TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Artsen die moorden

Titel:Artsen die moorden - De geplande massamoord op mensen met een psychische stoornis of handicap door nazi-Duitsland
Schrijver:Kröber, Hans & Moonen, Xavier
Uitgever:Uitgeverij Aspekt
Uitgebracht:2025
Pagina's:329
ISBN:9789464872897
Omschrijving:

“Heb jij, heb ik, alleen het recht om te leven zo lang we productief zijn, zolang we door anderen als productief worden erkend?" Met deze noodkreet nam bisschop Von Galen van Münster in de zomer van 1941 stelling tegen de massamoord op mensen met lichamelijke en geestelijke handicaps en psychische stoornissen. Ondanks de strikte geheimhouding, kwamen hier steeds meer berichten over naar buiten. In de jaren 1940-1941 was deze ‘Aktion T4’, zoals het later bekend zou komen staan, in volle gang. T4 werd genoemd naar het Berlijnse adres waar het kantoor van de centrale aansturing ervan gevestigd was, Tiergartenstrasse 4. De centrale aansturing, maar ook de praktische uitvoering was voor een groot deel in handen van artsen en verplegers. Mensen die er juist voor opgeleid zijn om te zorgen voor mensen. Hoe kon het gebeuren dat juist deze groep verantwoordelijk zou worden voor de dood van vele slachtoffers?

Om een antwoord op die vraag te vinden, schreven Dr. Hans Kröber en Prof. Dr. Xavier Moonen het boek ‘Artsen die moorden’. Beide schrijvers hebben een achtergrond in de orthopedagogiek en een academische achtergrond in de zorg. Kröber promoveerde op het onderwerp inclusie aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht en publiceerde onder andere over de maatschappelijke positie van mensen met een beperking. Moonen is emeritus hoogleraar gehandicaptenzorg aan de Universiteit van Amsterdam. Het lot van mensen met handicaps en stoornissen in de Tweede Wereldoorlog heeft zijn speciale belangstelling.

Het boek schetst uitgebreid de context waarbinnen de moord op mensen met handicaps en stoornissen kon ontstaan. Hierbij wordt uitgebreid stilgestaan bij de geschiedenis van de Duitse psychiatrie. Het is jammer dat hierbij niet eenzelfde analyse voor Oostenrijk is gemaakt, aangezien hier menig dader vandaan kwam en met het euthanasiecentrum Hartheim bij Linz ook een moordinstelling in dat land gevestigd was. De focus op Duitsland als enig herkomstland van de misdaden, neigt iets naar de lang bestaande mythe dat Oostenrijk primair slachtoffer van de nazi’s was.

Een belangrijk kantelpunt was een publicatie uit 1920 van hoogleraar strafrecht Karl Binding en psychiater Alfred Hoche. Hierin pleitten ze voor het (onder voorwaarden) toestaan van het beëindigen van ‘onwaardige’ levens door de staat. Ook wist de zogenaamde eugenetische beweging steeds meer geaccepteerd te worden. Deze beweging pleitte voor ‘verbetering van menselijke rassen’. Armoede, prostitutie, werkeloosheid, alcoholisme, handicaps en stoornissen werden voor erfelijk gehouden en men wilde het ras ‘versterken’ door deze veronderstelde ‘afwijkingen’ via ingrijpen in de voortplanting af te laten nemen. Dit omvatte twee interpretaties. De ene interpretatie was dat mensen met ‘goed’ geachte kenmerken bevorderd zouden worden om zich voort te planten. De andere interpretatie daarentegen was erop gericht dat mensen met ‘verkeerde’ erfelijke eigenschappen, zoals handicaps en stoornissen, belemmerd moesten worden bij de voortplanting. Sterilisatie werd hierbij als het belangrijkste middel gezien om dit te bereiken. Overigens was eugenetica niet iets typisch Duits, in vele landen leefden dergelijke ideeën en werd er soms ook naar gehandeld.

Hoewel er een maatschappelijk debat was over deze zaken, was de machtsovername van de nazi’s cruciaal. De nazi’s waren sterk gericht op ‘puurheid van het Arische ras’ en met hun zogenoemde rassenhygiëne zeer ontvankelijk voor dit soort ideeën. Ze zouden ze met hun genocidale misdaden uiteindelijk tot in het extreme vormgeven.

Von Galen sloeg in zijn eerder aangehaalde preek de spijker op de kop. Het ging bij de slachtoffers om mensen die door het regime als ‘niet-productief’ werden gezien. Mensen met handicaps en stoornissen dekt wat dat betreft ook niet de lading bij de slachtoffers. Deze groep werd namelijk steeds groter en steeds uitgebreider. Homoseksuelen werden gedwongen gesteriliseerd. Alcoholisten, daklozen en langdurig werklozen konden ook als ‘Erbkranke’ (erfelijk zieken) bestempeld worden. En zelfs soldaten aan het Oostfront en SS’ers uit Einsatzgruppen en concentratiekampen die psychisch leden onder de massa-executies waar ze bij betrokken waren, konden uiteindelijk vermoord worden. Binnen deze groepen waren de mensen met handicaps en stoornissen wel de grootste groep die de meest extreme behandeling kreeg. De focus van het boek (en daarmee deze recensie) ligt dus vooral op deze slachtoffers.

Maar ook enkel spreken over ‘Aktion T4’ is een grove versimpeling. Dit was ‘slechts’ een fase in een groter geheel wat in het boek minutieus uiteengezet wordt. Tijdens deze fase waren er zes moordinstellingen (Bernburg, Brandenburg, Grafeneck, Hadamar, Hartheim en Pirna-Sonnenstein) in gebruik waar meer dan 70.000 slachtoffers vergast werden. Er waren daarnaast ook zo’n twintig tot dertig instituten waar kinderen op grote schaal vermoord werden. Deze speciale kinderafdelingen bleven soms zelfs tot na het einde van de oorlog actief. Het totale slachtofferaantal ligt in verschillende bronnen uiteen, maar zal zeker tussen de 200.000 en 300.000 bedragen. Ook werden zo’n 400.000 gedwongen sterilisaties uitgevoerd.

Iedere bespreking van massamoord door het nazi-regime kan niet heen om een discussie over taal. De nazis gebruikten volop eufemismen of anderszins misleidende termen. Zo wordt er in dit geval gesproken over ‘erfelijk zieken’ en aanverwante terminologie als het gaat over de slachtoffers. Voor sterilisatie wordt gesproken over ‘preventie van voortplanting’. Ook wordt gesproken over ‘euthanasie’of ‘Gnadentod’ (genadedood). Het boek kan er niet omheen om deze terminologie soms ook te gebruiken. Wel maken de auteurs krachtig duidelijk dat het hier om nazi-terminologie gaat die uiteindelijk gaat om massamoord. Er was geen sprake van vrijwilligheid of instemming van de slachtoffers. Wanneer het dus gaat over ‘euthanasie’ gaat het niet over hetzelfde als wat we hier tegenwoordig onder verstaan.

Het boek zet nauwgezet uiteen hoe de behandeling van de slachtoffers escaleerde tot het uitgebreide moordprogramma. Hierbij is met vele voorbeelden ook duidelijk dat in de volle breedte werd meegewerkt door talloze betrokkenen. Vroedvrouwen, psychiaters, verpleging, maar ook ambtenaren en het juridische systeem. Wanneer er verdenkingen of andere meldingen waren, verdwenen deze doorgaans. Hoewel er pogingen gedaan werden de ‘euthanasie’ in de wet vast te leggen en daarmee te legaliseren, was Hitler hiertegen. Zijn korte brief aan Philipp Bouhler (chef van de Kanzlei des Führers) en zijn lijfarts Karl Brandt. met een (niet zeer gedetailleerd geformuleerde) opdracht bleef de basis waarop het moordprogramma functioneerde, totdat Hitler in 1941 besloot het moordprogramma formeel te beëindigen.

Om het aantal verdenkingen en maatschappelijke onrust zoveel als mogelijk te voorkomen werden nabestaanden waar mogelijk misleid, zodat men op afstand bleef. Men kreeg berichten dat een familielid in een instelling op grote afstand verbleef, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Ook werd er volop onjuiste informatie verstrekt over de datum, plaats en reden van overlijden. Dit was vaak enkele weken eerder al gebeurd in een instelling dichter bij huis en de ziektes die als doodsoorzaak door artsen gegeven waren, waren compleet fictief.

Een andere manier om het publiek te manipuleren was propaganda. ‘Erfelijk zieken’ werden neergezet als nutteloze eters, die een te grote (financiële) belasting waren voor de staat en daarmee ook het volk. Met films en posters werd hun leven als ‘levensonwaardig’ neergezet en de genadedood als barmhartigheid.

Na het formele einde van ‘Aktion T4’ werd een deel van het personeel vanwege hun expertise met betrekking tot het moordproces overgeplaatst naar ‘Aktion Reinhardt', de systematische massamoord op alle Joden en Roma in het Generalgouvernement in het bezette Polen. Hier speelden ze een belangrijke rol bij het opzetten en runnen van de vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka. Enkele beruchte voorbeelden hiervan zijn Christian Wirth, Franz Stangl en Imfried Eberl die leidinggevende functies vervulden in deze kampen.

Andere betrokkenen bleven na het einde van ‘Aktion T4’ doorgaan met de ‘euthanasie’moorden, alleen nu met individuele moordmethodes. Dit gebeurde vaak door verhongering, dodelijke injecties of het toedienen van slaapmiddelen. Deze fase wordt ook wel de ‘wilde euthanasie’ genoemd. De auteurs geven echter ook aan dat er geen consensus is hoe ‘wild’ deze fase was, aangezien er verschillend gedacht wordt over de aanwezigheid van een centrale aansturing.

Ook begon in 1941 de ‘Aktion 14f13’ waarbij de moordinstellingen van ‘Aktion T4’ gebruikt werden om geselecteerde concentratiekampgevangenen te vermoorden. Ook bij deze selecties waren de artsen die werkzaam waren in deze instellingen betrokken.

Na de oorlog werd slechts een zeer klein deel van de daders veroordeeld. Soms was er wel een berechting maar wist men zich succesvol op formele argumenten vrij te pleiten of deed men een beroep op een zwakke gezondheid. In een enkel geval werd een dader wel vervolgd voor de betrokkenheid bij ‘Aktion Reinhardt’ maar niet vanwege de ‘euthanasie’moorden. In de meeste gevallen echter, kwamen de daders ermee weg en wisten ze na de oorlog zelfs weer werk te vinden als arts, docent of hoogleraar.

De zes inrichtingen waar de moorden van ‘Aktion T4’ plaatsvonden, werden lang genegeerd. Er werd niet of nauwelijks aandacht geschonken aan het beladen verleden. Pas vanaf de jaren ‘80 begon er in Duitsland een beweging om herdenkingsplaatsen in te richten waarbij educatie ook een prominente plaats kreeg. Er was, zo stellen de auteurs, een nieuwe generatie zonder nazi-verleden voor nodig om het verleden met open vizier tegemoet te treden.

Kröber en Moonen slagen erin een hiaat in het publieke besef ten aanzien van het nazi-regime zeer helder aan te vullen. Het resultaat is een gitzwart boek. Waar beschrijvende boeken over nazi-genocides vaak blijven hangen in abstractie en de lezer zo een emotionele afstand geven, is dit boek iets rauwer. Gelijk aan het begin worden de verhalen verteld van drie slachtoffers van de Pirna-Sonnenstein instelling. Deze instelling komt ook verderop in het boek uitgebreid aan bod om de theorie te illustreren. Deze concreetheid geeft het boek een zwaardere lading, maar dit is tegelijk ook een kracht van het boek. Los van de zware inhoud is het boek zeer toegankelijk voor een breed publiek. De hoofdstukken zijn vaak kort en er wordt weinig jargon gebruikt. Door de systematische opbouw krijgt de lezer een zeer nauwgezette introductie op de behandeling van mensen met handicaps en stoornissen in het Derde Rijk. Het is dan ook een absolute aanrader voor wie minder bekend is met de massamoord op deze kwetsbare groep.

Beoordeling: Zeer goed

Informatie

Artikel door:
Patrick Schellen
Geplaatst op:
27-05-2025
Feedback?
Stuur het in!

Afbeeldingen