TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

    Martin Deelen was tolk in het Nederlandse Leger. De latere journalist schreef over het Korps Tolken der Koninklijke Landmacht een boekje. Met zijn toestemming hebben we hier de passages mogen plaatsen die handelen over dit Korps tijdens de Tweede Wereldoorlog.

    Inleiding
    Toen de geallieerden na de invasie in juni 1944 hun landingsgebieden hadden opengebroken en langzaam maar zeker oprukten, ontstond al spoedig een gebrek aan tolken. Weinig Fransen, Belgen en Duitsers kenden Engels, terwijl ook de Britten, zoals bekend, niet uitblonken in talenkennis. De Britse en Amerikaanse commandanten te velde (de Canadezen telden vrij veel Frans-sprekenden) accepteerden daarom vrijwel iedere burger die zich als tolk meldde, ook al spraken ze soms maar een paar woorden ‘over de grens’. Het is diverse malen gebeurd dat achtergebleven Duitsers en collaborateurs op die manier konden infiltreren en belangrijke informatie konden doorspelen.

    Het verhaal wil dat grote baas Eisenhower hoogstpersoonlijk prins Bernhard in diens hoedanigheid van bevelhebber der Nederlandse Strijdkrachten heeft benaderd. Hij zou hem verzocht hebben het tolkenvraagstuk te helpen oplossen omdat Nederlanders (destijds!) bekend stonden om hun talenkennis. Het was de bedoeling een eenheid, een corps, op te richten met gescreende, kundige en geteste vrijwilligers die zouden worden ingelijfd bij de Nederlandse Strijdkrachten. Uit dat corps konden de geallieerde eenheden dan tolken betrekken die minstens Engels, Frans, Duits en Nederlands (en liefst ook Vlaams) kenden.

    Nadat het Tweede Britse Leger in september 1944 het Albertkanaal was overgestoken, nam de behoefte aan betrouwbare tolken sterk toe. Op 28 september, tien dagen na de bevrijding van Eindhoven, werd in een kamertje van het voormalige stadhuis al een recruteringsbureau gevestigd voor tolken-vrijwiligers. Ook in Tilburg, en wat later in Breda en nog andere zojuist bevrijde steden, werd een bureaus opgezet. Om hun gebrek aan militaire opleiding en ervaring te camoufleren kregen deze eerste oorlogsvrijwilligers in hun ‘soldatenboekje’ (b.v. Army ofwel Soldier’s Paybook) een Nederlands legernummer. Men hoopte op die manier te voorkomen dat ze, na eventuele gevangenneming door de vijand, als franc-tireur zouden worden beschouwd. Ook zouden ze dan hun nationaliteit niet verliezen wegens dienstneming in een vreemde krijgsmacht. Onze Grondwet was (en is) op dat punt onverbiddelijk.

    Definitielijst

    geallieerden
    Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
    invasie
    Gewapende inval.

    Afbeeldingen

    Martin Deelen als Sergeant-tolk Bron: Martin Deelen.

    In dienst als Tolk

    De Keuring.
    De medische keuring van aspirant-tolken stelde in het begin niets of weinig voor. Maar de eerste keuring, op 18 oktober 1944, was een komplete farce. In een grote villa in Eindhoven moesten de eerste 16 aspiranten zich in een rij opstellen. Even later kwam er een Nederlandse officier binnenstormen die zich aan de mannen voorstelde als officier van gezondheid, een militaire arts dus. Hij sprak de jongelui toe met de gedenkwaardige woorden: ‘Ik word geacht u te keuren. Maar daar is absoluut geen tijd voor. Vandaar deze simpele vraag:

    Is er iemand ziek?’

    Er kwam geen antwoord, want iedereen was overdonderd.

    ‘Prachtig,’ zei hij. ‘Volgende vraag: is er ooit iemand ziek geweest?’

    Opnieuw doodse stilte.

    ‘Uitstekend,’ zei de militaire arts. ‘Dan bent u hierbij allemaal goedgekeurd.

    Heren, goedemiddag en goede moed!'

    En weg was-ie weer.

    Aan het werk.
    In november en december ‘44 arriveerden veel tolken vanuit Eindhoven in het Belgische Leopoldsburg (door ons hardnekkig Bourg Leopold genoemd), om van daar uit naar hun eenheden te vertrekken. Daar stonden (en staan nog) veel kazernes van het Belgische leger die toen gebruikt werden door Britse troepen en enige tijd ook door onze Prinses Irenebrigade.

    Wij - nog gekleed in ons armzalige burgerplunje - werden op strozakken in oude paardenstallen ondergebracht. Dat was wel even wennen, ook vanwege de winterkou. Wennen, ja vooral ook als je naar de wc moest. Toen iemand me de weg naar de ‘latrines’ (een woord dat we niet op school hadden geleerd) had gewezen, kwam ik terecht bij een paar verveloze spoorwagons. Dat bleken de toiletten te zijn. Nou ja, so what.

    Maar toen ik er binnenstapte, schrok ik me geen hoedje, maar een komplete hoge hoed! Tot mijn jeugdige, braafburgerlijke ontsteltenis zag ik dat daar vier, vijf mannen rustig naast elkaar zaten te poepen. Zonder tussenschot of wat ook voor afscheiding... Sommigen lazen een krantje bij die zeer menselijke bezigheid of zaten met elkaar te kletsen. Heel gezellig allemaal, maar ik deinsde terug. Dat nooit! Drie dagen lang heb ik ‘het’ opgehouden. Tot ik vreselijke buikpijn kreeg en de nood te hoog werd. En zoals bekend breekt nood alle wetten. Ik dacht aan het gezegde: When in Rome, do like the Romans do! En ben ik er gezellig bij gaan zitten.

    Rantsoenen.
    Als onderofficier - ze waren vrijwel allemaal sergeant - hadden de tolken bij het Britse leger recht op een wekelijks rantsoen sterke drank. De ‘gewone' soldaten kregen echter geen whisky of gin, alleen bier en fris. Dan had je dus de bizarre situatie dat zo'n jong Nederlands kereltje, dat thuis misschien nog nooit een druppel gedistilleerd had geproefd, wekelijks de beschikking kreeg over een paar flessen sterke drank. Daar konden zijn Britse maten, meestal wat oudere en ‘echte’ soldaten alleen maar likkebaardend naar kijken terwijl ze achter hun pilsje zaten.

    Ik was een half jaar daarvoor van het gym gekomen en had nog nooit iets sterkers gedronken dan zo'n slap ‘oorlogsbiertje’. De eerste tijd verkocht ik mijn rantsoen sterke drank eerlijk tegen de (lage) inkoopsprijs aan mijn makkers, want ik lustte het spul niet. Sjonge, wat was ik populair in ons detachement! Wat had ik veel vrienden! Iedereen sloofde zich zo hard voor me uit dat ik me heel bijzonder begon te voelen...
    Maar op een regenachtige, trieste avond, toen we ergens in de modder van het Reichswald lagen, heb ik van chagrijn toch ook een slokje whisky genomen. En dat smaakte naar meer...

    Je snapt dat ik vanaf dat moment mijn rantsoen niet meer heb doorverkocht. Maar met mijn populariteit was het in één klap gedaan...

    Het werk van de tolk.
    Op 1 november 1944 waren er 156 tolken van het Corps te velde, welk aantal op 1 januari 1945 was gestegen tot 455. De aanvragen van de geallieerde eenheden bleven echter binnenstromen en op het wervingbureau in Eindhoven werd onder hoogspanning gewerkt. Bijna elke dag vertrok een groepje jongemannen na een korte toespraak van commandant majoor dr. J.H.J. Willems (in het burgerleven leraar moderne talen) naar een centrum van waaruit ze verder ‘gedistribueerd’ werden.Natuurlijk waren de meesten zenuwachtig en gespannen, want ze stonden op het punt zich in ongekende, gevaarlijke avonturen te storten. Wie zich als tolk-OVW-er [oorlogsvrijwilliger - wat ’n rotwoord eigenlijk, MD] meldde, kreeg al direct na binnenkomst te horen: ‘Weet je wel dat je stante pede, zonder vorm van proces, wordt doodgeschoten als ze je gevangen nemen? De Duitsers beschouwen je als partizaan en niet als soldaat. Ons land heeft in mei 1940 immers gekapituleerd!’

    Als echt legercorps, als gevechtseenheid dus, heeft het Corps Tolken bijvoorbeeld in vergelijking met de Prinses Irenebrigade of het Corps Mariniers niets betekend. Op klinkende wapenfeiten kon het zich niet beroemen. Maar wel op de individuele prestaties van zo’n duizend Nederlanders, die van de Ardennen tot Berlijn vaak uitstekend werk hebben verricht, ook in het directe belang van ons land, zoals bij het opsporen van door de vijand gestolen goederen.

    Een tolk is in beginsel een vertaalmachine, een automaat. Hoe beter hij functioneert, hoe minder je merkt dat hij er is. Pas als hij slecht vertaalt of zijn eigen visie geeft, vestigt hij de aandacht op zichzelf, wat niet de bedoeling is en alleen maar ergernis wekt. Maar onze oorlogstolken waren veel meer dan vertaalautomaten. Vooral de Schotten en de Engelsen waren erg dankbaar voor de hulp die het Corps Tolken ze heeft geboden. Tijdens en na de oorlog heeft het dankbetuigingen en schitterende getuigschriften geregend. Veel tolken hebben, ook hoge, onderscheidingen gekregen. Voor het overgrote deel hebben ze zich van hun beste kant laten zien. Weliswaar werd het uiterste van hun aanpassingsvermogen gevergd, want het was voor de drommel niet makkelijk om als jong burgermannetje met nauwelijks enige militaire opleiding (daar was geen tijd voor) verzeild te raken tussen vreemde, geharde soldaten, die meestal een gedegen gevechtstraining achter de rug hadden en al heel wat ‘actie’ hadden gezien. Het is gebeurd dat zo’n jongen, die ’s middags pas in zijn dunne burgerkloffie was gedropt in een besneeuwd dorpje aan het Ardennenfront, haastig in uniform werd gestoken en de eerste nacht moederziel alleen op wacht moest, nadat de sergeant-majoor hem even had uitgelegd hoe je met een stengun moest schieten. (Die jongen was ik, en die nacht heb ik mijn eerste sigaret gerookt... van schrik.)

    Jonge Liefde in de Kerk.
    In het dorpskerkje van Materborn in het Rijnland waren in februari 1945 zo’n 500 dorpelingen ondergebracht. Ik was er door ons Mil.Gov. detachement op mijn eentje achtergelaten om een oogje in het zeil te houden. Het behoorde onder meer tot mijn taak om met de slager en een paar oude mannen mee te gaan als er een in het wild lopende koe of varken moest worden gevangen en geslacht. Dat was met zoveel mensen om de paar dagen wel nodig. Het leverde gekke Wild West-taferelen op, met een soort koddige cowboys op koeienjacht.

    De andere geëvacueerden mochten de kerk alleen even uit om hun behoeften te doen in de latrines die ze zelf hadden gegraven. Ik moest dan, met de stengun in de hand, mee om te zorgen dat ze niet wegliepen. Een bejaarde (voor mijn 20-jarige gevoel tenminste) pastoor fungeerde als organisator en woordvoerder en probeerde de moed erin te houden. ’s Avonds sprak hij vanaf de preekstoel een gebed en zegende zijn kudde, die uit vrouwen, kinderen en oude mannen bestond. Daarna trok hij zich terug in de kleine sacristie, die als keuken was ingericht en bad daar zijn brevier. De mensen in de ijskoude kerk (februari!) zochten op stro tussen de banken een slaapplaatsje, meestal spoedig gevolgd door de pastoor die heel toepasselijk bij het altaar sliep.

    Soms bleef hij wat met me praten. Omdat ik r.k. ben opgevoed, hadden we een goed contact. We hielden bijvoorbeeld allebei van literatuur. Het waren ondanks alles onvergetelijke avonden. In de sacristie brandde een armzalig kaarsje en buiten gromden de kanonnen. Vanuit de kapotgeschoten kerkje (het halve dak was eraf) klonk het ijle, klagelijke krijten van kinderen en het gerochel van bejaarden.Om de beurt citeerden de pastoor en ik dan Duitse en Nederlandse gedichten. Even besefte ik hoe waanzinnig oorlog toch is. Toen ik zoiets tegen de oude zieleherder zei en wij het over de schuldvraag kregen, keek hij me vermoeid aan en fluisterde: ‘Wij Duitsers zijn een goddeloos volk, wij hebben verdiend veel te lijden. Wij zijn niet het edele volk van denkers en dichters, zoals wij onszelf graag presenteren. Onze grote filosofen waren allemaal negatieve geesten.’

    In die sacristie hadden de dorpelingen zowaar een heus bed met kussen en dekbed neergezet. Ze gunden hun jonge, geuniformeerde bewaker blijkbaar een goede nachtrust. Misschien wel om me gunstig te stemmen, wie weet. Per slot wisten ze ook niet wat ze van hun overwinnaars konden verwachten. En hoe dan ook hoorde ik bij die overwinnaars. In die sacristie speelden zich niet alleen hoogculturele zaken af... Op een avond was ik even afgelost en opgehaald om wat te drinken met mannen van ons detachement dat een eind verderop was ondergebracht. Toen ik laat terugkwam in de sacristie, alleen verlicht door zwak maanlicht, ontwaarde ik een krullebol op mijn hoofdkussen.

    Het was Trude T., een knap meisje van mijn leeftijd, dat in de keuken hielp en met wie ik wel eens flirtte, niettegenstaande Montgomery’s non-fraternisation order, het verbod om met Duitsers te verbroederen. Ze had me verteld dat vijf van haar zeven broers gesneuveld waren, een hard feit dat me bevestigd werd door de pastoor. Natuurlijk was ik geen onmens en heb ik geprobeerd haar die nacht te troosten. Making love in een sacristie, zou dat een dubbele doodzonde zijn? De pastoor heeft er niets van gezegd, terwijl hij beslist wel in de smiezen had dat er iets moois was opgebloeid tussen Trude en deze Nederlandse tolk. Al was die bloei maar van korte duur.

    P.S. Nog een uitspraak van die pastoor die ik nooit zal vergeten. Hij vroeg me eens of ik staande kon slapen. ‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ik.

    ‘Dann sind Sie kein guter Soldat!’, klonk het toen uit de priesterlijke (maar ook erg Duitse) mond.

    Definitielijst

    Rijnland
    Duitstalig na WO I gedemilitariseerd gebied aan de rechteroever van de Rijn dat door Hitler bezet werd in 1936.

    Via de Ardennen en Duitsland naar Nederland

    De Ardennen
    In Marche (Ardennen), op 10 januari 1945, met een Engelse majoor bij een burgemeester op bezoek. Vraag van de majoor, die ik moest vertalen: ‘Are there still any pigeons in your village?’ (Onderliggende gedachte was dat postduiven berichten kunnen overvliegen naar de vijand.)
    Deze tolk begint in zijn beste school-Frans: ‘Est ce que il y’a encore des…’ Toen viel de spreker stil. Hij had geen flauw idee wat ‘duiven’ in dat lastige Frans zijn.
    Driftig begint hij in zijn woordenboekje te bladeren. Maar voordat hij het antwoord had gevonden, hadden de beide gezagsdragers al ontdekt dat die gevleugelde diertjes in beide talen hetzelfde heten. Alleen spreek je het woord pigeons anders uit…

    Eenzelfde probleem deed zich later voor in een rechtszaak tegen een Duitser die goederen van het Britse leger had ontvreemd. De aanklager, een majoor, las in het Engels een lange lijst voor van gestolen spullen, die de tolk in het Duits vertaalde.
    Maar toen de verdachte ook ‘breeches’ gestolen zou hebben, stond deze tolk toch met zijn mond vol (nog echte) tanden. Koortsachtig zocht hij naar het Duitse woord.
    Maar de Britse rechter, die blijkbaar paard reed, riep triomfantelijk : ‘Reithosen!!!
    Rijbroeken dus…

    Duitsland
    Een totaal ander, zelfs bijna dodelijk taalprobleem deed zich een maand later voor in Duitsland. Daar stond ik op wacht voor het huis waarin onze kleine eenheid was ondergebracht. Het was een kille, duistere nacht.
    Tegen de morgen, ik voelde me moe en rillerig, zag ik in de uitgestorven straat plotseling twee vage gestalten, die vlak langs de huizen voortslopen. Er was een ‘curfew’ of ‘Sperrstunde’ van kracht en dus mocht er op dat uur niemand op straat zijn.
    Duitse soldaten! Natuurlijk, dacht ik, want we zaten dicht bij het front.
    Automatisch riep ik: ‘WERDA?’, met de stengun in de aanslag. (Ik had nooit geleerd wat je als Engelse schildwacht in zo’n geval moet roepen. Bovendien was ik ervan overtuigd dat het Duitsers waren.)
    De twee schimmen bleven roerloos staan, in doodse stilte. Opnieuw riep ik: ‘WERDA?
    Op dat moment kwam de maan heel even door het wolkendek gluren en herkenden de twee verdachte figuren en ik elkaars Britse uniformen.
    Het waren inderdaad twee Tommies, die het kennelijk niet zo nauw namen met het verbroederingsverbod van grote baas Montgomery, en na een romantische (?) nacht terug wilden sluipen naar hun eenheid. Gelukkig droegen ze hun karabijnen op hun schouder.
    ‘Anders hadden we meteen geschoten,’, zeiden ze opgelucht, ‘want we dachten dat je een Jerry (mof) was, een Wehrwolf of zo!’
    Was ik effe blij dat die goeie maan net op tijd dat misverstand was komen ophelderen!

    Speerpunt van de drie
    Even ons drietal voorstellen:
    Captain Douglas, lid van het Britse Lagerhuis, pas sinds kort in actieve dienst en wil gauw nog wat krijgsroem vergaren. Daarom dwaalt hij wel eens van de weg af, duidelijk in de hoop krijgsgevangenen te maken. Vooral sinds een van onze mensen, die even een zijstraatje insloeg om te plassen, terugkwam met zeven Wehrmachtsoldaten die blijkbaar hadden staan popelen om zich over te geven. Dat overkwam nummero twee:
    Trooper Henry (Nobby) Clarke, die zijn stengun altijd slordig aan een schoenveter op zijn rug heeft hangen. De minst martiale militair die ik ooit heb ontmoet. Klein van stuk, pikzwart haar, met een vol prettig gezicht. Prima chauffeur, goeie ‘chum’ (gabber), met een groot gevoel voor humor.
    Tenslotte deze sergeant-interpreter, blond, lang, mager, wordt door Duitsers soms beschouwd als landgenoot die de ‘andere’ kant heeft gekozen vanwege zijn kennis van het Duits. Had zich in november 1944 in zijn zojuist bevrijde woonplaats Eindhoven eerst als marinier voor Indië gemeld, maar toen dat te lang zou duren als tolk voor het Britse of Amerikaanse leger. Maakte zichzelf op zijn persoonsbewijs twee jaar ouder (de 5 van 1925 veranderd in een 3…) omdat je minstens 21 jaar moest zijn.

    Ons drietal zit eind maart 1945, na Ardennen, Nijmegen, Reichswald en Rijnland, in een zogenaamde White Scoutcar, een lange gepantserde wagen. Het is al een hele toer om erIN te komen, maar erUIT kruipen zonder je hoofd te stoten is nog lastiger. De zware portieren klapppen namelijk door hun eigen gewicht meteen dicht. Op de Scoutcar staat een omgekeerde zeven: het embleem van het Military Government, de Militärregierung, zoals we in Duitsland heten. In bevriend gebied zoals Nederland is het Civil Affairs, meestal spottend Silly Affairs genoemd.
    Als ‘speerpunt'-afdeling van het detachment moet ons drietal zich al eerste bekommeren om de burgerbevolking bij het binnenrukken van de troepen. De bedoeling is dat we ons gaan aansluiten bij de Guards Armoured Division, de elite-tankdivisie van de Guards.
    Verder zijn we op onszelf aangewezen. En alleen gewapend met stenguns en de revolver van de captain. Op mij rust de zorg voor een doos vol proklamaties en Bekanntmachungen, onder meer van Eisenhower en Montgomery, die we in Duitsland moeten opplakken of ophangen.
    Die krengen bezorgen me veel hoofdbrekens. Het kanvasdak van de Scout lekt namelijk en altijd ben ik die verrekte punaises kwijt. Maar we kunnen Eisenhowers, in twee talen gestelde, Proklamatie toch niet doorweekt en smerig aan de Duitsers presenteren. Dan slaan de geallieerden al meteen letterlijk en figuurlijk een modderfiguur. Dus is een van de eerste dingen die ik aan een burgemeester of andere ambtsdrager in een zojuist veroverde plaats vraag: ‘Haben Sie Reisznägel?
    Volgens mijn beduimelde woordenboekje zijn dat punaises.

    Ons drietal arriveert in Gennep aan de Maas. We lezen de teksten die de Duitsers op de muren hebben gekalkt om hun gedemoraliseerde troepen wat op te peppen. Zoals ‘Der Feigling ist ein Lump’, ik vertaal het voor Clarke (die zoals blijkbaar alle Clarke’s in Engeland Nobby wordt genoemd. Kan iemand mij uitleggen waarom dat zo is?). Dus: ‘The coward is a bastard'. Waarop Nobby grinnikt: ‘Ik heb altijd al geweten dat ik een klootzak ben!’ (Coward = lafaard)
    In Gennep is geen burger meer te bekennen, alleen maar mannen in battledress. Waar zijn de inwoners gebleven? Niemand weet het, niemand interesseert er zich voor. Iedereen is vol van wat komen gaat. Iets bijzonders, want de Guards Armoured komt weer in actie, de roemruchte Britse tankdivisie.
    Het wordt avond. Half acht.Over ’n uur is het vertrek. Ik sta langs de weg, ‘sten’ op de rug. De tanks zeten zich daverend in beweging. Ik ril, de schemerige avond is kil.
    Dan donderen ze voorbij, de kolossen. Daarna komen wij, in de Scout. Lest best, ha,ha. De operatie met de merkwaardige (veelbelovende?) naam PLUNDER is begonnen.

    We zijn tot twee uur in de nacht doorgereden. Geen idee waar we zijn. Later hoor ik: in Udem, voorbij Gogh, niet ver van de Rijn. We staan tussen andere vehikels in het veld. Het regent. Ik heb slaap, pak mijn dekens en vind een schuur, kruip boven op een hooimijt. Door de gaten in het dak kan ik soms een ster zien tussen de voorbij jagende wolken.
    ‘s Morgens regent het nog steeds. Ik vind, met een dankbaar hart, een oude emmer. Zand erin, scheut benzine erop en lucifer erbij. ‘Brewing up’- de eerste voorwaarde voor een ontbijt is geschapen. Want zonder zijn thee in de morgen kan een Brits soldaat (en zo voelde ik me eigenlijk ook) geen stap verzetten. Nobby diept een mooie rode steelpan op uit de Scoutcar om de thee in te zetten. Waar hij die vandaan heeft? Nou ja, vergeet niet dat we van 11 februari tot half maart ook al in Duitsland waren. Een half uur later staan de captain, Nobby en ik naast elkaar thee met veel melk en suiker te slurpen en spek plus bonen met brood te verorberen. (De eerste keer dat ik letterlijk voor spek en bonen heb gestaan…) We betreuren dat we nu niet bij ons detachement zijn, want dan hadden we nu - omdat het regent - een scheut rum in onze thee gehad. Kennelijk een oude traditie. Maar ons trio heeft geen rum bij zich.
    ’s Middags zijn ook wij aanwezig bij een briefing van een Guards-captain in een boerenschuur. Hij vertelt over de komende operatie: De divisie moet doorstoten naar Hamburg, dus de in Holland nog aanwezige vijand afsnijden van zijn Heimat. Hij heeft het - ietwat bewonderend, lijkt het wel - over de zich taai verdedigende Duitsers van de 15de Fallschirmjägerdivisie.
    Maar, zegt de jonge captain, typisch een death or glory boy van Cambridge of Oxford aan zijn Kings’ English te horen: ‘Hun moreel is kapot. Als we ze flink aanpakken, zullen ze wel gauw inpakken.’

    Het is 30 maart 1945 (Goede Vrijdag). ’s Nachts om half 2 reveille. De sergeant-majoor doorzoekt de schuur om te zien of er nog iemand ligt te pitten. Om half 3 vertrekken we. Ik zit slaperig in de Scout en steek m’n eerste sigaret van de dag op. Vandaag zullen er nog vele volgen. Dan te bedenken dat ik nog geen drie maanden geleden in de Ardennen (Marche) m’n allereerste sigaret rookte.
    We kruipen voort in de kolonne. Wat zal deze GOEDE Vrijdag voor goeds brengen? Roken en wachten. Zo dadelijk de Rijn. Het is licht geworden. We zijn aan de Baileybrug, die daar door de Royal Engineers is gelegd. De captain vertelt dat de brug overdag onder zwaar granaatvuur ligt. Eindelijk zijn we dan over de brug. Ginds ligt Rees of beter gezegd: wat ervan over is. Het knallen duurt voort. Stilte is eigenlijk toch het mooiste wat er bestaat. Een paar uur later zijn we in Dinxperlo, Nederland! We hangen oranje-biljetten op: ‘Here is Holland. The Dutch are your friends. Respect their property.’ (Dit is Holland. De Hollanders zijn jullie vrienden. Respecteer hun eigendom.) Zeker wel nuttig want de soldaten zitten soms het ene uur in Duitsland en even later weer in Nederland. Van grenzen trekt een oorlog zich niets aan. Sjonge, wat ziet Dinxperlo eruit! Er lopen wat burgers rond met bedrukte gezichten. In het stadhuis treffen we burgemeester Smit. Zijn stem trilt van ontroering als hij me begoet en hoort dat ik een landgenoot ben. De captain stelt wat routinevragen, want hij moet direct een verslag over Dinxperlo naar het Hoofdkwartier sturen. De burgemeester neemt me even apart en vraagt: ‘Maar waarom hebben de Engelsen Dinxperlo zo zwaar beschoten? Hier zaten welgeteld zeven Duitsers met een granaatwerper!’ Tja, Dinxperlo had pech en oorlogvoeren is ook maar mensenwerk.
    Het was trouwens een bekende taktiek van grote baas Montgomery om eerst alles plat te schieten en dan pas zijn troepen te laten oprukken. We delen wat chocolade en sigaretten uit op straat. Hier en daar verschijnt aarzelend een vlag. Het is niet zo makkelijk om hiep, hiep, hoera te roepen als je huis net boven je hoofd in puin is geschoten. We moeten verder, weer Duitsland in. Weer avond. We nemen vannacht een boerderij in beslag. Op bevel van de captain vertel ik een boerenfamilie dat ze binnen tien minuten hun huis moeten verlaten. Al binnen vijf minuten schuifelt de boerin met een opa het erf af, gevolgd door een schare kinderen en personeel, allemaal met beddegoed. Later hoor ik dat ze de nacht in een schuilkelder hebben doorgebracht.

    Het is nu 31 maart. Vandaag weer in Nederland. Wat ’n verschil in sfeer en stemming! Naar Aalten. Bespreking met de burgemeester. De straten zijn volgestroomd met enthousiaste mensen. Links en rechts worden krijgsgevangenen opgebracht door de ondergrondse. Mensen feliciteren elkaar, vlaggen wapperen. Een pastoor, vol oranje, roept me toe: ‘Senk joe verie muts foor de liberasjion!’ Ik antwoord lachend, in zijn en mijn moerstaal: ‘De rekening sturen we nog wel!’ Blijde verrassing bij de omstanders en geroep: 'Welkom in het vaderland, jongen!’

    Volgende station: Groenlo. Er zit vaart in. Daar treffen we een aardige oude burgemeester. Hij nodigt me uit om na de oorlog op kosten van de gemeente daar mijn vakantie te komen doorbengen. Zal ik in mijn oren knopen. (Jaren later voor de grap eens naar het stadhuis gebeld, maar niemand snapte natuurlijk waar ik het over had…)
    Op 11 maart 1945 zitten we bij Groenlo langs de weg wat te eten en te drinken, vlakbij een dode Duitser. Ik heb al dagenlang pijn in mijn tenen, want m’n nieuwe legerkistjes zijn te klein. Wat nu? Ha, daar komt een Groenloër langs met zowaar Duitse laarzen aan.
    Vijf minuten later heb ik ze aan (ze passen prima) en draagt hij mijn knellende schoenen. De captain is jaloers en vraagt of ik er voor hem ook een paar op de kop kan tikken. Nee, niet om ze te dragen, want dat kan hij als officier niet maken, maar als soevenir. Grijnzend wijs ik naar het lijk van Alfred von Olm. Maar dat is onze cappie toch te gortig.
    Natuurlijk was het jeugdige onbezonnenheid met die laarzen, die trouwens pas later tot verfoeilijk symbool van de Duitse bezetting werden. En natuurlijk krijg ik een paar dagen een zware uitbrander van een sergeant-majoor van de Guards. Dus verdwijnen de laarzen in een greppel en krijg ik nieuwe boots die beter zitten.
    Weer avond. Maar nu worden er geen burgers uit hun huizen verdreven, want we zijn immers in Nederland. We worden gewoon ingekwartierd. Ik slaap boven een winkel bij de familie Koenders, met een aardige dochter, Aleida. Volgende dag vreemde ontmoeting met twee Fallschirmjäger die met de handen in de nek rustig voortslenteren, zonder enige bewaking.
    In Eibergen bespreking met de leider van het verzet die vertelt dat een stuk of vijftien Duitsers proberen achter de tanks een brug op te blazen. We geven het bericht door.

    Dan in Haaksbergen een aandoenlijke ontmoeting met een verzetsman. De tranen staan hem in de ogen als hij me omarmt en roept: ‘Jongen, welkom in het vaderland!’
    Moet ik zo’n aardige man teleurstellen en hem zeggen dat ik, afgezien van de laatste vier maanden, nog nooit weggeweest ben uit ons beider vaderland?
    We sliepen vlakbij Enschede dat nog niet helemaal ‘gezuiverd’ was. Dan krijgt de captain een ‘dispatch' dat we ons moeten aansluiten bij de Irish Guards. Wij er op uit in onze goeie Scout, vlak langs Enschede. We rijden nu helemaal alleen op een verlaten landweg. Passeren brandende tanks, zowel Duitse als Engelse.
    Dan denk ik dat de wereld vergaat. De Scoutcar is in een sloot gereden en staat op het punt van kantelen. Wij als de bliksem eruit. Wat nu?
    Daar staan we dan met ons drietjes, eenzaam en verlaten in een soort niemandsland. Bang? Nou en of! Ik tenminste wel. Maar niks laten merken hoor.
    Tien minuten dwalen we rond. Dan - goddank - komen er een paar brenguncarrriers aanrollen. Een daarvan heeft de Scout in een wip uit de sloot getrokken.
    We kunnen weer verder en halen de Irish Guards in achter Oldenzaal, vlak bij de grens.

    Maar eerst die triomfantelijke tocht door Oldenzaal!
    De captain staat rechtop in de Scout en salueert stram naar links en rechts, met een martiaal gezicht, zo van: ‘Dat heb ik ‘m toch maar weer mooi geflikt!’ Terwijl hij, evenmin als wij, ook maar één schot heeft gelost, zoals Nobby me vertelde.
    Mag de pret niet drukken, van alle kanten worden bloemen op onze wagen gegooid. Je zou ervan gaan blozen.
    Voorbij Oldenzaal attakeert Jerry (wordt meestal vertaald met mof, maar het is geen scheldwoord) de linkerzijde van onze kolonne. Gelukkig maar met een paar tanks, die vlug buiten gevecht worden gesteld. Verder, vlak voor Bentheim nu. Er wordt sterke Duitse tegenstand gemeld.
    De infanterie vraagt ondersteuning vanuit de lucht. De tank vóór ons heeft contact met de eerste linie. Wij luisteren mee. Instructies worden gegeven om rode rook te laten opstijgen. De Tiffies (Tyfoons, duikbommenwerpers) moeten immers weten waar de eigen troepen zich bevinden.

    Daar komen ze aandonderen, in suizende val vlak over ons heen. Oorverdovend. De raketten slaan in, nauwelijks een kilometer voor ons. De Tiffies trekken weer op en duiken opnieuw. Raketten en machinegeweren.
    Nu weet ik wat ‘deadly’ betekent. (Later hoor ik dat de ‘sterke tegenstand’ bestond uit twee fanatieke Hitlerjongens met een mitrailleur in een kerktoren. Maar de oprukkende infanteristen konden ook niet weten dat er maar twee knapen zaten.)
    Verder maar weer. We komen in het dorp Gildehaus en benoemen een dominee, zeer tegen zijn zin, tot burgemeester. Vervolgens door naar Bentheim. De Scout wordt nu geblindeerd, want er zijn snipers (scherpschutters) actief. Ping, ping, maar ook al lekt het dak, de bepantsering van de Scout is prima. Bentheim is nog voor de helft in vijandelijke handen en wordt zwaar verdedigd. De stad staat in brand.

    Definitielijst

    Baileybrug
    Uit voorgefabriceerde elementen bestaande noodbrug. Tijdens WO II door de Engelsman Bailey ontworpen.
    divisie
    Bestond meestal uit tussen de een en vier Regimenten en maakte meestal deel uit van een Korps. In theorie bestond een Divisie uit 10.000 - 20.000 man.
    Fallschirmjäger
    Duitse parachutisten van de Luftwaffe.
    geallieerden
    Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
    infanterie
    Het voetvolk van een leger (infanterist).
    mitrailleur
    Machinegeweer, een automatisch, zwaar snelvuurwapen.
    Rijnland
    Duitstalig na WO I gedemilitariseerd gebied aan de rechteroever van de Rijn dat door Hitler bezet werd in 1936.
    Trooper
    Verkorte naam voor een para trooper.

    Duitsland de finale

    Verkrachtingen in het Rijnland
    Begin maart ‘45 was ons Military Government Detachement (214) ondergebracht in een doktershuis in Kapellen (Rijnland). Iedereen werkte zich uit de naad om orde te scheppen in de chaos van vluchtelingen en uit het lood geslagen Duitsers. Een kapelaan werd tot burgemeester benoemd, ook al betoogde de man heftig dat hij eerst toestemming aan zijn bisschop moest vragen. ‘Niks mee te maken,’ zei onze commandant en de tegenstribbelende geestelijke kreeg een armband om met ‘Bürgermeister’ erop.
    Het plaatsje, vlak bij de Nederlandse grens, zat vol met buitenlandse dwangarbeiders, die op de boerderijen in de omgeving hadden gewerkt. Daarbij kwamen nog de duizenden geëvacueerde Duitsers uit de dorpen vlak langs de Rijn. Als gevolg daarvan waren er in elk huis wel zo'n stuk of 70 mensen ondergebracht.

    Op een morgen schuifelde een vrouw van een jaar of vijftig het kantoortje binnen waar deze tolk zat om (ha,ha) informatie aan de burgers te geven over van alles en nog wat. Improviseren, dat was de kunst, want veel wisten we geen van allen.
    Was ist los?’, vroeg de geplaagde sergeant-tolk. De vrouw begon te snikken. Waarop de verbouwereerde tolk haar een stoel aanbood, wat niet vaak gebeurde, want hij wilde de meestal steen en been klagende burgers zo vlug mogelijk lozen.
    Toen hij op mildere toon zijn vraag herhaalde barstte ze los. Wat er gebeurd was? Welnu, vier Engelse soldaten (alles werd toen Engels genoemd, of het nu Ieren, Schotten of Welshmen waren, net als bij ons trouwens) hadden haar en haar schoonzus verkracht. Ze waren ‘s nachts hun boerderij binnengedrongen.
    De sergeant, een jaar eerder nog op een patersgymnasium, stak weer een Players op en liep de kamer uit, Hij vertelde de majoor wat hij gehoord had. Die zei alleen maar: ‘Neem een precieze verklaring op.’

    Terug in zijn kamertje noteerde de tolk het verhaal van de boerin.
    Om 2 uur ‘s nachts waren zij en haar man, een boer van in de zestig, wakker geworden van gestommel in de huiskamer. Haar man was uit bed gestapt, maar plotseling drongen vier gemaskerde mannen in Engels uniform met revolvers in de vuist hun slaapkamer binnen. Ze dwongen de boer weer op bed te gaan liggen.
    Vervolgens verkrachtten twee van de indringers de boerin, terwijl de twee anderen zich in de aangrenzende slaapkamer aan haar schoonzusje vergrepen. Toen die zich verzette sloeg een van de verkrachters haar met zijn revolver in het gezicht.
    Daarna hoorde de boerin, die veel pijn had, hoe de mannen de trap opgingen. Daar sliepen de vier dochtertjes van de schoonzus: 12, 13, 14 en 15 jaar oud. Later bleek dat ze de verschrikte meisjes wel hadden uitgekleed, maar verder met rust gelaten. Blijkbaar hadden ze hun lusten voldoende botgevierd op de vrouwen.
    Nu zat de boerin dus hier bij de Engelse 'Militärregierung' om te vragen of Engelse soldaten dat soort vreselijke dingen ongestraft mochten doen. Goebbels had ervoor gewaarschuwd, maar ze had het nooit willen geloven.

    Diezelfde middag reed een jeep het erf op van de boerderij, even buiten Kapellen. Waarschijnlijk is het op die middag van 9 maart 1945 voor het eerst gebeurd sinds de opmars in nazi-Duitsland dat twee vertegenwoordigers van de geallieerden zo’n vredelievend bezoek hebben gebracht aan een Duits gezin. Met chocola en andere lekkernijen. De majoor, een veteraan die Duinkerken 1940 had meegemaakt, had zelfs een doos tabak meegenomen voor de boer. Er wachtte een dubbele taak: we moesten proberen het besmette blazoen van het Britse leger zo goed mogelijk te zuiveren én bewijzen dat zo’n misdaad niet ongestraft mocht blijven. Maar dan moesten we eerst de daders zien te vinden, wat geen makkelijk karwei zou zijn aangezien er veel legereenheden in deze buurt lagen te wachten tot ze de Rijn konden oversteken. Er hing een angstige sfeer in de kamer. Maar al gauw merkte de boerenfamilie dat deze militairen geen kwaad in de zin hadden. De schuchtere meisjes waren dolblij met de snoep en de boer bedankte de majoor wel tien keer voor de tabak.
    Toen de kinderen naar buiten waren gestuurd stelde de majoor zijn vragen, die evenals de antwoorden vertaald werden door de tolk. Een voor een deden ze hun verhaal. Toen de schoonzus aan de beurt was, wendde ze haar gehavende gezicht af en vertelde moeizaam wat ze haar hadden aangedaan.
    Uit hun verklaringen bleek zonneklaar dat de daders MP’s waren geweest, leden van de militaire politie, duidelijk herkenbaar aan hun rode petten en armbanden. Dat vergemakkelijkte de opsporing aanzienlijk, want er lag maar één MP-detachement in de onmiddellijke omgeving.

    Kort na middernacht hebben we de plunjezakken van tientallen politiemannen doorzocht. Tot we de horloges en sieraden vonden die op de boerderij gestolen waren. De majoor verzocht de MP-commandant het hele detachement de volgende morgen te laten aantreden voor een zgn. identification parade.
    Zou de boerenfamilie een of meer daders kunnen aanwijzen? Voor dag en dauw stonden twintig MP’s stram in het gelid. Het was guur weer; de motregen drensde neer.
    Hun commandant schetste in sobere bewoordingen wat er gebeurd was. De twintig strakke gezichten onder de rode petten, waarvan de kleppen bijna de ogen bedekten, vertrokken geen spier. Leden van een keurcorps met een stalen discipline. Kerels van weinig woorden die orde en tucht hadden moeten handhaven onder de veelsoortige soldaten van het British Empire. De meesten droegen het Afrika- en Italiëlintje.
    Vier van hun maten hadden zich vergrepen aan vijandelijke vrouwen. Was dat zo erg? Plichtsbesef streed met kameraadschap. Een eindje verderop vertelde de majoor via de tolk aan de zenuwachtige vrouwen en kinderen wat van hen werd verwacht. De sergeant zou een voor een met hen langs de politiemannen lopen. Langzaam en aandachtig moesten ze dan de gezichten bekijken of ze misschien de daders herkenden.
    Bijna wankelend liep de jongste vrouw langs de bronzen beelden. Gek gezicht: een Duitse vrouw inspecteert Britse soldaten. Soms bleef ze even stilstaan en bewogen haar lippen, alsof ze bad. Ik volgde haar op de voet en fluisterde: ‘Rustig maar en goed opletten.’
    Ze herkende niemand. Ik bracht naar terug. Toen kwam de boerin. Die leek, uiterlijk tenminste, niet nerveus. Beheerst en fier, als tartte ze deze stoere mannen en alsof ze een erewacht inspecteerde, liep ze, nee schrééd ze voort. Langs de eerste rij: ze schudde van nee. Tweede rij: ook niets.
    Ik wilde haar al weer wegbrengen. Maar opeens draaide zij zich om en liep terug naar de eerste rij. Heel lang stond ze stil voor iedere man, alsof ze probeerde in zijn ogen te lezen. Tot ze weer bij die lange, magere sergeant kwam. Ze keek hem langdurig aan en zei toen: 'Dit is een van hen.' De man vertrok geen spier.
    Nadat de boerin was weggeleid, ging ik de meisjes ophalen. Het jongste kind begon te huilen en wilde niet. Het oudste meisje aarzelde even en wees toen eveneens de lange sergeant aan. Daarna klonk het bevel: ‘Ingerukt mars!’ In doodse stilte marcheerden de mannen terug naar hun kwartieren. In de plunjezak van diezelfde korporaal hadden we die nacht ook de gestolen spullen gevonden. Hij werd onmiddellijk onder verscherpte bewaking gesteld. Bij het daarop volgend verhoor bekende hij al snel en noemde ook zijn medeplichtigen. Het waren stuk voor stuk goede soldaten en politiemannen geweest, maar ze hadden bijna ieder vijf jaar oorlog achter de rug. Enerzijds dus jaren van wetteloosheid, chaos en geweld en anderzijds jaren van de strengst denkbare tucht en discipline, kenmerkend voor de MP. Twee dagen later werden ze onder strenge bewaking op transport gesteld naar Leopoldsburg in België, waar ze voor de krijgsraad zouden komen. Weken daarna, toen we de Rijn al over waren en nieuwe avonturen onze dagen en nachten vulden, vertelde de majoor me dat twee van de MP’s in de trein naar België kans hadden gezien een stengun te bemachtigen en zelfmoord hadden gepleegd. ‘They would not face the music, poor bastards’, was zijn commentaar. (Slappe vertaling: ze wilden de consequenties niet aanvaarden, arme klootzakken.)
    De twee anderen werden extra streng gestraft omdat zij als lid van de Military Police een misdaad hadden gepleegd. Ook al ging het om vijandelijke vrouwen in oorlogstijd.

    Van Bentheim naar Bremen
    Kort na Bentheim weer lid van een ‘trio’, nu met majoor Wilkins en trooper Andy Cronin (chauffeur) toegevoegd aan de 51ste Schotse Divisie (Highlanders) die de aanval op Bremen uitvoert. Heb grote bewondering voor die dappere taaie kereltjes, zoals ze in de aanval gaan. Bijna dood. Mortieren ploffen neer als we in het veld zitten eten, nog geen 60 meter van ons af. We zoeken dekking onder de Scoutcar. Andy heeft last van de ‘shellshock’ die hij bij Valkenswaard als tankbestuurder heeft opgelopen en wordt bijna gek van schrik. De majoor slaat zijn arm om hem heen. Verder naar Langwedel en daar onze ‘Kommandantur’ gevestigd in een postkantoor. We dwingen een stel oude mannen de tankversperring op te ruimen (die ze waarschijnlijk eerst zelf als ‘Volkssturm’ hebben aangelegd.) We komen in Etelsen. Vijandelijk vuur. Verjagen burgers die een schoenwinkel plunderen. De majoor wil een zijweg inslaan, maar een soldaat houdt hem tegen: pas op, daar zit de vijand. Zojuist nog een van onze tanks ‘knock-out’ geschoten. Burgemeester afgezet en timmerman in zijn plaats benoemd, alleen omdat hij zei nooit lid van de nazi-partij te zijn geweest. Ook hier onze intrek genomen in postkantoor.
    Ik moet stapels brieven doorkijken of er misschien iets militair belangrijks instaat. Als ik te lang blijf lezen in een bloemrijke liefdesbrief, scheldt Wilkie me uit voor ‘poetic cunt’ (vrij en braaf vertaald: dichterlijke zak, maar cunt is het vrouwelijk geslachtsdeel.)

    Zondag 22 april weer terug bij het detachement. Ik neem een bad in een fraaie villa, nu bewoond door 214 Mil.Gov. Det., schiet in een tuin met buitgemaakt pistool op een paar helmen om te testen welke het sterkst is (de Duitse) en wandel de stad in. Gek, zoals de Duitsers toen bij ons, struin ik nu in uniform en gewapend door een bezette stad. Verbaasd zie ik in een lokaal meisjes met Engelsen dansen. Zeker Poolse, Russische of andere niet-Duitse vrouwen. Sociaal contact met Duitsers is immers verboden. Daags daarna met collega-tolk Kees Losecaat Vermeer een stel Displaced Persons, buitenlandse vluchtelingen dus, weggebracht naar het kamp Döverden, waarna Kees en ik op zoek gaan naar loslopende buitenlanders. Houden twee mannen aan die zeggen: ‘Wir sind Holländer!
    Ze zijn met stomheid geslagen als wij hen enthousiast in het Nederlands begroeten en vragen waar ze vandaan zijn. Het blijken Duitse soldaten die aan krijgsgevangenschap willen ontkomen. Pech voor die snuiters. Een half uur later hebben we ze afgeleverd in een POW-(krijgsgevangenen)-kamp. Volgende middag naar plaatsje Achim, waar ik in een truck met een Duitse politieman naast me via de luidspreker de bevolking moet waarschuwen tegen de actie ‘Wehrwolf’. De Britten zijn kennelijk nog bang voor deze laatste stuiptrekking van nazi-verzet. Op mijn vraag wat hij van ‘Wehrwolf’ vindt, antwoordt de Polizist: ‘Alles Quatsch!’

    Donderdag 26 april recht door Bremen. Passeren enorme ruïnes en we gaan te ver naar voren. Duitse luitenant met Panzerfaust en handgranaten probeert ‘ons’ huis binnen te dringen. Sergeant-majoor en korporaal ‘fix him’ (knappen hem op’), zoals dat heet. De Duitser ligt al op zijn rug, maar voor alle zekerheid geeft korporaal nog een stengunsalvo. Geen prettig gezicht.
    Vanmorgen de pest in vanwege verkrachtingsgeval (twee kleine meisjes als slachtoffer). Kunnen niks doen. Misschien daarom vanmiddag tipsy geworden. We hebben veel drank gehaald uit de haven van Bremen (tjokvol Wehrmachtvoorraden). Ons detachement wordt ondergebracht in een grote villa aan de Osterdeich aan de Weser. ‘s Middags ga ik een eindje wandelen. Raak verdwaald tussen de eindeloze puinhopen, zwerf in mijn eentje een hele tijd rond voor ik weer weet waar ik ben. Denk: dit komt nooit meer goed. Dit kun je niet meer opbouwen. (Moet je nou in Bremen komen, herrezen in volle glorie!)

    Op zondag 29 april krijg ik bevel van onze commandant om samen met collega Kees beklag te gaan doen bij hoogste politiechef van Bremen. Overste Batteley ergert zich namelijk aan het slordige uiterlijk van de twee Duitse politieagenten die voor onze deur zijn geposteerd om burgers tegen te houden. Hij eist ‘smarter’ (netter uitziende) politiemannen. (Nu weten Kees en ik zeker dat onze commandant crazy is…) In het grote Rathaus gesprek met de Polizei-Oberst. Veel excuses, maar werkelijk, hij kan echt niet aan nieuwe uniformen komen. ‘Sie verstehen, onder deze moeilijke omstandigheden…’

    Op 5 mei, als we Bremen alweer achter ons hebben gelaten, heb ik met Kees het glas geheven: de Duitsers in Nederland hebben gecapituleerd! Drie dagen later is ons hele detachement aan de drank: 8 mei 1945 V(ictory) E(urope) Day. In heel Europa zwijgen nu de wapenen.

    Achteraf
    De ouder wordende mens maakt soms de balans van zijn leven op. Kijkt terug op lief en leed en denkt na over de mooie en nare belevenissen in zijn leven. Beseft dat hij na vele jaren soms heel vreemd aankijkt tegen daden en dingen die hij destijds normaal vond. Als oud-tolk, die vaak de gekste dingen heeft beleefd (meer dan later in de rest van mijn toch allerminst saaie bestaan), vraag ik me wel eens af: Heb ik dat nou echt meegemaakt? Heb ik dat werkelijk gedaan? Heb ik het niet gedroomd, of op de tv of film gezien? En hoe is het mogelijk dat ik destijds zus en zo heb gehandeld? Bedriegt mijn geheugen me niet na zoveel jaren? Maak ik het misschien mooier of spannender dan het was? Gelukkig heb ik een dagboek heeft bijgehouden en correspondentie bewaard uit die langvervlogen, maar onvergetelijke jaren. Daarin kan ik de feiten weer terugvinden en ook aan anderen laten zien: ‘Zo was het.’ En wellicht ook begrijpen waarom ik bepaalde dingen deed die achteraf vaak onbegrijpelijk en moeilijk verklaarbaar zijn.
    Achteraf. . . Een sleutelwoord. Immers, achteraf is bijna alles duidelijk. Achteraf weten we precies wat we hadden moeten zeggen en doen, en hoe we hadden moeten handelen. Maar, zoals een wijs man schreef:

    The past is a foreign country. They do things differently there.

    Een enkel voorbeeld: in de zomer van 1945 heb ik een 23-jarige Duitse Leutnant (2e luitenant dus) naar de guillotine in de strafgevangenis te Wolfenbüttel gebracht.
    Hij was bij Bad Harzburg over de ‘Grüne Grenze’ gekomen vanuit de Russische zone. Maar nauwelijks was hij aan de Britse kant of hij werd aangehouden door de Militaire Politie. In zijn rugzak vonden ze een pistool, zonder munitie. Een paar weken later werd hij door de rechtbank van het Military Government in Goslar ter dood veroordeeld. Op wapenbezit stond namelijk de doodstraf. Hoger beroep was niet mogelijk.
    Samen met een chauffeur heb ik hem naar Wolfenbüttel gebracht. Believe it or not, maar het is waar. Destijds heb ik het wel zielig gevonden, maar ja, had hij maar niet zo stom moeten zijn. Voor medelijden was destijds niet veel plaats in het leven. Hoe idioot dat ook mag klinken, veel herinner ik me niet van die tocht. Waarschijnlijk heb ik het meeste verdrongen van wat ik toen heb gezien en gedaan. Ik weet alleen nog dat de jonge Duitser niet begreep waarom hij sterven moest.
    Hij had een paar jaar aan het Russische front gevochten en zich met grote moeite ‘durchgeschlagen’, zoals hij dat noemde, naar het westen, waar hij hoopte zijn ouders nog levend aan te treffen. Ik weet ook niet meer wat ik tegen hem heb gezegd, maar herinner me wel dat hij een sympathieke indruk maakte. Natuurlijk heb ik hem netjes afgeleverd bij de gevangenis en zowaar een ‘kwitantie’ voor hem gekregen. (NB Een paar maanden geleden las ik dat er destijds met diezelfde guillotine in totaal 64 doodvonnissen zijn voltrokken in opdracht van het Britse Militair Bestuur, merendeels wegens illegaal wapenbezit.)
    De gebeurtenis is nu alleen nog maar een korte notitie in mijn bijna vergeelde dagboek. Toch is dit trieste voorval typerend voor wat de meesten van ons, oorlogstolken, op een of andere manier hebben meegemaakt. Wij leefden in een krankzinnige tijd in een krankzinnig land. En dus:

    We did things differently there.

    (SLOT)

    Definitielijst

    Divisie
    Bestond meestal uit tussen de een en vier Regimenten en maakte meestal deel uit van een Korps. In theorie bestond een Divisie uit 10.000 - 20.000 man.
    geallieerden
    Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
    krijgsraad
    Militair gerechtshof.
    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.
    Rijnland
    Duitstalig na WO I gedemilitariseerd gebied aan de rechteroever van de Rijn dat door Hitler bezet werd in 1936.
    trooper
    Verkorte naam voor een para trooper.