Titel: | Verweven levens - De onderduikers en helpers van het Achterhuis |
Schrijver: | Broek, Gertjan & Plicht, Elias van der |
Uitgever: | Querido |
Uitgebracht: | 2025 |
Pagina's: | 664 |
ISBN: | 9789021499109 |
Omschrijving: | Valt er nog iets toe te voegen aan de hele Billykast aan boeken die al over Anne Frank en het Achterhuis verscheen? Is niet alles nu wel eens belicht? Ja, dat valt er, en nee, nog niet alles was aan bod gekomen, of vooral: niet accuraat beschouwd, zo toont ‘Verweven Levens’. Het hangt er een beetje vanaf hoeveel van die kastinhoud de lezer hiervoor al geconsumeerd heeft, hoeveel van de ruim 500 pagina’s (de rest zijn noten en dergelijke) reeds bekende informatie bevat. Want die vormt allicht de hoofdmoot. Daarom noemde de directeur van de Anne Frankstichting, Ronald Leopold, het boek op de presentatie al ferm ‘Het Standaardwerk’. Ter inleiding en verantwoording wordt de lezer er bijna streng van doordrongen wat men in elk geval níet hoeft te verwachten, namelijk gepsychologiseer en gespeculeer. Deze grondgedachte is heel stringent doorgevoerd en dat geeft lucht en ruimte voor feiten en vooral veel aangenaam leesbare context bij die feiten. Deze keuze ontspoort af en toe wat in echt onnodige armslag. Meermaals wordt ergens gesteld dat iets niet vast te stellen is, waarna er toch een zeer voorzichtige suggestie wordt gedaan en deze omstandig wordt verantwoord met een steekhoudende redenering. Die maakt de suggestie dan niet alleen heel plausibel maar vaak eigenlijk de enige mogelijkheid. Dit toont zich vooral in de levensbeschrijvingen van de familie Van Pels en Auguste van Pels’ familie Röttgen en de kampgeschiedenissen. Daar staat tegenover dat de lezer heel veel aangereikt krijgt om te overwegen, verbinden en realiseren om semi-zelfstandige conclusies te kunnen trekken in plaats van dat die dwingend voorgekauwd worden. Dit is een procedé dat consequent door het hele boek wordt toegepast en het sterkst werkt bij de delen over Fritz Pfeffer, de eenling in het Achterhuis, en die over de naoorlogse verhoudingen van Otto Frank en Johannes Kleiman met Victor Kugler. De auteurs constateren dat in de geschiedschrijving, binnen de familie Frank, Annes moeder Edith en zus Margot minder ingevuld zijn gebleven als persoon. Daar wordt in voorzien. En dat van de onderduikgroep over Hermann van Pels en de achtste onderduiker, Fritz Pfeffer, een scheef beeld is ontstaan, dat nooit is rechtgezet. Nabestaanden en verwanten hebben over dat laatste bij leven al geklaagd tegenover Otto, maar als uitgesteld verwijt dat pas bij de toneel- en filmproducties echt boven kwam. Pfeffer werd door Anne zelf al als driftig en pedant heertje neergezet, dat in de leesbeleving veel ouder lijkt dan hij bij onderduik was: 54. Allicht maakten scenaristen daar ook weer gretig gebruik van. We leren nu Pfeffers achtergrond en omstandigheden beter kennen. Niet alleen dat hij Charlotte, de niet-Joodse vriendin waarmee hij beter eerder had kunnen trouwen, moest missen. Maar ook zijn zoon uit een eertijds huwelijk. Sinds 1939 in Engeland middels een Kindertransport, was deze van dezelfde leeftijd als de drie jongeren in het Achterhuis. Dan besef je hoe zwaar het verblijf in het Achterhuis voor hem, eenling tegen wil en dank in het gedruis van twee gezinnen, moet zijn geweest. Dat Anne, die alles dat hij met fatsoen nog kon doen om de tijd door te komen smalend bezag, net zo’n kwelling voor hem moet zijn geweest als hij voor haar, wordt evident. Johanna, de vrouw van helper Johannes Kleiman wist, in tegenstelling tot die van Kugler, van de onderduikers, en ging er ook op bezoek, hun dochter, een langlevende tijdgenoot van Margot, Anne en Peter, wist destijds niet van het Achterhuis. Hoe daar nadien onderling tegenaan gekeken werd, komen we helaas niet te weten. Het is jammer dat er niet wat meer ruimte is gemaakt voor het persoonlijk leven en het gezin van misschien wel de interessantste helper, die Otto Frank het meest nabij was, en in 1959 overleed. Dat had best ten koste mogen gaan van de lange historie van de dagboekuitgave en het filmproces die beide elders wel genoeg aan bod gekomen zijn. Wel wordt eens helder uiteengezet hoe de driehoek Opekta, Pectacon en Gies en Co precies in elkaar stak, de drie bedrijven die verknoopt waren met de privélevens van de directieleden. Het geeft te denken dat het definitieve schrijven van de bezetter, dat Gies en Co als Arisch bedrijf werd beschouwd, pas in juli 1944 ontvangen werd. Wat voor onderzoekingen hadden daarin een rol gespeeld, en kan dit hebben samengehangen met de inval een maand later? Hopelijk zal de toekomst dat nog eens uitwijzen. |
Beoordeling: | ![]() ![]() ![]() ![]() |