TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Verhaal: Ontsnapt uit Assen

De overval op het Huis van Bewaring in Assen op 11 december 1944 is dit jaar precies zeventig jaar geleden. De actie redde de levens van 29 verzetsmannen die ter dood veroordeeld waren. Harmannus Vos uit Ellertshaar was een van hen.

Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn. Want de wet van de Geest des levens heeft u in Christus Jezus vrijgemaakt.

Mans hangt voorover, leunt op zijn ellebogen en drukt zijn oor tegen het ijzer van de verwarmingsbuizen om de bijbeltekst te kunnen horen. Het is even na acht uur op zondagavond 10 december 1944 en Harmannus Vos, Mans voor bekenden, weet dat hij nog maar twee dagen te leven heeft.

Hij luistert via de buizen naar de troostende woorden van Romeinen 8, die dominee Marten Geertsema een paar cellen verderop voorleest. Mans, een lange man met dun snorretje, werkhanden en een ijzeren wil, ontziet zijn kapotgeslagen benen. Hij werd afgelopen vrijdag weer verhoord en hij had als altijd niets gezegd, hoe hard de Duitsers hem ook mishandelden. Daarom deelden de moffen na het verhoor mee dat hij dinsdag gefusilleerd zou worden. Tot die mededeling had hij steeds gehoopt dat zijn makkers uit het verzet hem zouden redden. Dat hadden ze immers afgesproken als er iemand van de knokploeg opgepakt zou worden. Die hoop vervloog de afgelopen dagen. De dood komt heel dichtbij.

46 dagen zit Mans opgesloten in zijn vieze, rechthoekige cel. Zesenveertig dagen van helse verhoren, eenzaamheid en bidden. Mans zit alleen, zodat hij niet met anderen kan praten of overleggen. Gelukkig weten de moffen niets van de verwarmingsbuizen. Een strozak dient als bed, in de hoek staat een tonnetje, een tafeltje. Door het raampje, dat uitkijkt over de binnenplaats van de gevangenis komt bijna geen licht. De zon schijnt al dagen amper.

Angst beheerst de dagelijkse routine in het Huis van Bewaring aan de Brink in Assen. Het gegil en geschreeuw van de verhoren weerklinkt door de gangen. Het eten is slecht. Zowel ’s ochtends als ’s avonds brood en tussen de middag is er stamppot. Mans heeft altijd honger. De Nederlandse bewakers zijn niet eens zo erg, de meesten helpen waar het kan. Maar die moffen, die boezemen angst in. Mans houdt zijn adem altijd in als hij de zware laarzen door de gang hoort stappen. Dan glijdt de sleutel in het slot van zijn cel, en ja, daar gaat hij weer.

Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden.

Natuurlijk wilde hij helpen. Hij hoefde niet lang na te denken toen hij een paar maanden eerder gevraagd werd door Jan Nijmeijer en Kees Veldman van de Knokploeg Noord-Drenthe om mee te werken aan de droppings uit Engeland. De boerderij van Mans in Ellertshaar was de perfecte uitvalsbasis voor de nachtelijke excursies. Afgelegen en vlakbij het veld waar de wapens uit de vliegtuigen werden geworpen. Mans zei ja. Net zoals hij ja zei tegen onderduikers eerder in de oorlog. Tegen ander verzetswerk. Hij had een hekel aan de moffen en was woest toen de joden werden weggevoerd. Verzetswerk, dat is je plicht, vond hij. Dat was gewoon je plicht.

Die droppings verliepen prima. In het dubbele plafond boven de bedstee werd een radio bewaard. ‘Kees heeft een goede vangst gedaan’ was de code en vanuit Ellertshaar vertrok de knokploeg naar het veld om de wapens te halen. Op een kar werden de spullen naar de boerderij gebracht, waar de knokploeg in de woonkamer van Mans de boel sorteerde. De kinderen van Mans stonden op de uitkijk. Het was een familiezaak, dat verzetswerk. Zijn vrouw kookte voor de twintig mannen in een gigantische pan, vaak stamppot met een stuk speklap erbij.

Maar op woensdag 25 oktober ging het mis. Het was een druilerige dag zonder zon, rondom de vrijstaande boerderij was het modderig. Mans was net klaar met melken en zat in zijn oude kloffie aan het ontbijt met de kinderen, vrouw en opa. Zijn oudste zoon, Jan, was niet thuis. Maar goed ook, weet Mans nu.

Even na half acht kwamen de SS-wagens van alle kanten aangescheurd. Dit is mis, wist Mans. Ze kwamen met getrokken geweren van verschillende kanten de boerderij binnen. Het gezin Vos werd tegen de muur in de woonkamer gezet. Mans nam afscheid. Hij knuffelde de kinderen, Annie, Tamme, Hennie, Fenjo en Harmannus. Opa ook. Hij zei niets. Wat moet je op zo’n moment zeggen? Voor zijn vrouw had hij wel een boodschap. ,,Wegwezen, je moet weg’’, siste hij tegen haar.

Het zou haar leven redden.

Mans moest mee naar achteren en kreeg een klap tegen zijn hoofd met de kolf van een geweer. De moffen schreeuwden vragen. Waar was de knokploeg? Wat wist hij? De zoektocht op de boerderij leverde niets op. De klappen ook niet. Mans zei niets. Ook niet toen hij door de modder kroop en het bloed over zijn wangen drupte. Hij had al gauw door dat de moffen toch sloegen, ook als je iets losliet. Dus zweeg hij.

Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn?

Mans schiet overeind als hij slaande deuren hoort. Het is maandagmorgen half acht op 11 december 1944 en Mans denkt dat hij nog een dag te leven heeft. Geschreeuw, lawaai. Oh God, het is zover. Hij voelt het bloed uit zijn gezicht trekken.

Het rumoer houdt aan. Ze zijn vroeg, denkt hij. Als de moffen vroeg zijn, komen ze mensen halen om dood te schieten. Dat weten alle gevangenen. Hij wordt toch pas morgen opgehaald? Hij heeft toch nog een dag? De zware laarzen dreunen door de gang, hij hoort deuren opengaan en enkele luttele seconden later stoppen de laarzen ook voor zijn cel.

,,Mans, ben jij daar?’’, schreeuwt iemand vanaf de gang. Nederlands! Een sprankje hoop. Mans staat op en hobbelt naar de deur. De sleutel glijdt in het slot, de deur zwiept open. Daar staat Jan Nijmeijer. Van de knokploeg Noord Drenthe. Zijn revolver gericht op een van de bewakers.

Dus toch. Ze komen hem toch bevrijden.

Tijd om te juichen, praten of omhelzen is er niet. Nijmeijer snelt alweer naar de volgende deur. Mans strompelt naar de cel van dominee Marten Geertsema, een paar deuren verderop. Er schiet van alles door hem heen. Zou het echt? Is hij straks vrij? Is het echt afgelopen? Dat kan toch niet. Straks komen de moffen en knallen ze iedereen af. Mijn vrouw, de kinderen, hoe gaat het met hen? De deur van de Geertsema’s cel staat open. Maar de dominee komt er niet uit.

,,Kom, de deuren wordt veur oes lösdaon’’, roept Mans.

Geertsema weigert. ,,Ik krijg heus niet de doodstraf voor het maken van illegale krantjes’’, zegt hij. Bovendien maakt de dominee zich zorgen over zijn vrouw en kinderen, wat als de Duitsers zijn ontsnapping revancheren op hen? Tijd om hem over te halen heeft Mans niet.

Op zijn kapotte benen klotst Mans naar beneden waar een groepje gevangenen in de hal staat. Tussen die mannen ziet hij zijn zwager, Willem Eisses. Een stevige, kalende man die altijd pretlichtjes in zijn ogen had. Hij hielp ook met de wapendroppings. Willem werd twee dagen na Mans opgepakt. De Duitsers pikten hem zo uit een begrafenisstoet. In het Huis van Bewaring verdwenen de pretlichtjes uit de ogen van Willem.

Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding.

Mans schuifelt tussen de andere bevrijde gevangen naar Willem, zodat ze bij elkaar kunnen blijven. Sommige mannen bibberen in alleen een onderbroek, anderen lopen nog op hun sokken. Het is een verdwaasd zooitje, sommige grienen. De redding zo vlak voor de dood lijkt onwerkelijk. De knokploeg is in opperste concentratie, ziet Mans. Ze stoppen de Nederlandse bewakers in een cel, handelen onverstoord en zonder aarzeling. In een duizelingwekkend tempo. Mans is onder de indruk. De verzetsmannen hebben pistolen, maar hoeven geen schot te lossen.

Een overvaller neemt het woord. ,,Opstellen in twee groepen. Er staan twee auto’s voor, wie wil naar Friesland? Daar staan! Wie naar Drenthe?’’ Mans spitst zijn oren. Zij moeten in Drenthe blijven. ,,Daar staan, vlug.’’ Mans beweegt met bijna iedereen naar het ‘Drenthe-vak’. Dan gaat de deur van de gevangenis open. Een golf van angst slaat over hem heen: als dat maar goed gaat. Even lijkt dat niet het geval. Bij de voertuigen staan Duitse militairen en ze schreeuwen Duitse bevelen. Mans aarzelt, maar de uniformen blijken onderdeel van het plan. Duitsers vallen minder op. Aan alles is gedacht.

Het schemert. De motregen zorgt ervoor dat er weinig zicht is. Ideaal weer voor een overval. Mans kruipt met een pijnlijk gezicht de Drentse auto in. Ze zitten op elkaar gepakt, de wagen is al gauw propvol. De motor slaat af. Nog een golf angst. De Duitsers kunnen elk moment om de hoek komen, wat dan? Maar de motor start en de wagen tuft de Brink af, de Beilerstraat door, richting Hooghalen. Weg van Assen, weg van het Huis van Bewaring.

De auto rijdt door Hooghalen, boven Westerbork langs richting Schoonoord. Sommige gevangenen willen zingen van plezier, het Wilhelmus, en zetten aan. Mans kijkt opzij en ziet dat zijn zwager doodsbang is. Willem met de pretlichtjes zit trillend naast Mans en staart voor zich uit. Voordat hij de gevangenis in ging was hij vrolijk, altijd in voor een grapje. Dat plezier lijkt nu voorgoed verdwenen.

Bij de Wezeperbrug springt hij met Willem uit de auto en haast zich naar het Schoonlooërbos. Een fikse tocht van een paar kilometer en met de kapotte benen van Mans een zware beproeving. Hij bijt op zijn lippen en loopt stug verder. Je klaagt niet.

Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, nog engelen noch machten, noch heden, noch toekomst, noch krachten, noch hoogte, nog diepte, nog enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze here.

Pas veel later zou Mans alles over de overval horen. Over de wanhoop van de verzetsstrijders in november, toen bijna de hele knokploeg in de gevangenis verdween. Over de onneembare vesting die het Huis van Bewaring leek te zijn.

Over bewaker Herman Geerts die vertelde dat de Duitsers van de nachtploeg eerder vertrokken dan dat de dagploeg arriveerde en dat er door die fout dus een gat van een kwartier in de beveiliging zat. Over de Engelse marinier die vlak voor de overval vertelde dat ze niet door mochten gaan van Engeland. Over Jan Nijmeijer die schreeuwde dat ‘het toch door ging omdat het hun kameraden waren’. Over de Kloosterstraat nummer 9, van waaruit de overval werd gepleegd. Over de dagenlange observaties die de informatie van Geerts bevestigden. Over het bespringen van een bewaker waardoor de knokploeg binnen kon komen. Over het kwartier dat de levens van 29 mannen moest redden.

In het bos zoekt Mans met zijn zwager een beschut plekje. Onderduikplekken voor de bevrijde gevangenen had de knokploeg niet. Ze moeten zichzelf redden. De bladeren zijn nog nat en zo zonder zon is het bos naargeestig. Mans is bang. Doodsbang. De moffen hebben de overval vast ontdekt en de achtervolging al in gezet. Als ze gevonden worden was alles voor niets.

Aan de rand van het bos woont een neef, Thijs Eisses. Hij heeft ook onderduikers. Zoals iedereen in de familie wel iets in het verzet doet. Om de neef niet in gevaar te brengen blijven ze in het bos. Tussen de bomen, ver weg van die vreselijke gevangenis. Het is koud. Onder nul, zo voelt het. Het regent af en toe een beetje, de wind snijdt door de oude kleren van Mans. Zijn onderbenen kloppen. De bloedvaten zijn kapotgeslagen en de wonden helen niet.

De honger wint. Gisteravond, voor het lezen in de Bijbel, at hij voor het laatst. Ze kruipen als het donker valt uit de schuilplaats en sluipen naar de boerderij. Voorzichtig klopt Mans op het raam. Wat als de moffen al langs zijn geweest? Wat als Thijs is verraden? Met het hart in de keel wacht hij in het donker af.

Dan gaat de deur open en ziet Mans zijn neef Thijs Eisses staan. Mans blaast lucht uit.

Precies een jaar later, op dinsdag 11 december 1945, opent Mans zijn eigen voordeur en ziet hij Jan Nijmeijer staan. Dit keer zonder revolver. Het is voor het eerst dat de overvallers en bevrijde gevangenen weer bijeen zijn. Nu met hun verloofdes, andere familieleden. De woonkamer van de boerderij in Ellertshaar zit vol. Dominee Marten Geertsema is er niet, hij stierf in 1945 in het Duitse concentratiekamp Neuengamme.

Na de overval dook iedereen op verschillende plekken onder. Mans zwierf door Drenthe. Hij bleef vier nachten in het bos, verhuisde naar Schoonoord en dook tijdens het einde van de oorlog onder bij een naamgenoot: Mans Vos aan het Zuidlaardermeer. De laatste maand bracht hij in een schuilkelder onder de vloer door. Zijn benen herstelden niet meer en moesten afgezet worden, tot net onder knie.

Zijn vrouw dook een dag na de arrestatie van Mans onder. Net op tijd. Diezelfde avond wilden de Duitsers haar ook komen halen.

De overval op de Asser gevangenis was een groot succes. Alle bevrijde gevangenen haalden het einde van de oorlog. En represailles bleven uit, omdat de Duitsers zich schaamden en uit angst voor straffen van hogerhand. Zij waren immers ’s ochtends te laat, waardoor de overval kon plaatsvinden.

Die overvallers zitten nu gezamenlijk in diezelfde woonkamer waar ooit wapens werden gesorteerd. De sfeer is uitbundig. Mans kijkt naar de gezichten van zijn bevrijders, en denkt, zoals iedereen daar, wat een prachtige avond. Een van de mooiste ooit.

Op tafel ligt een schilderij, speciaal gemaakt voor de reünie. Onder de kaart van Nederland en een knielende man staat een vers. Mans leest het nog eens over.

Door lafheid verraden, werd gebroken onze strijd. Doch door trouwe kameraden werden wij weer bevrijd.

Gebruikte bron(nen)