TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Kolberg, 1945: Evacuatie vanuit een belegerde stad

Van 4 tot 18 maart 1945 werd Kolberg belegerd door troepen van het Rode Leger en het Poolse Volksleger. Sinds 1807 had de Duitse badplaats aan de Oostzeekust geen oorlogsgeweld meer gezien. Toen was de belegering door Napoleons troepen stopgezet na het tekenen van een wapenstilstand tussen Frankrijk en Pruisen. De in januari 1945 nog in première gegane propagandafilm ‘Kolberg’ over deze belegering moest Duitsers aanmoedigen om ook nu stand te houden. Dat zou niet lukken, maar tot 17 maart werd wel vrijwel de complete burgerbevolking uit de stad door vissers-, koopvaardij- en marineschepen over zee geëvacueerd. Hieronder een fragment uit het boek ‘Kolberg’ van Kevin Prenger over deze evacuatie.

Ansichtkaart van Kolberg uit 1901. Alle schepen met evacuees die in 1945 de haven verlieten passeerden de hier zichtbare haveningang. De vuurtoren was toen reeds vervangen door een modernere variant, die tijdens de belegering echter tot explosie werd gebracht door de Duitsers omdat deze een te makkelijk herkenningspunt was voor vijandelijke artillerie. Bron: Brück & Sohn Kunstverlag Meißen / Wikimedia Commons


Dankzij de verbinding over zee kon de belegerde stad gedurende de eerste fase van de belegering nog bevoorraad worden met levensmiddelen en munitie door schepen vanuit Swinemünde en Stettin. De haven lag al vanaf de eerste dag van het beleg onder vuur, hoewel de eerste dagen lang niet zo hevig als later. De chaos was de eerste dagen in de haven groot omdat mensen massaal wilden vluchten en de vluchtelingenstromen nog niet adequaat gecoördineerd werden. Verschillende mensen werden vertrapt door losgebroken paarden die in paniek waren geraakt door het gebulder van het vijandelijke geschut en ander oorlogsgeweld.

Het geluk voor iedereen die de stad wilde verlaten, was wel dat er vanwege stormachtig weer gedurende de voorgaande dagen veel schepen voor anker lagen. Met name in de beschutting van de nacht vertrokken er dagelijks schepen uit de haven met aan boord evacuees. De vaartuigen verzamelden zich meestal op de ankerplaats voor de kust van Kolberg om daarvandaan in konvooi naar westelijker gelegen havens te varen. De belangrijkste bestemmingen waren: Swinemünde, Stralsund en Sassnitz op het eiland Rügen. De schepen moesten tijdens hun reis dichtbij de kust blijven, omdat in dieper water zeemijnen lagen.

Vluchtelingenkaravaan uit Oost-Pruisen en Duitse militairen onderweg in westelijke richting. Vele vluchtelingen belandden in januari en februari 1945 in Kolberg om daarvandaan eerst per trein en later per schip geëvacueerd te worden. Bron: Bundesarchiv, Bild 146-1976-072-09 / CC-BY-SA 3.0


Vanaf 7 maart was ontsnappen uit de stad alleen nog mogelijk over zee. Vanwege een gebrek aan resultaat, waren pogingen om de route via het strand richting Gribow vrij te vechten van hogerhand verboden. Voorafgaand aan 5 maart hadden sommige burgers ook nog kunnen ontkomen met vliegtuigen die opstegen vanuit het ten oosten van Kolberg gelegen vliegveld Bodenhagen, hoewel het vliegeniers van de Luftwaffe eigenlijk niet toegestaan was evacuees aan boord te nemen. Het vliegveld kon echter op 5 maart niet langer verdedigd worden en moest prijs gegeven worden aan de vijand, maar niet zonder dat een deel van de faciliteiten door het personeel eerst tot ontploffing was gebracht.[1] De medewerkers van het vliegveld trokken zich terug naar de stad waar ze werden ingezet bij de verdediging.

Hans-Jürgen Brand was er getuige van hoe het eraan toe ging in de haven tijdens de evacuatie van burgers. Op de ochtend van 4 maart had hij zijn moeder en zus uitgezwaaid, die met het stoomschip Heluan naar Swinemünde werden geëvacueerd. Aan boord van het schip bevonden zich 1.500 opvarenden. Met zijn vader stond Hans-Jürgen op het oostelijke havenhoofd terwijl het schip langs voer met zijn moeder en zus aan boord, de laatste zwaaiend op het dek. Plotseling verschenen Sovjetjachtvliegtuigen in de lucht die het vuur op de haven openden. ‘Het was mijn vuurproef’, vertelde Brand na de oorlog. ‘Ik had zoiets nog niet meegemaakt. […] We hebben geluk gehad dat ze ons niet geraakt hebben.’ Ook de Heluan kon ongehinderd doorvaren.

Beschoten worden was niet de laatste angstaanjagende gebeurtenis die Brand in de haven van Kolberg meemaakte. In afwachting van zijn eigen evacuatie bracht hij hier veel tijd door en zag hij hoe meedogenloos het er soms aan toe ging. ‘Het was ieder voor zich’, herinnerde hij zich. ‘Iedereen dacht alleen maar eraan om weg te komen, weg te komen op een schip.’ Hij aanschouwde hoe mensen op de havenkade zich verdrongen om via de smalle aanlegsteigers aan boord te komen van de schepen. De menigte werd van achteren aangeduwd met als gevolg ‘dat vrouwen met kinderen en vrouwen met kinderwagens niet meer konden blijven staan en in dit ijskoude, smerige water vielen, meestal in de sneeuwregen, en dan nog gilden en voor onze ogen verdronken.’ Volgens Brand gebeurde dit ‘veelvuldig’. Er waren geen reddingsboten of zwemvesten, waardoor wie te water raakte verloren was, tenzij de drenkeling zichzelf uit het water kon redden, wat Brand echter nimmer zag gebeuren.[2] Wel zag hij hoe een vrouw zich aan een drijvende koffer probeerde vast te klampen maar met koffer en al onder water verdween.[3].

Terwijl velen het al moeilijk genoeg hadden om veilig aan boord van een schip te komen, sloegen er in en om de haven ook granaten in. In het water sloegen de projectielen volgens Brand ‘waterfonteinen zo hoog als ik niet eerder had gezien’. Hij zag ook hoe er doden vielen als granaten tussen de wachtende evacuees ontploften. Hun lichamen werden in het water geschopt om ruimte te maken. ‘Dat was heel verschrikkelijk om te zien’, vertelde Brand na de oorlog. ‘Men was hulpeloos, maar wij hadden zelf angst in de havenkom geduwd te worden, omdat er van achteren steeds meer gedrongen werd.’ Tussen de door granaten veroorzaakte ‘reusachtige, smerige, slikachtige fonteinen’ zag je ‘overal de drijvende of verdrinkende mensen’.[4] Het meest gruwelijk waren ongetwijfeld de kinderlijkjes die ronddreven. Terwijl al deze ellende zich voor hun ogen afspeelde zeiden de mensen op de kade niets. ‘Iedereen was met zichzelf bezig.’[5]

Zijn gruwelijke ervaringen in de haven werden Brand uiteindelijk teveel. Hij zag hoe een vrouw met twee kinderen onder vuur kwamen te liggen van granaatwerpers. ‘Wij noemden deze dingen “rats-boem” en overal lagen lichaamsdelen van deze familie’, aldus Brand. ‘Geen ervan overleefde. Het was afschuwelijk. De trap was bijna niet beschadigd. Deze was van cement en was bedekt met bloed.’ De jongen begon met een huilbui waaraan geen eind leek te komen. ‘Ik kon niet meer’, verklaarde hij. ‘Ik kon niets meer. Ik huilde alleen nog maar.’ Hij werd door onbekenden naar een verpleegpost gebracht, waar hij pas rustig werd na een injectie met een kalmeringsmiddel. ‘Ik was niet meer in staat iets te doen. Jarenlang zag ik deze aan flarden geschoten familie voor me. Dat was een trauma.’[6]

De chaos zoals die door Brand werd beschreven was een momentopname. Niet op elk moment ging de evacuatie gepaard met zulke wanorde en gruwelijkheden. Inscheping van evacuees vond bij voorkeur in het donker plaats, als de stad niet onder vuur lag. Om de orde te handhaven werd een havenpatrouille ingesteld. De militairen waaruit deze dienst bestond hadden niet alleen de opdracht ervoor te zorgen dat het aan boord brengen van de vluchtelingen georganiseerd verliep, maar moesten er ook op toezien dat alleen vrouwen, kinderen en mannen ouder dan 65 aan boord gingen. Tegen jongere mannen die probeerden aan boord te gaan, werd hard opgetreden. Dat ervoer een arts die op 7 maart zijn dochter met een kinderwagen aan boord hielp van stoomschip Thesaus. ‘Bewakers die de inscheping leidden, scholden op me, omdat ze dachten dat ik mee wilde vluchten’, zo verklaarde de man. ‘Zonder afscheid te nemen, scheidde ik me van mijn familie, misschien om hen nooit meer te terug te zien.’[7]

Kolberg na de belegering van 1945. Bron: Publiek domein / Wikimedia Commons

Over het functioneren van de havenpatrouille was niet iedereen te spreken. Volgens dokter Brand, die door Fullriede was aangewezen als toezichthouder in de haven, werd ‘het werk van degenen die met de verscheping waren belast’ ernstig bemoeilijkt door de patrouilleleden. ‘Ze gebaarden de vluchtelingen voortdurend met het machinegeweer voor hun neus en zorgden voor verontrusting in plaats van kalmte. De mannen van de havenpatrouille snauwden en commandeerden in de haven om zich heen.’ Politiemensen uit de stad die hielpen met het aan boord brengen van kinderen en ouderen zouden door de havenpatrouille zelfs gedwarsboomd zijn bij de uitvoering van hun hulpverlenende taak. Volgens dokter Brand kon ‘slechts met moeite’ een ‘dreigende schietpartij tussen de beide partijen’ verhinderd worden.[8]

Het was mede te danken aan de bemanningen van de verschillende schepen dat de evacuatie, ondanks de incidenten, over het algemeen toch vlot verliep. Fregattenkapitän Kolbe leidde de evacuatie, eerst aan boord van de U-Jäger 119 (een onderzeebootjager) en vanaf 12 maart aan boord van de torpedobootjager Z 43.[9] Een bonte verzameling vaartuigen werd hiervoor ter beschikking gesteld; groot en klein, civiel en militair. Onder andere koopvaardijschepen en de Kolbergse vissersvloot namen deel aan de evacuatie. Daarnaast leverde ook de Kriegsmarine een belangrijk aandeel. Onder andere Siebelfähre werden ingezet om zoveel mogelijk mensen tegelijk over te brengen naar grotere marineschepen op de rede. Deze door vliegtuigfabrikant Friedrich Siebel bedachte vaartuigen waren provisorische landingsvaartuigen van de Wehrmacht die tijdens operatie Seelöwe, de invasie van Groot-Brittannië, hadden moeten worden ingezet. Het waren een soort van ponten of pontons die met vliegtuigmotoren werden aangedreven. Verder werden onder andere ook mijnenvegers, en Flugsicherungsboote (bergingsschepen van de Luftwaffe) ingezet.

Een Siebelfähre, zoals ook ingezet bij de evacuatie van Kolberg. Deze foto werd gemaakt in Joegoslavië in 1943. Bron: Bundesarchiv, Bild 101I-005-0015-36 / CC-BY-SA 3.0

Geplaagd door hoge golven was het overstappen vanaf kleinere schepen naar grotere niet alleen moeilijk voor de evacuees, maar vergde het ook stuurmanskunst van de scheepsbemanningen. Eenmaal aan boord was de beproeving voor de evacuees nog niet voorbij. In de ruimen en kajuiten van de overvolle schepen, die veelal niet beschikten over toereikende sanitaire voorzieningen, was het afzien. Varen op een woeste zee waren de meeste opvarenden niet gewend en velen werden zeeziek. Op het ene vaartuig was de beproeving groter dan op het andere.

In het bijzonder zwaar was de reis aan boord van het stoomschip Winrich von Kniprode, dat op 8 maart vertrok vanuit de haven van Kolberg. Eén van de opvarenden was de toen veertienjarige Manfred Gruhlcke, afkomstig uit Köslin. Op 7 maart was hij vanuit Köslin gearriveerd in de havenstad om hiervandaan per schip te vluchten. De volgende ochtend kon hij al vertrekken. Met een landingsvaartuig werden hij en de anderen naar de ankerplaats gebracht waar de Winrich von Kniprode lag te wachten. Het schip, dat eens passagiers had vervoerd op de Hamburg-Amerikalijn, was te groot om in de haven aan te meren.

Het landingsvaartuig werd door de vijand onder vuur genomen, maar op de ankerplaats bevond het zich buiten bereik van het vijandelijk geschut. Manfred en de rest van de opvarenden konden ongeschonden overstappen. Eenmaal aan boord werden ze in het ruim ondergebracht, waar strozakken voor hen neergelegd waren en nog genoeg proviand voorhanden was. Tot en met 10 maart werden nog meer vluchtelingen aan boord gebracht, terwijl Manfred ondertussen zag hoe steeds grotere delen van de stad in ‘lichterlaaie’ stonden als gevolg van de bombardementen. Met ongeveer 4.000 tot 5.000 vluchtelingen aan boord verliet de Winrich von Kniprode op 10 maart de ankerplaats, onder begeleiding van enkele andere schepen.

Nog niet eens een hele dag onderweg richting het westen ging het schip op 11 maart op volle zee al voor anker, omdat er geen kolen meer waren om de motor te stoken. Terwijl de andere schepen van het konvooi hun reis vervolgden, duurde het tot 14 maart voordat de reis vervolgd kon worden, nadat er kolen aan boord gebracht waren door een ander schip. Intussen was de proviand bijna op en moest men genoegen nemen met ‘een halve liter waterige soep met gort voor twee personen’. Volgens Manfred Gruhlcke was dat ‘niet genoeg om verzadigd te raken, maar teveel om te verhongeren’. Gelukkig werd er op 13 maart nieuwe proviand aan boord gebracht. Als gevolg van de ontberingen aan boord en het gebrek aan hygiëne leden velen inmiddels aan diarree. Voor anker liggend op zee, zonder enige bescherming, was de Winrich von Kniprode bijzonder kwetsbaar, maar hoewel er een keer zwemvesten werden uitgedeeld omdat er vijandelijke vliegtuigen overvlogen, bleef een aanval uit.

Nadat de reis op 14 maart vervolgd kon worden, arriveerde de Winrich von Kniprode op 15 maart op de ankerplaats bij Swinemünde. Hier lagen al tientallen schepen. Aanleggen in de haven was nog niet mogelijk omdat de stad zijn wonden likte van het zware bombardement dat plaatsvond op 12 maart – uitgevoerd door de vliegtuigen die eerder over de Winrich von Kniprode gevlogen waren. Nadat er op 16 maart nieuwe proviand geleverd was, kon er eindelijk weer goed gegeten worden. Het ontbijt op 17 maart bestond uit drie boterhammen met boter, worst en marmelade. De ochtend daarop werd het anker gelicht en voer het schip de haven binnen. Na van boord gegaan te zijn in Swinemünde, vervolgde Manfred Gruhlcke zijn weg met een speciale vluchtelingentrein die hem diezelfde dag in Rostock bracht. ‘Gered. Vlucht doorstaan’, noteerde hij in zijn dagboek, toen zijn dagenlange reis vanuit Kolberg eindelijk was volbracht.[10]

Schepen met Duitse evacuees op de Oostzee in 1945. Bron: Bundesarchiv, Bild 146-1972-092-05 / CC-BY-SA 3.0

Behalve dat hij deelnam aan patrouilles om plunderaars, spionnen en deserteurs op te sporen, hielp Waffen-SS-soldaat Paul Martelli ook met het escorteren van burgers vanuit de stad naar de haven. In het havengebied werd hij op een dag aangeklampt door een ‘vrouw van ongeveer vijftig jaar oud, behangen met sieraden en bijna geheel verstopt in een luxe bontjas’. In haar armen droeg de dame haar hondje, een poedel, dwergkees of iets er tussenin. ‘Met een stem zwaar van emotie’, vroeg ze de militair of hij haar ‘lieve vriend’ zonder pijn kon doden. Ze wilde voorkomen dat het hondje in vijandelijke handen zou vallen. Hoewel overvallen door haar vraag, besloot Martelli de wens van de vrouw in te willigen. Hij nam het onwetende diertje van haar over en nam het mee naar het strand.

Zijn eerste schot was niet dodelijk en de hond kermde het uit, tot afgrijzen van zijn bazin. Een direct daarna door Martelli afgevuurd schot was wel fataal. Hij droeg het dode huisdier over aan de vrouw die zachtjes huilde. ‘Ze omhelsde hem, hield hem stevig vast, zonder te letten op de bloedvlekken die haar dure bontmantel bevuilden.’ Plotseling werd het strand onder vuur genomen door vijandelijke artillerie. Iedereen dook naar de grond, uitgezonderd de dame. Martelli schreeuwde tevergeefs naar haar dat ze ook dekking moest zoeken. Ze antwoordde echter dat ze een plek zocht om haar hondje te begraven. ‘Ik had bizarre dingen gezien tijdens de recente bombardementen, maar dit tafereel sloeg echt alles’, aldus Martelli in zijn boek. ‘De vrouw liep heen en weer op zoek naar een mooie plek langs de zeeoever. Ik schudde mijn hoofd van ongeloof […].’[11]

Kolberg
Hitlers laatste propagandafilm en de opkomst en ondergang van een Duitse stad
ISBN: 9789402100891
Meer informatie over dit boek
Bestel nu bij Bol.com
Kolberg

Noten

  1. Voelker, J., Die letzten Tage von Kolberg, p. 73.
  2. Brand, H-J., Getuigenis op zeitzeugen-portal, via: YouTube.
  3. Knopp, G., De Oorlog van de eeuw (documentaire), deel 9, 2005
  4. Brand, H-J., Getuigenis op zeitzeugen-portal, via: YouTube.
  5. Knopp, G., De Oorlog van de eeuw (documentaire), deel 9, 2005.
  6. Brand, H-J., Getuigenis op zeitzeugen-portal, via: YouTube.
  7. Schön, H., Pommern auf der Flucht 1945, pp. 171-172.
  8. Ibid., pp. 166-167.
  9. Ibid., p. 181.
  10. Ibid., pp. 174-177.
  11. Martelli, P., On the Devil's Tail, p. 129.

Gebruikte bron(nen)