TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Richard Fiebig en de uitbuiting van de Nederlandse industrie

Titel: Richard Fiebig en de uitbuiting van de Nederlandse industrie
Schrijver: Joggli Meihuizen
Uitgever: Boom
Uitgebracht: 2018
Pagina's: 368
ISBN: 9789024419807
Omschrijving:

Stelt u zich even het volgende beeld voor: Een beer van een vent, flink gespierd en met een dreigende blik in de ogen, staat lichtjes gebogen over een iel mannetje dat wat verschrikt naar boven kijkt. Een paar zweetdruppeltjes op het voorhoofd en alle body language verraadt dat hij zich niet echt op zijn gemak voelt. De boze reus prikt een paar keer met zijn wijsvinger zachtjes bij het mannetje op de borst, brengt zijn gelaat nog wat dichter bij het gezicht van zijn verschrikte opponent en zegt dan op luide toon: ‘Je snapt natuurlijk zelf ook wel dat het voor je beter is om maar met mij en mijn vrienden mee te werken. Het is je denk ik toch inmiddels wel duidelijk dat wij hier de baas zijn. En dat blijven we ook! Dus het is voor iedereen beter om maar lekker samen te werken! Dat weet je toch wel, hé?’ Het mannetje knikt snel dat hij het begrepen heeft. De grote vent tikt hem even op zijn schouder en zegt met een grijns op zijn gezicht: ‘Goed zo, jongen. En nu aan de slag’.

Maar niet al te veel later bleek dat de grote man en zijn vrienden maar tijdelijk de baas waren. En dat ze zich met allerlei misdadige praktijken hadden beziggehouden en dat het kleine mannetje daaraan dus had meegedaan. Als ze later voor de rechtbank staan, zegt het mannetje, ineens een stuk stoerder dan kort daarvoor: ‘Ik ben onschuldig, ik werd bedreigd, ik moest wel meedoen, ik had geen keus’. ‘Welnee,’ zegt de grote vent nonchalant, ‘ik heb je nooit bedreigd, Ik heb je gevraagd om met ons samen te werken en gezegd dat dit voor ons beiden gezien de situatie toen het beste zou zijn'. De rechter, de openbare aanklager en de advocaten weten er maar niet precies achter te komen in hoeverre er nu sprake was van zware bedreiging of van vrijwillige medewerking. Voor rechtgeaarde juristen en democraten moet dat natuurlijk wel precies worden vastgesteld om tot een oordeel te komen. Dit is zo ongeveer de patstelling waarin de rechtszaak tegen Richard Fiebig in 1949 en gedurende de daarop volgende jaren zich bevindt. Fiebig (de reus) blijft volhouden volstrekt onschuldig te zijn en blijft bij hoog en bij laag beweren dat het Nederlandse bedrijfsleven (het mannetje) vrijwillig heeft bijgedragen aan de Duitse oorlogsindustrie.

Richard Fiebig werd in 1899 in Kiel geboren. In 1917 trad hij in dienst van de Kaiserliche Marine, maar al een jaar later kwam daaraan met het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog een einde. Het ene jaar was echter voor Fiebig wel bepalend, want hij leerde discipline, plichtsbesef en gehoorzaamheid volgens de militaire bevelsstructuur. Hij werd er een man die van zijn ondergeschikten klakkeloze gehoorzaamheid en volstrekt loyaliteit eiste, precies zoals hij dat zelf deed bij iedereen die boven hem was gesteld. Nadat onverwachts een eind was gekomen aan zijn ingenieursopleiding bij de marine, sloot Fiebig zich aan bij een van de vele naoorlogse Freikorpsen, de 3. Marine-Brigade. Met dit korps vocht hij in Kiel tegen de linksradicalen in Opper-Silezië en tegen Poolse opstandelingen. In 1931 sloot hij zich aan bij de NSDAP en in de daarop volgende jaren bij talloze andere nazi-instellingen. In 1941 zal hij zich aansluiten bij de Schutzstaffel (SS. In de twintiger en dertiger jaren maakt hij snel carrière in het bedrijfsleven in het Ruhrgebied. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was hij directeur en mede-eigenaar van ijzergieterij Geweke in Hagen-Haspe (iets ten zuiden van Dortmund).

In juni 1940 kwam Richard Fiebig in opdracht van Reichsminister Fritz Todt naar Nederland met als titel Beauftrager für Bewaffnung und Munition. Zijn functie omhelsde aanvankelijk slechts het bemiddelen waar zich technische vraagstukken voordeden bij het onderbrengen van Duitse orders. Vier jaar later vervulde hij echter een tiental verschillende functies, verving de meestal afwezige Hans Fischböck en was door zijn voorzitterschap van de Rüstungs- und Beschaffungskommission al sinds het voorjaar van 1944 de machtigste man in Nederland op het gebied van de industriële productie en de arbeidsinzet. Deze snelle opgang van een behoorlijke onbekende outsider tot de voornaamste figuur op economisch terrein werd veroorzaakt door een tweetal factoren. De voornaamste was de toenemende macht van Fiebigs chef, Reichsminister Albert Speer. Die was begin 1942 de opvolger geworden van Fritz Todt en schiep direct allerlei werkcommissies van bedrijfsleiders en technici, die als taak hadden de Duitse oorlogsproductie flink op te voeren. Tegelijkertijd werd voor de Duitse centrale planning een nieuw orgaan voor de industriële productie in het leven geroepen, het Rustungsamt des Oberkommando der Wehrmacht, en ook hier was Speer de verantwoordelijke persoon. Hij moest wel Fritz Sauckel naast zich dulden, die als zelfstandige Generalbevollmächtigte enorme invloed had op de arbeidsinzet en waarmee Speer in constant conflict was over het verstrekken van opdrachten aan of arbeidsinzet uit de bezette gebieden. Omdat Sauckel los stond van de Zentrale Planung moesten beslissingen voortdurend van de Führer afkomen. In de loop van 1943 werd het pleit in het voordeel van Speer beslist, echter niet dan nadat er door het optreden van Sauckel enorme schade aan de Duitse bewapeningscapaciteit was toegebracht.

Maar Fiebig was niet slechts afhankelijk van zijn superieur, Albert Speer. Hij was zelf een energieke persoonlijkheid. In de loop der jaren werden Fiebigs bevoegdheden op het terrein van de industriële productie aanzienlijk uitgebreid. De verhouding van Fiebig tot het Rijkscommissariaat was aanvankelijk niet erg duidelijk. Hoewel Arthur Seyss-Inquart in het algemeen streng de hand hield aan de regel dat alle vertegenwoordigers van Duitse bureaus en ministeries in het Rijkscommissariaat moesten worden ondergebracht, is dat met Fiebig als Beauftragter des Reichsministerium für Bewaffnung und Munition en later ook als Rüstungsobmann nooit gebeurd. De redenen daarvoor zijn niet geheel duidelijk. Op het eind van de oorlog had hij talloze functies, die bijeenkwamen onder wat de ‘Stab Fiebig’ werd genoemd. Niemand twijfelde eraan dat hij in Nederland de machtigste man op economisch gebied was. In de laatste maanden van de oorlog vervulde hij ook nog een functie in Duitsland. Speer benoemde hem tot hoofd van de Ausschuss Schienenfahrzeuge, speciaal belast met de reparatie van de door de geallieerde vliegtuigen stukgeschoten locomotieven en ander rollend materieel. Dit was een taak naar Fiebigs aard. Hij wist vrijwel tot het laatst dankzij duizenden reparaties per maand het verkeer op gang te houden.

Fiebig was een rechtgeaard nazi, maar wel een die op uiterst pragmatische wijze opereerde door de politiek zoveel mogelijk buiten beschouwing te houden en altijd het economisch belang voorrang te geven op de ideologie. "Fiebig was een efficiënte, capabele organisator die bij voorkeur solistisch optrad en een hekel had aan bureaucratie. Hij was ook dominant en intimiderend en had tirannieke trekjes, waardoor menigeen hem vreesde. Hij schroomde ook niet zijn macht te gebruiken als hij meende dat dit nodig was", aldus Meihuizen. Zijn pragmatisme kwam goed tot uiting doordat hij het verlenen van opdrachten aan het Nederlandse bedrijfsleven verkoos boven het wegvoeren van arbeiders om die in de Duitse industrie aan het werk te zetten. Dat werd hem ingegeven door overwegingen van efficiëntie, niet door empathie of humaniteit. Hij liet het niet na om zich te ontdoen van arbeiders die niet langer van nut waren, ook als hij wist dat, indien het Joden betrof, hen een vreselijk lot te wachten stond.

Zonder al te veel dwang (hoewel zijn manier van opereren namens de gevreesde bezetter door het Nederlandse bedrijfsleven toch wel als zodanig werd gevoeld) wist hij ervoor te zorgen dat de Nederlandse industrie volop kon worden ingezet voor de Duitse oorlogsindustrie. Dit enerzijds ten laatste van de productie voor de Nederlandse markt, maar anderzijds werden flinke omzetten gehaald en werd de industrie door de Duitsers behoorlijk gemoderniseerd. De inbeslagnames op het eind van de oorlog van allerlei machines die naar Duitsland werden afgevoerd, werden door Fiebig dan ook niet beschouwd als roof maar als terugvordering van machines die Duitsland zelf had geplaatst in de Nederlandse bedrijven. Geheel ongelijk had hij niet met deze stelling. Naarmate de oorlog vorderde, ging hij echter steeds harder in tegen de ‘passive Resistenz’ van de Nederlandse industriëlen omdat de oorlogsproductie erdoor in gevaar kwam.

Na de bevrijding werd Fiebig in 1947 door de Engelsen gearresteerd en aan Nederland uitgeleverd. Het Bijzonder Gerechtshof te Den Haag veroordeelde hem tot twaalf jaar gevangenisstraf, maar dat vonnis werd door de Bijzondere Raad van Cassatie vernietigd, met verwijzing naar de Bijzondere Strafkamer van de Rechtbank te Amsterdam. Het daar opnieuw geopend onderzoek is nooit beëindigd; Fiebig werd in 1951 uit voorlopige hechtenis ontslagen.

Deze processen staan in het boek van de rechtshistoricus Meihuizen centraal. In deel 1 wordt Fiebigs carrière weergegeven, in deel 2 wordt in detail ingegaan op alle rechterlijke procedures. Het boek is vooral prima voor degenen die geïnteresseerd zijn in rechtsgeschiedenis en de juridische haarkloverij die daar onvermijdelijk deel van uitmaakt. Vooral deel 2 kent nogal wat passages die slechts door juristen voor de volle 100% op hun merites kunnen worden geschat. De eindconclusie die de auteur trekt is dat het proces op allerlei manieren in strijd was met de grondbeginselen van de rechtsstaat. De rechter nam het niet zo nauw met de feiten en de vereisten van een fair trail. De aanklagers brachten het er niet veel beter vanaf. Over de verdediging van Fiebig moet het eindoordeel zijn dat deze behoorlijk faalde.

De verdachte zelf wist niet beter dan zich steeds maar te beperken tot allerlei variaties op het thema ‘Befehl ist Befehl’, zonder ook maar ooit een geringe spijtbetuiging uit te spreken. Het hof werkte dat zo op de zenuwen, dat het in zijn vonnis met de volgende uitspraak kwam: ‘… dat het Hof in dit verband waarde hecht aan de klacht van verdachte ter rechtszitting geuit, dat hij als Duitser, die in Duitsland is opgegroeid en opgevoed volgens zuiver Duitse opvattingen en daarna steeds in de Duitse sfeer heeft geleefd en met Duitsers heeft omgegaan, niet bij machte was en is zich van de Duitse opvattingen vrij te maken noch zich aan zijn Duitse mentaliteit kon en kan onttrekken en dat hij geloofd heeft en nog gelooft in de heiligheid van het bevel van een meerdere, alsmede dat het kortweg uitgesloten geacht moest worden tot het bevolene er een eigen mening op na te houden of zelfs daarover ook maar na te denken’.

De schrijver vindt deze cynische toon van het hof, zelfs als de tijd en omstandigheden in acht genomen worden, misplaatst en ‘geheel op hol geslagen’. Dat is misschien wel waar, zeker als men het bekijkt met een zo neutraal mogelijke juridische bril, maar na 259 pagina’s Fiebig zal de gemiddelde lezer de rechtbank wel begrijpen. Los van alle juridische haarkloverij, die in het boek nauwgezet en volstrekt objectief worden weergegeven, blijft het toch onbegrijpelijk dat enkele jaren na de oorlog een van de naaste medewerkers van Speer, iemand met zo’n invloed op de Duitse oorlogsindustrie en de noodgedwongen Nederlandse inzet daarbij van industrie en arbeidskrachten, dat zo iemand niet veroordeeld kon worden. De reus ging vrijuit, vertrok weer waar hij vandaan was gekomen en had nog een lange, mooie carrière binnen het Wirtschaftswunder.

Beoordeling: Goed

Informatie

Artikel door:
Frans van den Muijsenberg
Geplaatst op:
01-06-2018
Laatst gewijzigd:
02-06-2018
Feedback?
Stuur het in!

Afbeeldingen