadden een rubberen gasreservoir op het dak. Of een aanhangwagentje met daarop een gasgenerator, waarin uit hout het houtgas gehaald werd dat via een slangsysteem naar de motor werd geleid.
Ook de gemeentebussen reden met een gasgenerator. Reden waarom er bijna geen bussen meer reden. Zelfs de streektrams naar Kanne, Tongeren, Lanaken enz. reden na 1943 niet meer. Zoals de crèmegele personentrams met hun doordringende drietonige hoorns. Ik kan nog steeds hun geluid nabootsen! Of de goederentrams, steevast getrokken door nijvere stoomlocjes. Op de helling van de Statensingel hadden die locjes het moeilijk, Puffend en kreunend deden ze hun best. Op de maat van het gesis zongen wij in het Maastrichter plat: ‘iech kom neet mie bove, iech…’. Was zo’n tramtrein dan toch op het Koningin Emmaplein geraakt, dan was voorlopig de ergste pijn geleden. Want de aansluitende Hertogsingel liep af richting Jekerdal. En via een plantsoen vlak bij het woonhuis van mijn grootouders ging het spoor via de Elisabeth Strouvenlaan ook licht naar beneden verder. Tja, dat was eigenlijk al het wegverkeer. Geen wonder dat ik rustig op de straten zelf kon steppen.
Dinsdag, 13 juni. Sterfdag van mijn vader. Ik was bijna 3 jaar toen hij overleed. Niettemin koester ik enkele levendige herinneringen aan hem. Niet door overleveringen aangepraat. Een vertel ik hier. Als hij met zijn auto, een DKW van de Auto-Union (voorloper van de Audi), bij het huis kwam, mocht ik instappen en meerijden tot in de garage achter het huis.
Mijn moeder had een wegenkaart van West-Europa en tekende met lijnen de gebieden, die al bevrijd waren. Info kwam via de linker buurman en via nonkel Giel, de radiobouwer. De lokale gazet meldde dat de Duitser fel verzet aan de dag legde en de invallers grotendeels in de pan hakten dan wel gevangen nam. Moeder bezwoer mij de krantenberichten over actuele oorlogshandelingen niet te willen geloven. Al die landen op de kaart kende ik wel. Want ik was een verwoed postzegelspaarder. De frontlijnen werden met potlood getekend, zodat dankzij het gommetje het geen rommeltje op die kaart werd.
Zaterdag, 24 juni. Verjaardag van moeder. Ama en Ampa Grégoire, moeders ouders, komen op koffiebezoek. Nou ja, koffie; ersatz was het, ook wel peekoffie genoemd. Gedroogde wortel van de cichoreiplant die met schitterend blauwe bloemen bloeit. Lijkt wel wat op de korenbloem. En natuurlijk vlaai eten. Ampa is een gezellige verteller. Veel debiteerde hij over de Eerste Wereldoorlog. Hij had als opgeroepen reserveofficier een bataljon voor de grensbewaking. De soldaten en onderofficieren waren in de kazerne ingekwartierd. Zelf mocht hij meestal thuis slapen. Hij had ook een sigarenfabriekje. Veldeke, heette dat merk sigaren, naar de bekende Maastrichtse middeleeuwse dichter vernoemd. Tijdens de oorlogsperiode had hij nog maar een paar werknemers met wie hij samen handgemaakte sigaren fabriceerde. Voor de oorlog zag hij al aankomen dat het met de aanvoer van de juiste tabaksoorten wel eens definitief afgelopen zou kunnen zijn. Dus had hij al bij voorbaat een aardig voorraadje aangelegd, nog voordat de mof op zijn gelaarsde poten door ons landje marcheerde.
Een goede sigaar deed in de oorlog wonderen… Wat aan tabak e.d. nog te koop was kwam van de inlands gekweekte tabaksplanten. De linker buurman kweekte in zijn achtertuin ook tabaksplanten. De geoogste bladeren werden aan touwdraad geregen, die onder het glas van hun terras aldus opgehangen en gedroogd werden. De tabaksbladeren moesten fermenteren, zei hij. Ik begreep dat woord niet maar zocht eigenhandig de plausibele verklaring in het begrip drogen.
Overdag, elke dag zowat, vlogen Amerikaanse bommenwerpers over. Massa’s volgens mijn kinderidee en indruk. Mensen noemden deze ‘vliegende forten’ . In strakke formaties vlogen zij. Het waren net zilveren vogels die hoog aan het firmament statig en langzaam richting oosten vlogen. Het luchtalarm was dan al afgegaan. Maar iedereen bleef min of meer rustig zijn werk, zijn dingen van alledag vervolgen. Want Duits ingrijpen was er bijkans niet meer. Dat voelden wij goed aan, ook als kind al. En dat vormde voor ons al een duidelijk teken dat de bezetting echt niet meer lang zou duren, kon duren, mocht duren. Als kind zochten wij het stanniol dat uit de lucht kwam dwarrelen, lange stroken zilverpapier dat de Duitse radar moest ontregelen. Dat spul leverden wij als kinderen in op school voor de missie.
Zelfs een lichte overmoed bekroop ons. Opeens circuleerden er bepaalde symbolen. Zoals de ‘zes-en-een-kwart’. Dat was een nikkelen stuiver, daarop gesoldeerd verticaal een koperen cent en daarop weer als een soort hoedje een half doorgezaagde munt van een halve cent. Ik zie het nog voor me. Moeder zei dat het een anti-symbool was. Tegen die gehate Arthur Seyss-Inquart, die onze Nederlandse Joden op transport naar het oosten zette. Een straat verderop woonde een Joods meisje, met wie ik wel eens speelde. Ook die was opeens verdwenen tot mijn grote verdriet. Mijn moeder wist toen al te vertellen dat er vreselijke dingen met de Joden gebeurden.
En er werden allerlei protestliedjes gezongen, niet hardop, maar soms duidelijk genoeg. Voorbeeld. Ik heb niet meer alle zinnen en juiste volgorde paraat, maar deze weet ik nog: ‘Op het hoekje van de straat staat een NSB’er, het is geen man, het is geen vrouw, het is een vieze plebejer. Op het hoekje van de straat staat hij daar te venten, hij verkoopt zijn vaderland voor een paar losse centen….’. In plek van plebejer werd er ook wel farizeeër gezongen. En gek, de melodie weet ik ook nog te produceren! Het Vaderland was een NSB-propaganda-krant. En ook zongen we: ‘En wij hangen onze was al aan de Siegfriedlijn’. En wat dacht u van: ‘En wat doen wij met de keizer van Japan? Daar maken wij dan eierpoeier van…’ Ja, want Japan was echt onze tweede grote vijand. Die had ons Indië, onze Gordel van Smaragd, afgepakt! Kortom, met al die ongein hielden wij kennelijk de moed er in.
Joden. Alle Maastrichtse Joden waren nu verdwenen. De meesten opgepakt, enkele families nog op tijd gevlucht. Op Zondag gingen wij altijd wandelen. Na lunchtijd wandelden wij richting Slavante. Vandaar had je een fantastisch uitzicht over de Maasvallei. Op een stenen poort, restant van een voormalig klooster, hing een wit bord, waarop stond: ‘Toegang voor Joden verboden’. Niet te lui hadden wij ooit van die ‘j’ een letter ‘d’ gemaakt. Stiekem verzet dus. Via slingerpaadjes gingen wij vervolgens verder naar boven, naar een theehuis dat enigszins wijdloops ‘Casino’ heette. Daar was een fijne speeltuin aan verbonden. Moeder trakteerde ons op een glas limonade, een donkergele vloeistof met prik dat naar sinaasappel moest smaken. Vandaar liepen wij weer verder, over een boshellingkronkelpad van de Sint-Pietersberg. Het bergplateau stond toen vol met bijna rijpe tarwe-, gierst- en havervelden. Wij plukten er korenbloemen en klaprozen, welke thuis in een vaas gezet werden. Met ook wilde margrieten. Deze drie soorten hadden ook een symboolwaarde: rood-wit-blauw. Want wie o wie kon verbieden om met geplukte veldbloemen over straat te lopen. Juist!
De bevrijdingsgeruchten zwollen maar aan. Toch ging het voor mijn gevoel maar wat moeizaam met de frontlijnen op de kaart van mama. En eerlijk gezegd begreep ik dat toch niet zo goed. Het was inmiddels al een eindje door in de maand juli. Zelf was ik bang aan het worden dat alles uiteindelijk toch een grote mislukking werd. Ik las alles wat los en vast zat; een verwoed lezer dus. Zo ook de plaatselijke krant. Ik wist dat de aparte bijnaam van de gazet de ‘leugenaar’ was, maar voelde toch dat de berichten daarin mij niet vrolijk stemden…. Wel het idee dat het binnenkort grote vakantie was. De hele maand augustus! Wat een weelde!
Opeens sijpelde een noodbericht door de stad. Een groep vooraanstaande stadsgenoten was als gijzelaars opgepakt. Er was een aanslag op het spoor gepleegd. Als binnen 24 uren de daders zich niet gemeld zouden hebben, dan werden die gijzelaars doodgeschoten. In het Nederlands en in het Duits stond het aangeplakt. Vreselijk. Nu leefden ze nog. Straks niet meer. De ondergrondsen zouden echt niet hun vingertje gaan opsteken; wij zijn het, laat die anderen vrij. De wetenschap van zo’n aanstaande dood alleen al maakte mij compleet van slag. Het zal je vader zijn, of je echtgenoot, of een oom, of je onderwijzer, of je baas. Die je dan nooit meer terugziet. Onherroepelijk niet. Nu voel ik die spanning van destijds weer volop de kop opsteken. Stop. Stop.
Een zonnige dag in juli, op weg naar school ’s middags. Brommend trekt de dagelijkse vliegtuigkaravaan hoog aan het firmament oostwaarts. Met zijn dodelijke bagage in de vliegtuigbuiken. Plotseling droge, harde knallen van afweergeschut. Een Amerikaanse jager stort veel verderop neer. Aan een parachute hangt een mannetje dat langzaam naar beneden zeilt. Mijn hemel, daar werd zo maar op geschoten, terwijl die zo hulpeloos naar beneden zweefde! Ik stond pardoes stil, bijna verstijfd. Dan plofte die ongelukkige vliegenier vlak bij me neer. Hij had een leren jasje aan, open. Hij was dood, vol kogelgaten. Brullend rende ik weg, in een ruk door naar school. De Aloysiusschool in de Brusselsestraat. De frater-onderwijzer van mijn klas ving mij op. Ik weet zijn naam nog: broeder Maximus. De dood was die dag onder handbereik, wel heel nadrukkelijk onder handbereik.
Vrijdag, 28 juli. Ik krijg mijn eindrapport. Bevorderd naar de vierde klas. Met schitterende punten. Dat bracht dan weer blijdschap, met een lange vakantie in het vooruitzicht. Natuurlijk, dan ergens naar toe reizen was een ongeweten idee. Een maand lang spelen, lezen, wandelen, dat alles bood ons toch ondanks alles vreugde en plezier. Bloeiende planten in de vrije natuur vond ik schitterend. Mijn moeder had mij al een Flora beloofd, zodra de oorlog voorbij zou zijn. Dat werd echter 4 jaar later toen pas de eerste naoorlogse druk verscheen. Ik had deze ook voor school nodig. En die Flora heb ik nog steeds. Ook de vlinders in alle soorten boeiden mij heel sterk. De fraaiste vond ik wel de koninginnepages die een duidelijke voorkeur aan de dag legden voor het loof van de peentjes in onze moestuin.
De appeloogst bleek zeer succesvol te zijn. Er lagen al veel valappels te rotten op de grond. Erg veel atalantavlinders deden zich daaraan te goed. En ook de dagpauwoog. Rijpe appels werden door ons geschild, met een appelboor van de kern met het klokhuis ontdaan en vervolgens in ronde mootjes gesneden. Daardoor regen wij een touw dat op zolder met de schijfjes ter droging werd opgehangen. Een effectieve methode van conservering. Nadien kon je ze laten zwellen en koken, of er appelmoes van maken. Tomaten had ik nooit gelust. Maar wat gebeurde er? Ik stond in de moestuin de tomaten te dieven. Hoofd- en zijscheuten moest ik er uit nijpen. Alleen een aantal bloemtrossen, zo’n drie tot vijf per tak, mochten tot rijpheid komen. Ik zag opeens een rode tomaat en plukte die. Zou ik er in happen? Ik deed het en… vond het nog lekker ook. Moeder, ik lust tomaten!
Zondag, 30 juli. Wandelen naar Slavante en naar de speeltuin. Vlak bij de mergelgrotten werd zomaar op de toch smalle landweg een heuse spoorbaan aangelegd door dwangarbeiders. Wij werden weggejaagd. Het was vreselijk warm. De werkslaven zwoegden met ontbloot bovenlijf. Iemand reikte drinkwater aan. Met een geweerkolf werd de drinkkan tegen de grond gemept. Vreemd, vond ik, een spoorweg, maar waar naar toe? In de Hertogsingel eerste deel werd ook al een spoorlijn aangelegd. Tussen de twee rijen platanen. De tramrails lagen al los ernaast. Trouwens, de tram reed al lang niet meer. Het gerucht ging dat de moffen een spoorweg naar de Kannerberg gingen aanleggen. Daarin zouden V-1’s geassembleerd worden. Toen van dat spoor op Slavante bekend werd, vermoedde men dat bedoelde assemblage in de Sint-Pietersberg zou gaan geschieden. Het zou voorlopig de laatste wandeling naar het theehuis Casino zijn. Althans tijdens de bezetting. Die dwangarbeiders en krijgsgevangenen hun lot maakte een diepe indruk op mij, op ons allen die dat zagen.
Dinsdag, 1 augustus. Nu is het echt grote vakantie, lange vakantie. Hoera. Ik was een verwoed stepper en ik kon voor mijn doen hoge snelheden daarop ontwikkelen. Graag ging ik ook naar het spoorwegstation. Want ik was verzot op het kijken naar treinen, die door machtige stoomlocomotieven getrokken werden. Over het rangeeremplacement liep een passerelle, een overdekte loopbrug. En hier vanaf had je een schitterend uitzicht over alle sporen. Moeder ging alras die bezoekjes verbieden. Want een aanval op het station, dat een spoorwegknooppunt was in alle windrichtingen, was echt niet ondenkbeeldig. Ik vond dat verbod erg, maar toch hield ik mij er aan. Maar goed ook, want ruim 2 weken later was er daar een vreselijke ramp geschied. Hierover dadelijk later.
Maar nu leukere dingen want 5 augustus was ik jarig. Ik werd negen en was benieuwd naar de cadeautjes die ik ondanks alles als van nature dacht te mogen verwachten. Ja, ik speelde met tinnen soldaatjes. Tegen de moffen, tegen de SS’ers, de SD'ers, de NSB’ers, noem maar op. Ik had legervoertuigen, tanks, vliegtuigjagers. Op mijn wenslijstje stonden een zoeklicht, liefst met batterij en lampje, en afweergeschut op een affuit. Ik keek die dag op de kaart van mijn moeder. Aardig wat delen van Frankrijk waren bevrijd. Maar lang niet alles. En hoe betrouwbaar was dat allemaal wel? Het duurde in mijn kinderbeleving wel erg lang.
Zaterdag, 5 augustus. Jarig! Speelgoed en wat snoep. Aanvulling voor mijn militair materieel. Ten aanval tegen dat duivelsgebroed. Buurtkinderen kwamen feliciteren. Limonade en koek vormden voor hen de traktatie. Morgen zondag naar de speeltuin.
Sommige oppervlakkige bekenden waren weg. Op vakantie dacht ik in mijn onnozelheid, want zij hadden een auto. Nee, zei mama, op de vlucht, nu de geallieerden gaan komen. Naar Duitsland. Kunnen die landverraders en zwarthandelaren daar genieten van de geallieerde bombardementen. Dat ruimt lekker op. Gut, wat een felheid, waarmee zij dat zei. Ik zie haar lichaamstaal nog duidelijk voor me.
Zondag, 6 augustus. Ooms en tantes, visite. Ook zij hadden plezierige presentjes bij zich. Het was toch een fijne feestdag geworden. Iedereen scheen lichtelijk opgewonden te zijn. Want de uiteindelijke bevrijding hangt in de lucht gelijk bloemengeur op een zonnige warme voorjaarsdag. Van oom Giel hoorden wij over een verschrikkelijk wapen dat dood en verderf in Engeland zaaide. Vooral in Londen. Het waren V2’s. De V stond voor Vergeltungswaffe. Via de BBC vernam hij dat. Het gerucht ging dat Parijs bevrijd was. Veel geruchten gingen er. Zelfs als het in de verte onweerde, waren we al zeer gespannen. Op 25 augustus hoorden we dat Parijs nu weer echt van de Fransen zelf was. Hoera! Nu komt er echt schot in de zaak. Maar ook het front komt steeds dichterbij. Zal er hard gevochten worden voor het behoud van onze stad door de mof?
Maastricht had een grote soldatenkazerne, was een belangrijk wegen- en spoorwegenknooppunt. Dat kon best wel eens erg spannend worden. In Frankrijk hadden veel plaatsen heel sterk geleden, waren veel slachtoffers gevallen. We hoorden ook het verhaal over Ouradour, waar de gehele dorpsbevolking in de kerk werd opgesloten en vervolgens moedwillig uitgemoord. De schrik sloeg om onze harten. 31 augustus: Koninginnedag. Het zei ons kinderen niets. We hoorden er wel over maar ‘hare majesteit zat veilig in Engeland’. Maastricht kon met gemak geëvacueerd worden. In de Sint-Pietersberg. Daarin was zelfs een ziekenhuis aangelegd, een bakkerij, noem maar op. Na de bevrijding hoorde ik dat de nachtwacht van Rembrandt daarin ook was opgeslagen. Maar inmiddels was er weer iets verschrikkelijkst in onze stad gebeurd.
Op 18 augustus bombardeerden de Amerikanen de spoorbrug over de Maas, die het spoorwegstation met het grote goederenstation op de linker Maasoever verbond en tevens onderdeel was van de spoorlijn naar Hasselt, de hoofdstad van Belgisch Limburg. En ofschoon het een erg lange brug was, werden toch twee volkswijken zeer zwaar getroffen. Op de linker oever het Kreije Dörrep, op de rechter het Roed Dörrep. 92 doden, geloof ik mij te moeten herinneren. Ik weet het nog levendig voor het geestesoog te halen, dat alle lijken in kisten bijeen gebracht waren in de Dominicaner kerk. Vlak bij het Vrijthof. Heel Maastricht heeft op een indrukwekkende wijze aldaar afscheid van die dode slachtoffers genomen. En bij de gezamenlijke uitvaart zag het zwart van de mensen. Het leek wel even alsof de stad door haar eigen inwoners zich bevrijd had, zo kwam het op mij over. Immers zij lieten hun emoties de vrije loop. Ook mijn moeder en ik gaven acte de préséance. Vandaar. Tijdens dat bombardement leek de stad op haar grondvesten te schudden. Vreselijk angstaanjagend. Zeker als je in de kelder zit en niets kunt waarnemen.
Nu Parijs vrij was, kon het niet meer lang duren, zo meenden wij allen. In de zuidelijke vertes dachten wij kanonsgedonder te horen. Kon de opmars alsjeblieft niet sneller gaan? En zo kwam de maand augustus toch aan zijn einde.
Zondag, 3 september. Brussel is bevrijd! Een dikke 90 km van onze stad gelegen. Nu schiet het op, waarachtig. Moeder moest veel uitgummen en nieuwe frontlijnen op de kaart trekken. Maandag, 4 september. Antwerpen is zonder slag of stoot bevrijd. Daar woonde een oom van mij, de jongste broer van mijn pa, die op een na de jongste was. Het was zo snel gegaan dat de gevluchte moffen niet meer in staat waren de haven te vernietigen. Toch zou het nog maanden duren, eer Antwerpen gebruikt kon worden als aanvoerhaven. Via Zeeland was het Hunnengebroed heer en meester over de Westerschelde. Geen zeeboot kon er langs.
Die dag was mijn broer ook nog jarig. Naar de speeltuin gaan was er niet bij. 1 september was ik met moeder naar de stad gegaan om te zien of er nog iets voor broers verjaardag gekocht kon worden. We liepen door de Brusselsestraat richting centrum. Toen plotsklaps zomaar uit het niets een jachtvliegtuig heel laag over de straat met brullende en gierende motor al schietend vloog. Je zag de piloot duidelijk zitten! Mijn moeder drukte mij en haarzelf in een diepe stenen poortingang van een aldaar gevestigd klooster. We hoorden de kogels op de straatkeien inslaan. Nog een keer kwam hij terug. Mijn ma dacht dat het een Spitfire was. Nou, die deed dan helaas zijn naam alle eer aan. Weer een geval van een vergissing (?). Moet haast wel. Zonder enig cadeau zijn wij haastig rechtsomkeer gegaan. Onze benen trilden nog hevig na.
Nu was het zeker dat het niet meer lang kon duren. De ouders van mij ma zagen liever dat wij drieën de komende dagen bij hen thuis zouden doorbrengen. Immers bij hen in de achtertuin was een ingang van een uitgebreid gangenstelsel. De bekende kazematten. Ik verveelde maar daar al gauw. Een nichtje van mij, dochtertje van nonkel Giel de radioman, leerde mij breien en punniken. Vooral in dat laatste kreeg ik veel schik, gezien de verwerking van de vele kleuren garen en wol. Toch ging mijn moeder nog wel eens op huis aan. Om wat te halen uit de voedselvoorraad in de kelder. Want tijdens de zomermaanden was er heel wat afgeweckt met Opekta als conserveringsmiddel.. Grappig dat zulke triviale details nog zo sterk nog zo helder in het geheugen gegrift staan. Inclusief het weckproces zelf.
Dinsdag, 12 september. Het gerucht ging dat het Amerikaanse leger de Belgisch-Nederlandse grens zou zijn overgestoken. En wel bij Eijsden, Noorbeek, Mesch en Mheer. Op de Hertogsingel vanaf het Koningin Emmaplein stond een heel lange kolonne Duitse voertuigen tot aan de kazerne toe. Vluchtklaar, naar later bleek. Ampa en nonkel Giel zeiden, dat het nu echt niet meer lang kon duren. De Duitse soldaten bij die voertuigen waren heel erg gespannen en hypernerveus. En toch vlakbij, in de straat van mijn grootouders en oom en tante waren er dapperen die al de Hollandse driekleur buiten het raam hadden uitgestoken. Politie ging die huizen langs om die enthousiastelingen op de gevaren ervan te wijzen.
En nu wisten we het allemaal zeker. We kregen het bericht door dat 13 september om 3 uur n.m. beide bruggen door de Duitsers opgeblazen zouden worden. En dat de Amerikanen al in Wyck – het deel van Maastricht op de rechter Maasoever – gearriveerd waren. Rond 3 uur klonk er een dof geroffel en geknal door tot in de schuilkelder diep onder de grond. De Sint-Servaasbrug en de Wilhelminabrug waren opgeblazen. In Maastricht veel beter bekend onder de benamingen Aw Brögk en Nuij Brögk. Immers de eerste was de oudste rivierbrug van Nederland. De Nieuwe Brug was finaal kapot, de Oude Brug alleen het ophaalgedeelte voor de scheepvaart. De oude Romaanse bogen waren nog behoorlijk in tact.
Na het springen van de brug ging eenieder de straat op. De Duitse kolonne op de Hertogsingel was helemaal verdwenen Een voertuig was achtergebleven, zonder wielen, zonder zeildek op de achterbak. Vlaggen zomaar opeens volop. Plotseling hoorden wij bij het Tongerseplein zuidwaarts tanks aanrijden. En toen, op dat moment gejuich, gelach, geroep, gehuil van vreugde. Dat, na zoveel jaren van gedwongen stilte. De Amerikanen zijn er! Eindelijk, het is zover. Alle woonhuizen stroomden leeg. Iedereen, jong tot heel oud, was nu op straat. Voor mij leek het of alle honderden, duizenden volwassenen opeens ongeremde kinderen geworden waren. Niet te filmen.
Onze bevrijders waren militairen van de 2nd AA (Armored Army). De indrukwekkende machines rolden ratelend door, richting kazerne. Inmiddels werd het donker. Maar niemand ging naar bed. 14 september, wij zijn nu echt, heel heel echt bevrijd. De frontlijn lag nu vlak boven Maastricht en dat zou nog wel even zo duren. Het was een angstig idee als je erover doordacht. De vreugde niettemin bleef onveranderd erg groot, want zonder slag of stoot was de stad door de moffen prijsgegeven. De kerken stroomden spontaan vol. Het Te Deum werd luid en spontaan uit volle borst gezongen. Toch had deze en volgende dagen ook hun lelijke schaduwkanten in menselijk opzicht. De Nederlandse SS’ers en de gewetenloze NSB’ers waren met hun gezinnen enkele weken en dagen van tevoren al gevlucht. Naar de Heimat zolang dat nog kon. De meelopers en de opportunisten die vaak nimmer dan wel weinig kwaad gedaan hadden, moesten het nu zwaar ontgelden. Als kind zag ik dat allemaal zo maar op straat gebeuren. Maar de haat en frustratie waren uiteindelijk zo groot geworden, dat de veiligheidsklep van medemenselijkheid het behoorlijk begaf.
Dagen achtereen was er een groots en bruisend carnavalesk volksfeest, afgezien dus van het opbrengen en vernederen van de meelopers die uit hun woonhuizen gesleurd waren. Ik vond het prachtig hoe de Amerikanen in een mum van tijd een pontonbrug over de Maas aanlegden. Zelfs tanks konden daarover rijden. En tevens wij als burgers mochten er gebruik van maken. En zo schoven wij plotsklaps een totaal nieuw tijdperk binnen. Opeens waren er chocolade merk Cadbury, sinaasappels, kauwgom merk Wrigley, rolletjes divers gekleurd snoep merk Lifesavers, sigaretten zoals Lucky Strike… Allemaal gekregen van die goede Amerikaanse sinten. Van naar school gaan was nog lang geen sprake. Bij ons stond om de 100 m ingegraven afweergeschut. Daar waren wij jeugdigen natuurlijk te vinden. Spannend, heel spannend allemaal. We leerden er Engels, tot en met ‘son of a bitch’ aan toe. En ze bleven ons maar van alles toestoppen. We mochten ritjes meemaken met hun jeeps, achter op hun motoren meerijden. Wat een tijd, wat een heerlijke tijd.
Oktober. We gingen weer naar school voor halve dagen, omdat er schoolgebouwen gevorderd waren. En om toch alle klassen aan hun trekken te laten komen. Het was een prachtige nazomer. Op het Fort Sint-Pieter speelde ’s avonds een meestal militaire band voor de Amerikaanse G.I’s. Vaak jazzmuziek. Muziek die we niet kenden maar ons zeer boeide. Ongemerkt schoven we de herfst, de winter in. Wij waren inmiddels al gewend aan het sterk brommend geluid van de vliegende V1-bommen. Als de straalmotor ervan stopte, dan viel hij naar beneden. Dat gebeurde wel eens zo’n voortijdige stop. Antwerpen leed zwaar onder dat soort vliegende bommen, Hitlers geheime wapen.
Horend van de mislukte landing bij Arnhem, het echec van de Dolle Dinsdag. Het front stond nu echt stil. En in Holland werd geleden, erg veel geleden, kou geleden, honger geleden. Want de winter werd erg streng en lang. En met het Ardennenoffensief kwam de schrik opeens in volle hevigheid terug. Moeder had al koffers gepakt om naar Antwerpen, naar oom Karel te vluchten. Het organiseren van een treinreis duurde dagen. Rond Kerstmis werd dat offensief gelukkig gesmoord. Vluchten was niet meer nodig. Veel slachtoffers aan beide kanten…
Een ding wil ik de lezer tenslotte nog graag verklappen. Ruziemaken, dat begreep ik wel dat zoiets kon voorkomen. Maar om een volk met oorlogszuchtige middelen te knechten ging mijn verstand op mijn leeftijd te boven. Eigenlijk heb ik in die periode nog veel meer meegemaakt en beleefd. Maar het heeft mij veel emotionele moeite gekost om alles wat hier boven staan op schrift te zetten. Nooit meer oorlog, zei iedereen. Ik was als jochie daar heel enthousiast over…. Als teenager werd ik dan ook een felle aanhanger van de Europese gedachte!
Als reactie op zijn verslag mailde zijn zoon Rikkie hem in 2010 het volgende:
Ik bedacht me nog dat het ook opvallend is dat je dingen registreert die een kind niet ‘hoort’ te registreren. Waarschijnlijk worden kinderen nu later volwassen door het zorgeloze leventje, maar zeker is wel dat je blijkbaar op sommige gebieden je leeftijd ver vooruit was. Zonder vader zal dat sowieso wel anders zijn, maar de oorlogsomstandigheden zullen er ook wel aan bij gedragen hebben. Je weet al heel goed dat wat je beleeft niet alleen een spannend jongensboek is, je beseft écht dingen van wat er gebeurd. Mogelijk zit er stiekem wat interpretatie bij van latere leeftijd, maar zoals ik al eerder schreef: je waarnemingen van de kleine jongen lijken me authentiek.
Dit is de reactie van zijn vader:
Hi Rik, Ik wil graag (in het kort zo mogelijk) reageren op je reacties. De conclusie is juist dat een zo ingrijpende gebeurtenis op een jeugdige als het ware op een fotografische film inclusief geluidsspoor ingeëtst wordt. Ik zelf sta er nog zo verbaasd over dat ik mij zelfs de kleinste details kan herinneren, tot op het triviale af. Vergeet niet dat wij jarenlang in een continu spanningsveld zaten. En als kind merkte je ook de paniekstemming bij de volwassenen, zodra die zich voordoet en op dat moment zelf heb je geen enkel houvast. En inderdaad, ook juiste conclusie, in bepaalde opzichten werd mijn generatie veel te snel 'volwassen'. Daardoor konden wij ook beter relativeren...
Ja, het is heel typisch. Als je deze jeugdervaring als inmiddels driedubbele volwassene aan het 'papier' toevertrouwt, dat je opeens een kinderlijke schrijftrant gebruikt. Ik denk dat zulks een logisch gevolg is van die film met die dat geluidsspoor van destijds. Ik weet overigens niet wat voor een impact een dergelijk verhaal op de generatie(s) na de mijne heeft. Kennelijk is veel terug te brengen op een paar facetten zoals macht (over anderen) en daar hoort ook bezit toe. Daarom vind ik het niet erg dat wij ons thans geconfronteerd zien met een mondiale crisis, die in feite door een kleine kliek teweeg werd gebracht. Hopelijk zal dit stemmen tot nadenken en aldus weer kunnen leiden tot een correctief handelen van de overheden (in goede samenspraak).
Jammer dat thans vele gewone simpele burgers er de dupe van zijn (werkloosheid, geen goede vooruitzichten, financiële zorgen, enz.). Maar de jongere generaties moeten, als zij de recente geschiedenis overzien, vaststellen dat over langere periodes steeds een klein stapje in de goede richting wordt gezet. In elk geval, aardig dat je de moeite getroostte om er wat dieper op in te gaan. Het ging om een paar maanden in een bepaald jaar, maar in feite was de ellende al vier jaren eerder ingezet.
Met dank aan Rikkie Neutelings, de zoon van de schrijver, die deze tekst aan ons toezond en voorstelde deze op onze website te publiceren.