TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

De oorsprong van zijn antisemitisme

Titel:Hitlers schutkleur - De oorsprong van zijn antisemitisme
Auteur:Peter den Hertog
Uitgever:De arbeiderspers
Uitgebracht:2005
Pagina's:264
ISBN:90 295 6248 x
Omschrijving:

Hitlers antisemitisme, geen uitgemaakte zaak
Al decennia breken historici zich het hoofd over verklaringen en achtergronden voor de Jodenhaat van Hitler. Meestal neemt men aan dat dit antisemitisme ontstond tijdens zijn verblijf in Wenen (1907-1913). Zijn haatgevoelens zouden het gevolg geweest zijn van frustraties, omdat hij in de Oostenrijkse hoofdstad als would-be kunstenaar niet aanvaard werd en er bijgevolg een miserabel bestaan leidde. Deze versie sluit aan bij wat hijzelf later in Mein Kampf schreef over zijn verblijf. Volgens eigen zeggen ontdekte hij reeds in Wenen dat de bezigheid van Jood ‘gelijk was aan de pest, erger dan de zwarte dood van vroeger, waarmee ze het volk infecteerden’. ‘Oudere’ biografen (Alan Bullock, Franz Jetzinger, Bradley F. Smith, Ernst Deuerlein,…) brengen Hitlers antisemitisme in verband met het algemeen heersende anti-Joodse klimaat in Wenen omstreeks 1900. Naast deze ‘Weense interpretatie’ doen nog andere verklaringsmodellen de ronde. Zo zou zijn oplaaiende Jodenhaat terug te brengen zijn tot zijn angst voor het Russische bolsjewisme onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog waarin hij een Joodse hand herkende. De latere genocide in de vernietigingskampen was dan niet meer dan een preventieve actie om het Duitse volk te beschermen tegen een herhaling van de massamoorden, zoals deze door bolsjewieken tijdens de Russische burgeroorlog (1918-1921) werden gepleegd.

Sommige auteurs zoals Joachim Fest verwijzen dan weer naar de (vermoedelijk) seksueel ontwrichte geest van Hitler die vreesde dat duizenden Duitse vrouwen zouden verkracht worden door grijpgrage kromneuzige satanische Joden. Ongeveer in dezelfde lijn ligt de ongeloofwaardige piste dat alles te maken had met het besef dat de Joodse huisarts van het gezin (Dr. Bloch) moeder Hitler bij een onderzoek naakt zou gezien hebben. In de meest recente en gezaghebbende biografie maant Ian Kershaw terecht aan tot voorzichtigheid over het precieze ontstaan van Hitlers rabiaat antisemitisme. Gezien het anti-Joodse klimaat tijdens het begin van de 20ste eeuw (niet alleen in Wenen, maar ook elders in Europa) vindt hij het inderdaad zeer aannemelijk dat Hitler zijn eigen mislukkingen projecteerde op de bevolkingsgroep die in het Weense straatbeeld goed opviel: de Jood met de kaftan. Een ander kantelpunt lijkt in Kershaws ogen Hitlers verlof als soldaat in München in 1916. Hij schreef de chaos en het oorlogsdefaitisme waarin het land op dat ogenblik verkeerde toe aan de ondermijnende invloed van het Jodendom. De definitieve ommezwaai wordt door de Britse historicus uiteindelijk in 1919 gesitueerd wanneer Hitler lid van de Deutsche Arbeiterpartei (DAP) werd.

Kansen voor psychisch onderzoek
Over Hitlers antisemitisme is inderdaad het laatste woord nog niet gezegd. De Nederlandse historicus en cultuurwetenschapper Peter den Hertog schreef over het onderwerp een proefschrift dat in 2005 in boekvorm werd uitgegeven: Hitlers schutkleur. Achterflap en inleiding zijn in elk geval veelbelovend. Den Hertog benadert Hitler met de methode van de geschiedenis én de psychoanalyse. Hij gebruikt geen nieuw bronnenmateriaal, maar onderwerpt de bestaande theorieën in de vakliteratuur aan een kritisch onderzoek. De auteur concludeert dat de ‘Weense interpretatie’ over het ontstaan van anti-Joodse haatgevoelens niet houdbaar is. Aangezien de historische methode tot geen bevredigende antwoorden leidt, hoopt hij Hitler daarom via het psychoanalytische instrumentarium te doorgronden. Het resultaat is een ontrafeling van de zielenroerselen van de Führer, een methode die bij vele historici wellicht de wenkbrauwen doet fronsen maar bij hen ook de onvermijdelijke wetenschappelijke nieuwsgierigheid moet opwekken. Den Hertog stelt zich drie cruciale vragen: wanneer, waarom en hoe heeft Hitlers Jodenhaat zich kunnen ontwikkelen?

In de eerste hoofdstukken wordt uitgebreid stilgestaan bij de periode in Wenen en de jaren na de Eerste Wereldoorlog. Den Hertog typeert Hitler als een verlegen jongeman die zijn onzekerheid en mensenschuwheid afwisselde met vlagen van agressie, dominantie en brutaliteit. Tijdens zijn jeugd in Linz en het verblijf in Wenen ontwikkelt Hitler een dualistisch, bijna religieus getint wereldbeeld. Hij zag de wereldgeschiedenis steeds meer als een eeuwige, kosmische strijd tussen het goede en het kwade. Deze levensvisie sloot het beste aan bij zijn angstige en wantrouwige houding tegenover anderen en vooral tegenover het onbekende. Toen Hitler tijdens de jaren 1920 de onbetwistbare leider van de nazi-partij en een gevreesd politicus was, gedroeg hij zich in het bijzijn van notoire personen nog steeds opvallend verlegen en bijna onderdanig.

Hitlers ommezwaai in 1919
Tot het einde van de Eerste Wereldoorlog had Hitlers Weltanschauung over goed en kwaad nog geen definitieve invulling gekregen. Vanaf 1919 lijken inderdaad de schellen van zijn ogen te vallen. Pas dan wordt hem duidelijk dat de alomtegenwoordige Jood een gevaar betekende voor de Duitse volksidentiteit (Deutsche Volkstum). Alles had te maken met de chaotische periode in Duitsland na de Novemberdagen van 1918. Her en der in het land kwamen linkse radenrepublieken aan de macht. Hitler was op dat ogenblik nog steeds soldaat en wachtte in de buurt van München op zijn ontslag uit het leger. Als militair verleende hij diensten aan de sociaaldemocratische regering die vanaf februari 1919 in de Beierse hoofdstad de macht had gegrepen. Meer nog, bij de communistische putsch van april 1919 was Hitler zelfs even bataljonsvertegenwoordiger voor het nieuwe regime. De Joodse betrokkenheid in dit communistisch manoeuvre was toen nochtans algemeen gekend hetgeen de houding van de latere nazi-leider nog opmerkelijker maakt. Kershaw wijt deze opschuiving naar links aan het politieke opportunisme van de toen reeds völkische Hitler. Het is een bladzijde in zijn leven waarover de Duitse leider later logischerwijze deemoedig zweeg.

Peter den Hertog geeft een andere plausibele verklaring voor de politieke kronkelwegen van Hitler. Hij zou zich namelijk herkend hebben in twee basisideeën van het links-Joodse experiment in München: de verwerping van de monarchie en de Obrigkeitsstaat (de nog steeds strenge indeling in rangen en standen). Zijn opportunisme kwam volgens den Hertog maar echt naar boven wanneer Hitler lid werd van de commissie die moest onderzoeken wie in het leger had deelgenomen aan het linkse experiment. De auteur meent dat de omslag naar een haatdragend antisemitisme pas hierna wordt gesitueerd. In juni volgde hij in opdracht van het leger een cursus redenaarskunst aan de universiteit. Hitler kreeg er onder andere les van de rechtse antisemiet Gottfried Feder die vermoedelijk zijn politieke keuzes definitief bepaald heeft. Vanaf augustus weten we dat hij voor de soldaten anticommunistische redevoeringen hield waarin hij voor het eerst publiekelijk uitvaarde tegen de Joden. Kortom, Hitlers ommezwaai moet dus wellicht tijdens de zomer van 1919 gesitueerd worden. Pas dan ontdekte hij dat de beloften van de linkse Joden voor een betere samenleving slechts een dekmantel waren voor de ondermijning van het Deutschtum.

Paranoia: achter de schermen van de geschiedenis
Het boek mondt uiteindelijk uit in de vraag in welke mate Hitlers antisemitisme het gevolg was van een pathologische vorm van paranoia. Den Hertog onderwerpt de persoonlijkheid van de Duitse leider aan een nauwkeurige analyse aan de hand van de bestaande theoretische inzichten over deze ziekte. Zo wijst hij de lezer op het bestaan van een paranoid style bij nogal wat historische fenomenen zoals bijvoorbeeld de middeleeuwse geselmonniken of het McCarthyism in de Verenigde Staten tijdens de jaren 1950. Telkens gaat het om personen die, beïnvloed door een geestesklimaat gekenmerkt door een (apocalyptische) angst voor het kwade, een paranoïde gedrag vertonen. Daarnaast leverde de geschiedenis ons figuren met een sterke klinische, aangeboren paranoia. Voorbeelden hiervan waren Idi Amin of Stalin die perfect konden gedijen in een culturele traditie van wantrouwen. Dergelijk gedrag bij politici is uitvoerig bestudeerd in het werk van Robert Robins en Jerrold Post (Political Paranoia, 1997). Hierin komt ook Hitler aan bod als klinische paranoicus van het zuiverste soort. Peter den Hertog onderzoekt vervolgens of en in welke mate Hitlers paranoia uiteindelijk zijn antisemitisch gedrag bepaalde. Hij stelt dat zijn ontwrichte geest jarenlang verscholen ging achter de schutkleur van het culturele, antisemitische klimaat waarin hij opgroeide. In wat dan de apotheose van het boek moet worden neemt de auteur ons uitvoerig mee naar het privé-leven van de Führer om te bewijzen dat hij zich ook in deze context paranoia gedroeg. Hij verwijst uitgebreid naar het wantrouwen van Hitler tegenover zijn generaals, Geli Raubal (de enige vrouw om wie hij echt zou gegeven hebben), zijn naaste medewerkers en zijn lijfarts.

De these dat Hitler overal potentiële verraders zag is allesbehalve nieuw, evenmin als de vaststelling dat hij dit wantrouwen combineerde met een kleine cirkel van trouwe paladijnen. Volgens Robbins en Post is dit precies de ideale mix voor een geslaagde autoritaire politicus. Peter den Hertog herkent in dit model het gedrag van Hitler: ‘Het belang (…) van Hitlers paranoia ligt in het feit dat als hij meer paranoïde was geweest – en hij dus ook zijn directe getrouwen al snel had gewantrouwd – hij in Duitsland niet met behulp van de hem toegewijde volgelingen een relatief stabiel regime had kunnen opbouwen. Was hij minder paranoïde geweest, dan zou hij naar alle waarschijnlijkheid niet het beleid hebben gevoerd, in het bijzonder jegens de joden. Anders gezegd: Hitler had precies die graad van paranoia waardoor hij de zo extreem fatale rol kon spelen in de geschiedenis’.

Hitlers schutkleur biedt ongetwijfeld enkele originele inzichten. Het boek levert een nauwgezet en kritisch onderzoek van de bestaande literatuur over Hitlers antisemitisme. Aanvaardbaar klinkt ook de hypothese over zijn politieke omzwervingen in 1919 en zijn radicale ommezwaai naar het rabiate antisemitisme in deze periode. Wel moet de lezer vrede nemen met de bijwijlen zelfgenoegzame taal waarmee de Hitler-biografen worden beoordeeld, de soms nutteloze illustraties in het boek en de insinuaties dat sommige onderzoekers doelbewust zijn antisemitisme weigerden te zien als een psychiatrische ziekte omdat dit zijn verantwoordelijkheid zou minimaliseren.

Het boek voldoet jammer genoeg niet aan de hoge verwachtingen. Vooreerst zijn de meeste gegevens over Hitlers privé-leven en antisemitisme al langer bekend. Dat zijn jodenhaat toe te schrijven is aan een pathologische vorm van paranoia is vanuit psychiatrisch oogpunt wel interessant, maar is een stelling die bij de meeste lezers niet direct verwondering zal wekken. Den Hertog is wel bereid om de culturele traditie van die tijd als basis en als schutkleur voor het zieke brein van Hitler te zien, maar herleidt volgens mij de gruwel van de jodenvervolging en de uiteindelijke vernietiging van miljoenen mensen toch al te zeer tot de zieke geest van één man. Tot vandaag blijven immers nog steeds vragen over de precieze invloed van zijn mentors (Karl Mayr, Gotfried Feder, Alfred Rosenberg,…) en van de “uitvoerders” op zijn plannen. Was Hitler de enige die het monsterachtig scenario in zijn hoofd had of deed hij met zijn trawanten aan een soort antisemitisch opbod? Misschien moet Peter den Hertog bij een volgend onderzoek ook eens de psychische ingesteldheid van Hitlers inner circle onderzoeken.

Beoordeling: Redelijk

Informatie

Artikel door:
Patrick Praet
Geplaatst op:
05-01-2006
Laatst gewijzigd:
26-01-2009
Feedback?
Stuur het in!

Afbeeldingen

Gerelateerd aan