TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Ochtendzitting 1 06-05-1946

(Beklaagde Funk neemt weer plaats in de beklaagdenbank.)
Dr. SAUTER: Meneer de President, ik zal mijn ondervraging van de beklaagde Dr. Funk voortzetten. Op zaterdag hebben we de benoeming van Dr. Funk tot Reichswirtschaftsminister besproken en ik ga nu over op zijn benoeming tot Reichsbankpräsident.
Beklaagde, ik meen dat het in januari 1939 was toen u ook President van de Reichsbank werd als opvolger van Dr. Schacht. Hoe kwam die benoeming tot stand?
FUNK: Ik was half januari 1939 net teruggekeerd van een reis. Ik werd bij de Führer geroepen en trof hem in grote staat van opwinding. Hij vertelde me dat de Reichsfinanzminister hem had gemeld dat Schacht de noodzakelijke kredieten had geweigerd en dat het Reich zich in grote financiële nood bevond. De Führer zei mij in grote opwinding dat Schacht zijn beleid saboteerde, dat hij de bemoeienissen van de Reichsbank met zijn beleid niet langer zou dulden en dat de heren van het Reichsbankdirektorat grote idioten waren als zij dachten dat hij het zou accepteren. Geen regering en geen staashoofd ter wereld kon beleid afhankelijk stellen van het al of niet meewerken van de centrale bank.
De Führer verklaarde verder dat hij zelf van nu af aan, op voorstellen en vragen van de Reichsfinanzminister alle kredieten zou regelen die door de Reichsbank aan het Reich moesten worden verstrekt. Hij had Lammers instructie gegeven om samen met de Reichsfinanzminister een decreet op te stellen waarbij de status van de Reichsbank, zoals vastgelegd in de bepalingen van het Verdrag van Versailles zou worden gewijzigd en waardoor de voorwaarden voor het verstrekken van kredieten aan het Reich voortaan door hemzelf zouden worden bepaald.
De Führer zei verder dat hij mij ging vragen de leiding van de Reichsbank op mij te nemen, waarop ik antwoordde dat ik graag aan zijn verzoek zou voldoen maar dat ik eerst van hem de verzekering moest hebben dat de voorwaarden voor het stabiliseren van de munt gehandhaafd zouden worden.
De mening die hier door een getuige is geüit dat er inflatie zou ontstaan door een verder verstrekken van kredieten in die tijd is verkeerd en volkomen onhoudbaar. Hoewel 12.000 miljoen aan kredieten de inflatie kunnen bevorderen, zal 20.000 miljoen niet noodzakelijk tot inflatie leiden wanneer de staat de nodige bevoegdheden heeft om lonen en prijzen te stabiliseren en de regeling van prijzen uit te voeren en als de bevolking in dit opzicht de nodige discipline handhaaft en als tenslotte het geld dat als gevolg van toegenomen kredieten een bovenmatige koopkracht vertegenwoordigt terugvloeit via belastingen of met leningen wordt opgenomen, dan is er wat de munt betreft geen enkel gevaar.
Het is een feit dat de Reichsmark, tot aan de uiteindelijke ineenstorting, op een stabiele basis werd gehouden. Voor zover het de eerste levensbehoeften betreft was de koopkracht in Duitsland verzekerd. Natuurlijk was de waarde beperkt omdat gebruiksgoederen slechts in zeer geringe mate werden geproduceerd want bijna alle productiecapaciteit werd besteed aan bewapening.
Dr. SAUTER: Dr, Funk, bent u klaar?
FUNK: Een ogenblik graag, ik vind dat dit een zeer belangrijke vraag is.
In andere landen werden gedurende oorlog ook grote kredieten verstrekt die op geen enkele wijze een inflatie veroorzaakten. De nationale schuld van de Verenigde Staten was net als in Engeland relatief en voor een deel zelfs absoluut hoger dan die van Duitsland. En ook in deze landen werd door een gezond financieel beleid de oude theorie onderuit gehaald dat een oolorg per definitie de vernietiging van de geldswaarde veroorzaakt.
Het Duitse volk heeft tot aan het einde, tot aan de vreselijke ineenstorting een bewonderenswaardige discipline getoond. Geld zal als functie van de staat zijn waarde behouden en een munteenheid zal functioneren zolang de staat de bevoegdheid heeft een stabiele basis te handhaven, de economie onder controle te houden en zolang de mensen zelf de nodige discipline in acht nemen.
Dus nam ik die functie over, niet in de wetenschap dat Duitsland een periode van inflatie tegemoet ging maar in tegendeel, ik wist heel goed dat door het handhaven van een juist regeringsbeleid de munt kon worden beschermd en dat gebeurde ook. Het kardinale verschil tussen mijn positie en die van Schacht lag echter in het feit dat gedurende Schacht’s zittingsperiode de Reichsbank het verlenen van kredieten aan het Reich kon bepalen, terwijl deze bevoegdheid mij werd ontnomen en de verantwoordelijkheid voor de nationale financiering werd daarom overgedragen aan de Minister van Financiën of natuurlijk aan de Führer zelf.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, ik heb nog een vraag. Misschien kunt u, ondanks uw slechte gezondheidstoestand van vandaag iets luider spreken zodat de stenografen u wat beter kunnen horen. Probeert u het alstublieft en we zullen dit zo kort mogelijk houden.
Beklaagde, naast deze functies van u die we tot nu toe hebben besproken had u uiteindelijk nog een functie als opvolger van Dr. Schacht, namelijk die van Algemeen Gevolmachtigde voor Economie. Kunt u ons in dit verband bijzonderheden geven over uw mening teneinde uw situatie te verduidelijken, uw activiteiten en wat u bereikt hebt?
FUNK: Van alle functies die ik bekleedde was dit de minst indrukwekkende. Zoals de Reichsmarschall terecht heeft opgemerkt en zoals Dr. Lammers dat bevestigde, bestond die alleen maar op papier. Dat was ook een groot verschil tussen de positie die Schacht had en die ik had.
Schacht was benoemd tot Algemeen Gevolmachtigde voor de Oorlogseconomie. Aan de andere kant was ik Algemeen Gevolmachtigde voor de Economie. Op grond van het Reichsverteidigungsgesetz van 1938 had de Algemeen Gevolmachtigde voor de Economie tot taak de civiele economische departementen te coördineren bij de voorbereiding op oorlog. Maar in de tussentijd waren deze economische departementen ondergeschikt gemaakt aan de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan en ik, als Algemeen Gevolmachtigde voor de Economie was ook ondergeschikt aan de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan.
Als gevolg heerste er verwarring en kwesties van bevoegdheid en gezag, zoals die formeel waren vastgelegd, overlapten elkaar. Het resultaat was een decreet van de Führer net voor het begin van de oorlog dat de jure en formeel het gezag van de Algemeen Gevolmachtigde voor de Economie, voor zover het de civiele economische departementen betrof, overhevelde naar de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan.
Dr. SAUTER: Wanneer was dat?
FUNK: Dat was in december 1939. Er bleef slechts een formele bevoegdheid over om besluiten uit te vaardigen, dat wil zeggen ik kon besluiten ondertekenen namens de vijf civiele economische departementen. die op grond van het Reichsverteidigungsgesetz ondergeschikt waren aan de Gevolmachtigde. Ik behield het gezag over het Ministerie van Economische Zaken en over de Reichsbank, dat ik toch al had.
Dr. SAUTER: Maar zelfs in die functies bleef u ondergeschikt aan de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan; is dat juist?
FUNK: Ja, net als de vijf civiele economische departementen. Alleen met de Minister van Economische Zaken zelf had ik een nauwere band.
Dr. SAUTER: Beklaagde, in augustus 1939, direct voor het begin van de Poolse campagne, riep u in uw hoedanigheid als Algemeen Gevolmachtigde voor Economie de civiele economische departementen bijeen voor overleg en document 33247-PS gaat over deze bijeenkomst. Het lijkt me belangrijk dat u uw houding op dit punt ook beschrijft, in het bijzonder met verwijzing naar het feit dat uw brief aan Hitler van 25 augustus blijkbaar een gevolg van deze bijeenkomst was. Deze kwestie wordt genoemd op pagina 24 van uw Akte van Beschuldiging. Wilt u daar iets over zeggen?
FUNK: Tijdens de zittingsperiode van Schacht bestond er een bureau voor de Algemeen Gevolmachtigde voor Economie en er werd een werkcommissie gevormd die bestond uit vertegenwoordigers van de diverse economische departementen, van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, van de Algemeen Gevolmachtigde voor het Bestuur, van het OKW en bovenal van het Vierjarenplan.
Toen Schacht aftrad werd de leiding van deze commissie en die van het bureau van de Algemeen Gevolmachtigde voor Economie overgedragen aan Dr. Posse, zijn voormalige staatssecretaris terwijl onder Schacht Staatsrat Wohlthat er de leiding over had gehad. Deze mensen voerden natuurlijk voortdurend overleg waarin ze de maatregelen bespraken die op economisch gebied nodig waren voor het voeren van een oorlog. En dit was de organisatie van de Algemeen Gevolmachtigde voor Economie waarover ik het had in mijn toespraak in Wenen die hier is genoemd. Die organisatie bestond naast het Vierjarenplan en had in het algemeen de taak de vredeseconomie soepel te laten overgaan in een oorlogseconomie in geval van een oorlog en de voorbereiding van het economisch bestuur onder oorlogsomstandigheden.
Toen er in augustus 1939 een oorlog met Polen dreigde riep ik de hoofden van de economische departementen bijeen en ook de vertegenwoordigers van het Vierjarenplan en in onderling overleg werkten we de maatregelen uit die nodig waren voor een soepele overgang met zo min mogelijk verstoringen naar een oorlogseconomie in geval van een oorlog.
Dat waren de voorstellen die ik deed in mijn brief aan de Führer van 25 augustus 1939, op een tijdstip waarop de Duitse en Poolse legers al in volledige staat van paraatheid tegenover elkaar stonden.
Het was natuurlijk mijn taak er alles aan te doen om ontregeling van de vredeseconomie in geval van oorlog te voorkomen en het was mijn plicht als President van de Reichsbank de voorraden goud en vreemde valuta zo veel mogerlijk te vergroten.
Dat was allereerst nodig vanwege de algemene politieke spanning die er toen heerste. Het zou ook nodig zijn geweest als de oorlog helemaal niet was uitgebroken maar zelfs als er alleen maar economische sancties zouden worden opgelegd zoals te verwachten was op grond van de algemene politieke spanning die destijds in het buitenland heerste. En het was net zo goed mijn taak als Minister van Economie er alles aan te doen om de productie te verhogen.
Maar ik bemoeide mij niet met de financiële eisen van de Wehrmacht en ik had niets te maken met kwesties van bewapening omdat, zoals ik al heb gezegd de leiding, in vredestijd zowel als in oorlogstijd was overgedragen aan de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan.
De reden dat ik mij destijds afzijdig hield van het werk van die commissie is de volgende:
Persoonlijk geloofde ik niet dat er oorlog zou komen en iedereen die destijds dit onderwerp met mij besprak zal dit bevestigen. In de maanden voor het uitbreken van de oorlog concentreerde ik al mijn energie op internationale onderhandelingen om een beter internationaal economisch stelsel tot stand te brengen en de handelsrelaties tussen Duitsland en haar buitenlandse partners te verbeteren.
Destijds werd er geregeld dat de Britse ministers Hudson en Stanley mij in Berlijn zouden bezoeken. Zelf zou ik voor onderhandelingen naar Parijs gaan, waar ik in 1937 enkele leden van het kabinet had leren kennen toen ik daar een grote Duitse culturele manifestatie organiseerde.
Het onderwerp kortlopende buitenlandse kredieten moest weer worden besproken en geregeld, het zogeheten moratorium. Ik had hiervoor nieuwe voorstellen uitgewerkt die enthousiast werden ontvangen, in het bijzonder in Engeland. In juni 1939 vond er een internationale financiële discussie plaats op mijn departement in Berlijn waaraan vooraanstaande vertegenwoordigers van banken uit de Verenigde Staten, Engeland, Nederland, Frankrijk, België, Zwitserland en Zweden deelnamen.
Deze besprekingen leidden tot resultaten die iedereen tevreden stelden. Op hetzelfde moment voerde ik de ruil of overdracht van Reichsbankbezittingen in het buitenland uit. Deze ruil van goudcertificaten werd ook in kringen van buitenlandse banken en in de buitenlandse pers zeer eerlijk en rechtvaardig gevonden.
In juni van dat jaar ging ik naar Nederland om over handelsovereenkomsten te onderhandelen. Ik nam ook, tot in juli 1939 deel aan het gebruikelijke maandelijkse overleg op de International Clearing Bank in Basel. Ondanks de sterke politieke spanning die toen heerste was ik ervan overtuigd dat een oorlog kon worden voorkomen en ik uitte die overtuiging in al mijn gesprekken, thuis en in het buitenland. En het is daarom dat ik in die maanden nauwelijks was geïnteresseerd in de discussies en gesprekken over het financieren van de oorlog en de vorm van de oorlogseconomie.
Ik had natuurlijk aan de Reichsbank instructies gegeven om haar beschikbare economische bezittingen in het buitenland zoveel mogelijk te gebruiken om goud te verkrijgen en onze buitenlandse bezittingen te vergroten. Maar in die paar maanden voor de oorlog van mijn activiteit op dit gebied was het succes van die pogingen maar gering. Onze bezittingen aan goud en vreemde valuta, zoals die door Schacht aan mij werden overgedragen, bleven in het algemeen ongewijzigd tot aan de oorlog.
In mijn vragenlijst aan de vice-President van de Reichsbank heb ik om opheldering gevraagd over deze transacties omdat het Direktoraat van de Reichsbank en haar directeur, destijds was dat Puhl, informatie over deze kwestie moeten hebben. De antwoorden op deze vragen zijn helaas, moet ik zeggen, nog niet binnen.
Dr. SAUTER: Beklaagde, u hebt deze details blijkbaar gegeven om aan te tonen dat u ondanks de politieke spanning van toen zelfs niet serieus aan oorlog dacht?
FUNK: Niet tot augustus 1939.
Dr. SAUTER: We hebben in de loop van deze processen gehoord over een reeks gesprekken die Hitler voerde met generaals en andere personen en die gingen over militaire en politieke zaken. Al deze gesprekken, moeten we vandaag zeggen, stonden in nauw verband met voorbereidingen op oorlog.
Bij welke van deze gesprekken was u aanwezig en wat maakte u daaruit op?
FUNK: Ik werd nooit bij politieke en militaire gesprekken geroepen en ik heb deelgenomen aan geen van de gesprekken die hier zijn genoemd in verband met de beschuldiging van het voorbereiden van aanvalsoorlogen, voor zover het gesprekken met de Führer betreft. Ik werd ook niet ingelicht over de inhoud van die gesprekken. En voor zover ik mij kan herinneren was ik bijna nooit aanwezig bij gesprekken met de Reichsmarschall wanneer dit onderwerp werd behandeld.
Ik ben hier geconfronteerd met een bijeenkomst die in oktober 1938 plaatsvond.
Dr. SAUTER: 14 oktober 1938? Ik kan u het documentnummer geven. Het is 1301-PS.
FUNK: Ja.
Dr. SAUTER: Was u bij die bijeenkomst aanwezig?
FUNK: Nee.
Dr. SAUTER: Dat was de bijeenkomst ......
FUNK: Ja, dat was de bijeenkomst waarop, volgens de tegen mij ingediende aanklacht, Göring erop wees dat hij van de Führer instructie had gekregen de bewapening tot een abnormaal hoog peil op te voeren. De Luftwaffe moest zo snel mogelijk tot het vijfvoudige worden uitgebreid.
Volgens het officiële verslag (Deel V, pagina 163 en 164) beweert de Aanklager dat Göring mij bij dit overleg aansprak met de woorden van een man die al in oorlog was. Ik was in die dagen niet eens in Duitsland, maar in Bulgarije en dus kan ik niet hebben deelgenomen aan die bijeenkomst.
Dr. SAUTER: Meneer de President, ten bewijze van het feit dat beklaagde Funk niet in Duitsland was ten tijde van dit gesprek met Göring op 14 oktober 1938 heb ik in het documentenboek Funk enkele documenten ingediend; dat zijn uittreksels uit de Völkische Beobachter, nummers 5, 6, 7 en 8 in het documentenboek Funk. Deze documenten zijn hoofdzakelijk ingediend omdat ze aantonen dat vanaf 13 oktober 1938 tot 15 oktober 1938 Funk in Sofia in Bulgarije was en dus niet aanwezig had kunnen zijn op de bijeenkomst met Göring op 14 oktober.
Wat Funk in Bulgarije zei over economische betrekkingen hoef ik niet tot in detail voor te lezen. Maar ik zou in het bijzonder willen verwijzen naar zijn toespraak van 15 oktober 1938, documentenboek Funk, nummer 7 waarin beklaagde Funk, in het bijzonder in de eerste alinea openlijk verklaarde dat hij een samengaan van de Duitse economie met de zuidoost-Europese economie in gedachten had en waarin Funk een eenzijdige afhankelijkheid van de zuidoostelijke staten van het economische stelsel van Duitsland zeer beslist afwees.
Ik verzoek het Tribunaal daarom deze documenten als bewijsmateriaal te willen aanvaarden en om tijd te besparen zal ik er niet verder op ingaan.
Beklaagde, onder document 3562-PS heeft de Aanklager een document ingediend dat handelt over een conferentie op 1 juni 1939. U was zelf niet bij die conferentie aanwezig maar volgens de presentielijst waren diverse vertegenwoordigers van uw Ministerie er wel, net als de vertegenwoordiger van de Reichsbank. Op deze conferentie werden de vermoedelijke financiële behoeften van het Reich, de productiecapaciteit van de Duitse economie en die van het Protectoraat besproken. In de kantlijn van dit verslag staat een notitie die luidt dat het verslag aan u moest worden overhandigd. Kunt u in het kort zeggen of dit ook werkelijk gebeurde?
FUNK: Nee, dat is niet gebeurd. Ik heb het document hier. Als dit verslag aan mij zou zijn overhandigd zou ik mijn initialen W.F. eronder hebben gezet. Bovendien behandelt dit document de voortdurende discussies, die ik al heb genoemd, over het financieren van de oorlog en de maatregelen die op het terrein van de civiele economie moesten worden genomen in geval van oorlog. De beslissende maatregelen voor de financiering werden natuurlijk door de Reichsfinanzminister voorbereid en deze werden uitvoerig op deze conferentie besproken waar de vraag over het dekken van de uitgaven door middel van belastingen een van de hoofdonderwerpen was. Hoe dan ook, destijds werden er voortdurend dergelijke gesprekken gevoerd door de vertegenwoordigers van de diverse departementen en die vonden plaats op het kantoor van de leiding van de Gevolmachtigde voor Economie. Toevallig heb ik deze naam gevonden die ik me eerst niet kon herinneren: dit was het orgaan – de commissie - die in de dagen van Schacht werd gevormd en later werd voortgezet.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, op 30 maart 1939 legde u een verklaring af over uw programma in een toespraak voor het centrale comité van de Reichsbank.
Ik heb een uittreksel van die toespraak, die voor dit proces van belang is, opgenomen in documentenboek Funk onder nummer 9. Ik kom op deze toespraak terug omdat die voor het centraal comité werd gehouden kort nadat beklaagde aantrad als president van de Reichsbank en die een beeld geeft van zijn programma in verband met diverse zaken die hier een rol hebben gespeeld.
Dr. Funk, misschien kunt u ons in een paar korte woorden de essentiële punten uit uw toespraak noemen, voor zover de Aanklager daarin is geïnteresseerd.
FUNK: Ik denk niet dat ik dat hoef te doen. Ik heb even geleden kort aangestipt dat ik in die maanden internationale onderhandelingen voerde over de noodzaak van een nieuw stelsel van internationale economische betrekkingen en dat ik ook wees op de bereidheid van Duitsland hier een positieve rol in te spelen. Daarom denk ik niet dat ik nog meer uit die toespraak hoef voor te lezen; het is alleen maar bedoeld om aan te tonen dat ik destijds niet werkte aan voorbereidingen op een oorlog maar probeerde een internationale economische verstandhouding tot stand te brengen en dat mijn pogingen in het buitenland openlijk werden erkend, in het bijzonder in Engeland.
Dr. SAUTER: Deze bedoeling om gunstige en vertrouwelijke betrekkingen met het buitenland te scheppen, anders gezegd, met de financiële en economische kringen was, daar ben ik zeker van waren een beslissende factor bij een latere maatregel waar u even geleden al naar verwees, namelijk dat de tegemoetkoming voor buitenlandse aandeelhouders van de Reichsbank, die voornamelijk in Engeland, Nederland en Zwitserland woonden, op een bijzonder gunstige manier werd beoordeeld en betaald.
FUNK: Ja, dat heb ik al gezegd.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, u noemde eerder een brief die u aan Hitler schreef. Deze brief zou mij in zoverre interesseren omdat ik zou willen weten waarom u hem schreef en waarom u het daarin had over “mijn voorstellen” hoewel die in het algemeen zaken betroffen die niet van u afkomstig waren. Misschien kunt u enkele woorden over deze brief zeggen?
FUNK: De toon en inhoud van die brief kunnen worden verklaard uit de algemene geest die destijds overal in Duitsland heerste. Buiten dat is het een zuiver persoonlijke brief aan de Führer: daarin bedankte ik hem voor zijn gelukwensen met mijn verjaardag. Om die reden is de stijl van die brief wat persoonlijk. Als ik het had over “mijn voorstellen” kan dat worden teruggevoerd op het feit dat ik enige tijd daarvoor aan de Führer had uitgelegd welke maatregelen nodig zouden zijn als er een oorlog zou uitbreken. En in het algemeen waren dat de maatregelen die later werden aanvaard als resultaat van besprekingen met de andere economische diensten en waarnaar ik in die brief verwees. Het was dus niet helemaal correct van mij om te zeggen “mijn voorstellen.” Ik zou eigenlijk hebben moeten zeggen: “De voorstellen die samen met de andere economische diensten werden uitgewerkt.”
Dr. SAUTER: Dr. Funk, bent u klaar?
FUNK: Nee. Ik zou deze hele brief met een paar woorden willen verklaren omdat die blijkbaar een van de pijlers van de beschuldiging van de Aanklager tegen mij is.
Zoals gezegd was het in de tijd dat twee parate legers tegenover elkaar stonden. Het was de tijd waarin de hele Duitse bevolking in staat van grote opwinding verkeerde vanwege de voortdurende provocaties en de slechte behandeling van het Duitse deel van de bevolking van Polen. Persoonlijk geloofde ik niet dat er werkelijk oorlog zou komen want ik was van mening dat men er met diplomatieke onderhandelingen weer in kon slagen de dreiging van oorlog te voorkomen en die oorlog zelfs kon voorkomen. Na de bijna wonderbaarlijke successen van de Führer op het gebied van de buitenlandse politiek moest het hart van iedere rechtgeaarde Duitser wel sneller gaan kloppen in de verwachting dat ook in het Oosten Duitsland’s wensen zouden worden vervuld. Anders gezegd, dat mijn afgescheiden thuisprovincie Oost-Pruissen met het Reich zou worden herenigd, dat de voormalige Duitse stad Danzig weer tot het Reich zou behoren en dat de kwestie van de Corridor zou worden opgelost.
De overgrote meerderheid van de Duitse bevolking, waaronder ook ik, geloofde niet dat deze kwestie in een oorlog zou eindigen. We waren er eerder van overtuigd dat Engeland erin zou slagen druk uit te oefenen op Polen zodat Polen de Duitse eisen betreffende Danzig en de Corridor zou inwilligen en het niet tot een oorlog zou laten komen. De verklaringen van getuige Gisevius moeten het iedereen in de hele wereld duidelijk hebben gemaakt dat Engeland niets deed om een verzoenende invloed op Polen uit te oefenen. Want als de Britse regering wist dat er in Duitsland een complot bestond waar de Chef van de Generale Staf, de Chef van het OKW, de Chef van de Duitse bewapening en andere leidende militaire personen en generaals bij waren betrokken en dat er een omverwerping was voorbereid in geval van een oorlog, dan zou de Britse regering echt dwaas geweest zijn als ze iets hadden ondernomen om Polen gerust te stellen en te verzoenen. De Britse regering moet ervan overtuigd geweest zijn dat wanneer Hitler een oorlog zou ontketenen, er een staatsgreep, een revolutie zou plaatsvinden en dat er ten eerste geen oorlog zou zijn en ten tweede dat het gehate Hitler regime omver zou zijn geworpen. Niemand kon op meer hopen.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, we gaan hier niet over politiek discussiëren maar laten we terugkeren naar die brief van 25 augustus 1939. Mag ik het nummer herhalen, 699-PS. Laten we ons tot deze brief beperken. Als ik u goed heb begrepen kan ik uw verklaring als volgt samenvatten: deze nogal enthousiaste brief aan Hitler was geschreven omdat u hoopte dat Hitler uw thuisprovincie Oost-Pruissen met het Reich zou herenigen en nu eindelijk de kwestie van de Corridor zou oplossen zonder een oorlog. Heb ik u goed begrepen?
FUNK: Ja, maar gelijkertijd meen ik te moeten opmerken dat ik van mijn kant er alles aan deed om in geval van een oorlog de vredeseconomie zonder verstoringen te laten overgaan in een oorlogseconomie. Maar dit was het enige moment waarop ik als Gevolmachtigde voor Economie actief was met betrekking tot de andere economische afdelingen en het feit dat ik in deze brief naar mijn positie verwees kan heel gewoon worden verklaard; ik was er namelijk trots op in deze officiële positie eindelijk iets te hebben bereikt – iedereen wil graag succes hebben.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, we hebben het nog steeds over de vraag of u wist van Hitler’s bedoeling een oorlog te ontketenen, in het bijzonder een aanvalsoorlog te voeren en daardoor veroveringen te maken. Ik zou u een paar vragen willen stellen die u voor het gemak met ja of nee kunt beantwoorden. Ik zou alleen willen weten of uw kennis en uw voorgevoel overeenkomen met de verklaringen die door enkele getuigen en enkele medebeklaagden zijn afgelegd.
Bijvoorbeeld, Reichsminister Lammers verklaarde dat u het erg moeilijk vond om Hitler zelfs maar te ontmoeten, dat u pas na lange tijd een audiëntie was verleend en dat u zelfs bij een gelegenheid meen ik dagen met Lammers op zijn hoofdkwartier moest wachten op het beloofde onderhoud en dat u weer weg moest zonder toegang te hebben gekregen. Is dat juist?
FUNK: Ja, moet ik helaas zeggen.
Dr. SAUTER: Nog een vraag: We hebben hier diverse documenten gezien – ik meen dat het documenten van Lammers zijn - waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat de Reichswirtschaftsminister en soms ook de Reichsaussenminister hadden verzocht bij deze discussies aanwezig te zijn, dat Minister Lammers zijn best deed dit voor elkaar te krijgen maar dat Hitler het niet toestond; dat hij u en de Reichsaussenminister uitdrukkelijk uitsloot van deze discussies hoewel u erop wees dat er belangrijke zaken betreffende uw departement werden behandeld. Is dat juist? Misschien dat u alleen met ja of nee kunt antwoorden.
FUNK: De bijeenkomst die u bedoelt ging over de inzet van mankracht. Ik zelf had daar geen direct belang bij en de Reichsaussenminister had er waarschijnlijk ook geen bijzondere interesse in. Ik neem dus aan dat de Führer mij daarom niet nodig had want zoals ik gisteren al zei, zijn richtlijnen voor het sturen van de economie waren tot aan het jaar 1942 aan de Reichsmarschall gegeven als verantwoordelijke man op dat terrein. Na 1942 werden die richtlijnen aan Speer gegeven want vanaf die datum overheerste de bewapening het hele economische leven en de behoeften van de bewapening hadden, op uitdrukkelijk bevel van de Führer prioriteit boven alle andere economische besluiten.
Dr. SAUTER: Dr. Lammers verklaarde in zijn getuigenis van 8 april – ik citeer:
“De Führer maakte vaak bezwaar, namelijk tegen Funk. Er waren diverse redenen om bezwaar te maken tegen Funk. Hitler stond afwijzend tegenover Funk en wilde niets met hem te maken hebben.”
Tot zover de verklaring van getuige Lammers. Kunt u uitleggen waarom Hitler afwijzend stond tegenover u?
FUNK: Nee, alleen maar door de objectieve uitspraak dat hij mij niet nodig had.
Dr. SAUTER: Met andere woorden, hij vond iedere discussie met u overbodig.
FUNK: Ja.
Dr. SAUTER: Beklaagde, in verband met het onderwerp aanvalsoorlogen, stel ik belang in het volgende: In de Aanklacht, op pagina 30 van de Duitse Akte van Beschuldiging wordt gesteld dat u persoonlijk en via uw officiële vertegenwoordigers, anders gezegd u persoonlijk zowel als via de vertegenwoordigers die door u werden benoemd, deel had aan de voorbereidingen op de aanvalsoorlog tegen Rusland en als enig bewijs hiervoor is document 1039-PS, bewijsstuk USA-146 ingediend. Dit document toont blijkbaar aan dat u, beklaagde, eind april 1941 een onderhoud zou hebben gehad met Rosenberg – die verantwoordelijk was voor de gebieden in het Oosten – over de economische kwesties die zouden ontstaan wanneer de plannen voor een aanval in het Oosten zouden worden uitgevoerd. Ik vraag u, Dr. Funk, nota te nemen van de datum van dit onderhoud: eind april 1941, kort voor het begin van de oorlog tegen Rusland. Om uw geheugen op te frissen wil ik erop wijzen dat op dat moment – voor de oorlog tegen Rusland – Rosenberg al was genoemd als Hitler’s gevolmachtigde voor het afhandelen van problemen in de Oostelijke gebieden. Ik vraag u nu uw mening te geven en te zeggen of uit dit onderhoud kan worden afgeleid dat u deel had aan een aanvalsoorlog tegen Rusland of aan de voorbereiding daarop en als u er al deel aan had, hoe dan?
FUNK: Ik wist niets van een aanvalsoorlog tegen Rusland. Ik was zeer verbaasd toen ik van Lammers hoorde dat de Führer Rosenberg had benoemd tot gevolmachtigde voor kwesties in het Oosten. Lammers verklaarde hier dat hij mij om persoonlijke redenen over die benoeming liet inlichten want hij wist dat ik bijzonder geïnteresseerd was in economische betrekkingen met Rusland. Met onze gezamenlijke inspanningen – van Rusland zowel als van Duitsland – waren we erin geslaagd onze handelsbetrekkingen sterk uit te breiden want in vroeger dagen – voor de Eerste Wereldoorlog – was de Duitse handel met Rusland de beslissende factor geweest op de balans van de Duitse handel en die beliep enkele duizenden miljoenen goudmarken.
De Russen – dat moet ik zeggen – leverden ons zeer snel graan, mangaanerts en olie terwijl onze leveranties van machines achterbleven om de simpele reden dat die machines eerst moesten worden gemaakt omdat de Russische orders in het bijzonder gespecialiseerde machines betroffen. Tot in welke mate legergoederen aan Rusland werden geleverd weet ik niet omdat ik mij daar niet mee bezig hield.
Ik was dus verbaasd door de benoeming van Rosenberg. Hij zocht me op voor een kort onderhoud waarin hij mij vertelde dat de taak die hem door de Führer was opgedragen ook het behandelen van economische kwesties inhield. Daarop stelde ik een Ministerialdirektor van mijn departement, Dr. Schlotterer aan Rosenberg ter beschikking om zich met deze kwesties bezig te houden. En toen het Ministerie voor het Oosten werd gevormd, ik meen in juli, nam Dr. Schlotterer samen met enkele collega’s de leiding over de economische afdeling in Rosenberg’s ministerie op zich. Tegelijkertijd werd, voor zover ik mij herinner, Dr. Schlotterer lid van de Wirtschaftsstab Ost. Dat was het orgaan van het Vierjarenplan dat hier tijdens dit proces al herhaaldelijk is genoemd en dat zich bezig hield met alle economische kwesties in de bezette gebieden in het Oosten.
Buiten dat had ik met deze zaken niets te maken. Natuurlijk vroeg ik zowel Lammers als Rosenberg wat dit betekende en beiden zeiden mij dat Hitler van mening was dat een oorlog met Rusland onvermijdelijk was; dat de Russen langs het hele oostfront sterke troepenconcentraties hadden opgesteld; dat de onderhandelingen met Molotov, waaraan ik part noch deel had, onbevredigend waren geweest; dat de Russen eisen stelden betreffende de Baltische staten, de Balkan en de Dardanellen die niet door Duitsland, door de Führer konden worden aanvaard. Hoe dan ook, deze hele affaire was voor mij net zo’n grote verrassing als voor het Duitse volk en ik ben ervan overtuigd dat deze oorlog een grote schok voor de Duitse bevolking was.
De PRESIDENT: De beklaagde had het over juli. Bedoelde hij juli 1940?
Dr. SAUTER: Voor zover ik weet juli 1941.
De PRESIDENT: Bedoelt u juli 1941? Dat was nadat de oorlog met Rusland was begonnen. Beklaagde kan zelf antwoord geven, niet waar?
(tot de beklaagde): Bedoelde u juli 1940?
FUNK: Het onderhoud met Rosenberg was eind april of begin mei 1941 en het ministerie van Rosenberg werd in juli 1941 gevormd.
Dr. SAUTER: Ik kom nu op een ander punt dat door de Aanklager ter sprake is gebracht. U wordt ervan beschuldigd, als Reichswirtschaftsminister strafbare feiten te hebben gepleegd in verband met het misdadige plan de Joden te vervolgen en ze uit het economische leven te verdrijven. Dat zijn de gebeurtenissen van november 1938. Wilt u nu uw activiteiten op dat terrein beschrijven?
FUNK: Mag ik het Tribunaal verzoeken mij de tijd te gunnen voor een nogal gedetaillerede reactie op dit onderwerp. Dan kunnen de punten waar we later op komen korter worden behandeld. Dit is de beschuldiging van de Aanklager die mij het diepst raakt.
Toen ik in februari 1938 het Ministerie van Economie overnam werd al vrij snel vanuit de Partij en in het bijzonder door Goebbels en Ley geëist de Joden uit het economisch leven te verdrijven, omdat ze niet langer werden geaccepteerd. Mij werd verteld dat de mensen nog steeds in Joodse winkels kochten en dat de Partij haar leden niet kon toestaan in dergelijke winkels te kopen; de Partij maakte ook bezwaar tegen het feit dat sommige hoge regeringsambtenaren, in het bijzonder hun vrouwen nog steeds bij dergelijke winkels kochten. De regionale voorzitter van het Arbeiterfront weigerde met Joodse ondernemers samen te werken. Er vonden voortdurend botsingen plaats, werd mij verteld en er zou geen rust komen wanneer de maatregelen die hier en daar al waren ingevoerd niet geleidelijk aan zouden worden uitgebreid om de Joden volledig van het economische leven uit te sluiten.
Onder de Wet op de Inzet van Nationale Arbeid, die onder mijn voorgangers was uitgevaardigd en die ook door hen in overeenstemming met het DAF werd uitgevoerd, waren politieke en Partijfunctionarissen ook toegewezen aan de binnenlandse economie. De bedrijfsleider was ook verantwoording schuldig aan de Partij maar boven al aan de Staat.
Sommige Joodse ondernemers gaven bereidwillig toe aan de druk en verkochten hun ondernemingen aan mensen en tegen prijzen waar we het absoluut niet mee eens waren. Ik had persoonlijke afspraken gemaakt met afzonderlijke vooraanstaande Joodse personen in de bankwereld, de zware industrie en de grote winkels en had zo hun terugtrekken uit posities in het economisch leven tot stand gebracht.
Er heerste geen rust en we moesten binnen een bepaalde tijd en in overeenstemming met bepaalde juridische besluiten de Joodse invloed op het economische leven geleidelijk aan terugdringen en uitschakelen. Zelf stond ik altijd op het standpunt dat ten eerste het proces langzaam moest worden uitgevoerd, met tussenpozen; ten tweede dat de Joden voldoende compensatie moesten krijgen en ten derde dat men hen bepaalde economische belangen in handen moest laten, in het bijzonder hun aandelenbezit. Ik legde hier bijzondere nadruk op tijdens de bijeenkomst met Göring die hier al zo vaak is genoemd.
Nu, terwijl deze ontwikkelingen vorm kregen werden de vreselijke gebeurtenissen in de nacht van 9 op 10 november 1938, die in München begonnen, over ons uitgestort en die raakten mij persoonlijk heel diep. Toen ik in de morgen van 10 november naar mijn Ministerie reed zag ik in de straten en de etalages de verwoestingen die waren aangericht en ik hoorde verdere bijzonderheden van mijn ambtenaren op het Ministerie. Ik probeerde Göring, Goebbels en ik meen Himmler te bereiken maar die waren allemaal nog onderweg vanuit München. Ik slaagde er uiteindelijk in Goebbels te bereiken. Ik zei hem dat deze terreur een persoonlijke belediging voor mij was, dat er hierdoor waardevolle goederen waren verwoest die niet meer konden worden vervangen en dat onze betrekkingen met het buitenland, waarvan we destijds bijzonder afhankelijk waren, aanzienlijk verstoord zouden worden.
Goebbels zei me dat ik persoonlijk verantwoordelijk was voor deze gang van zaken, dat ik al lang geleden de Joden uit het economische leven had moeten verdrijven en dat de Führer Reichsmarschall Göring bevel zou geven de Joden volledig van het economische leven uit te sluiten; verdere bijzonderheden zou ik van de Reichsmarschall krijgen. Dit telefoongesprek met Goebbels werd later door hem bevestigd en getuigen zullen dit beamen.
De volgende dag, 11 november werd mij meegedeeld dat er op 12 november een bijeenkomst zou plaats vinden met Göring in zijn hoedanigheid van Gedelegeerde voor het Vierjarenplan met als doel de Joodse kwestie op te lossen. De Gedelegeerde voor het Vierjarenplan had het Ministerie instructie gegeven voor het opstellen van een decreet dat de basis moest vormen van de wetten voor de uitsluiting van Joden uit het economische leven.
Deze bijeenkomst, die hier herhaaldelijk ter sprake is gebracht, vond plaats op de 12de. Er was ‘s ochtends een discussie met de Reichsmarschall waarbij de Gauleiter aanwezig waren. De Reichsmarschall was zeer opgewonden; hij zei dat hij deze terreur niet zou accepteren en dat hij de diverse Gauleiter verantwoordelijk zou houden voor wat er in hun Gau was gebeurd.
Na deze bijeenkomst was ik daarom redelijk opgelucht maar tijdens die vergadering, waarvan het verslag hier enkele malen is voorgelezen, stelde Goebbels al gauw zijn radicale eisen en overheerste daarmee het hele gebeuren.
De Reichsmarschall werd steeds bozer en in die stemming deed hij de uitspraken die in het verslag zijn vermeld. Terzijde, het verslag zit vol met fouten en is erg onvolledig. Na deze bijeenkomst was het mij duidelijk dat de Joden nu inderdaad uit het economische leven moesten worden verdreven en, teneinde de Joden te beschermen tegen het volledige verlies van hun rechten, tegen verdere terreur, tegen aanvallen en uitbuiting, dat er wettelijke maatregelen moesten worden genomen. Ik trof voorzieningen, de Ministers van Financiën, Binnenlandse Zaken, Justitie en zo deden dat ook, voor de uitvoering van het oorspronkelijke decreet van de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan waarin de overdracht van Joodse ondernemingen en Joodse aandelen aan vertrouwenspersonen werd geregeld. De Joden kregen een tegemoetkoming in de vorm van 3 procent’s obligaties en ik zorgde er altijd voor, voor zover het Ministerie van Economie hierbij was betrokken, dat dit besluit nauwkeurig en volgens de wet werd uitgevoerd en dat de Joden geen verder onrecht werd aangedaan.
Destijds was er absoluut geen sprake van het uitroeien van de Joden. Op die vergadering werd echter kort een plan besproken voor de georganiseerde emigratie van Joden. Persoonlijk had ik op geen enkele manier deel aan de terroristische, gewelddadige maatregelen tegen de Joden. Ik betreurde die zeer en veroordeelde ze scherp. Maar ik moest de maatregelen voor de uitvoering van deze wetten goedkeuren teneinde de Joden te beschermen tegen het volledig verlies van hun rechten en de wettelijke regels die destijds golden op een ordelijke manier uitvoeren.
Dr. SAUTER: Dr. Funk ...
De PRESIDENT: We kunnen nu beter schorsen.

Definitielijst

Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gau
Door de NSDAP ingesteld landsdistrict van het Duitse Rijk.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
inflatie
Een langdurig economisch proces van algemene prijsstijging en geldontwaarding (koopkrachtdaling van het geld).
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
revolutie
Meestal plotselinge en gewelddadige ommekeer van bestaande (politieke) verhoudingen en situaties.
staatsgreep
Poging om met geweld de macht in de staat over te nemen.
Vierjarenplan
Duits economisch plan dat gericht was op alle sectoren van de economie waarbij de vastgestelde productiedoelen in 4 jaar gehaald moeten worden.

Afbeeldingen

Walter Funk

Ochtendzitting 2

Dr. SAUTER: Beklaagde, voor de pauze spraken we het laatst over uw activiteiten betreffende de besluiten voor de uitsluiting van Joden uit het economische leven en u vertelde ons over de notulen van de sessie met Göring op 12 november 1938. Dat is document 1816-PS. U hebt al gezegd dat de notulen van die vergadering slecht zijn gemaakt en vol zitten met fouten maar we kunnen uit deze notulen opmaken dat u beslist en openlijk een remmende invloed uitoefende en dat u probeerde het een en ander voor de Joden te redden. Ik lees bijvoorbeeld in de notulen dat u tijdens de vergadering herhaaldelijk zei dat de Joodse winkels zo spoedig mogelijk weer moesten worden geopend. Is dat juist?
FUNK: Ja.
Dr. SAUTER: Volgens de notulen verzocht u ook of de Joden hun aandelen en andere stukken konden behouden. Dat wordt duidelijk uit een vraag die u stelde. Is dat juist?
FUNK: Ik heb al gezegd dat ik tot aan die vergadering dacht dat de Joden hun aandelen konden behouden; in de loop van de vergadering zei ik dat het volkomen nieuw voor mij was dat de Joden ook de aandelen die zij bezaten moesten overdragen. Uiteindelijk kregen ze als vergoeding 3 procent’s staatobligaties maar ze moesten al hun aandelen en andere stukken inleveren. Ik was ook tegen een dergelijke maatregel omdat de regering dan een enorme hoeveelheid aandelen zou verkrijgen en de verzilvering van dergelijke aandelen was natuurlijk moeilijk.
Dr. SAUTER: Uit de notulen blijkt ook dat Heydrich er voorstander van was, de Joden in getto’s te plaatsen en u herinnert zich dat de Aanklager dat hier al genoemd heeft.
Wat was destijds uw houding, Dr. Funk ten opzichte van dat voorstel van Heydrich?
FUNK: Ik was tegen getto’s om de eenvoudige reden dat ik een getto een vreselijk iets vond. Ik kende geen getto’s maar ik zei dat 3 miljoen Joden zeker tussen 70 miljoen Duitsers kunnen leven zonder getto’s. Natuurlijk zei ik dat de Joden dichter bij elkaar moesten gaan wonen en ze zouden elkaar moeten helpen want het was mij duidelijk, dat zei ik ook tijdens de vergadering, dat de afzonderlijke Jood niet kon overleven onder de omstandigheden die nu voor hem geschapen werden.
Dr. SAUTER: In dat verband, Meneer de President, wordt het mij toegestaan te wijzen op twee verklaringen die ik heb opgenomen in het documentenboek Funk onder nummers 3 en 15 en mag ik u vragen de gehele inhoud als bewijsmateriaal te aanvaarden?
Verklaring 3 in het documentenboek, op pagina 12 van de tekst, is van de vrouw van beklaagde, door haar ondertekend rond het begin van het proces op 5 november 1945. Uit die verklaring, waarvan ik de belangrijkste passages zal samenvatten, kunnen we opmaken dat ten tijde van de excessen tegen de Joden in november 1938 de beklaagde samen met zijn vrouw en zijn nicht in Berlijn was en dus niet in München waar de zogenaamde Altkämpfer bijeen waren en waar Minister Dr. Goebbels plotseling en tot ieders verbazing opdracht gaf voor deze pogrom tegen de Joden.
Mevrouw Funk bevestigt in haar verklaring dat haar man, zodra hij over deze excessen hoorde, in grote opwinding Dr. Goebbels opbelde en hem vroeg: “Bent u gek geworden, Goebbels om zulke wandaden te begaan? Men moet zich schamen om Duitser te zijn. Al ons aanzien in het buitenland is verloren gegaan. Ik probeer dag en nacht het nationale erfgoed te behouden en u smijt dat roekeloos het raam uit. Als deze beestachtige troep niet ommiddellijk ophoudt, gooi ik alles overboord.”
Dat was woordelijk het telefoongesprek dat beklaagde destijds vanuit Berlijn voerde met Dr. Goebbels. De rest van de verklaring handelt over bemoeienissen van beklaagde ten gunste van Joodse kennissen. En heren, er heerst een gelijke geest in de verklaring van Heinz Kallus, die destijds Ministerialrat was op het Ministerie van Economische Zaken onder beklaagde Funk.
Ik heb deze verklaring ingediend onder nummer 15 van het documentenboek Funk. Die is gedateerd 9 december 1945 en deze getuige bevestigt ook dat Funk natuurlijk zeer verrast was door deze excessen en dat hij daarop onmiddellijk contact opnam met de bevoegde autoriteiten om verdere wandaden te voorkomen.
Deze verklaringen bevestigen dus grotendeels het relaas dat beklaagde Funk zelf heeft gedaan. In verband met deze affaire betreffende de Joden zou ik willen terugkeren naar document 3498-PS dat kan worden gevonden op pagina 19 van de Akte van Beschuldiging tegen Funk. Dat is een circulaire van Funk van 6 februari 1939, gepubliceerd in het officiële orgaan van het Reichswirtschaftsministerium en daaruit citeer ik:
“Tot in welke mate de bevoegdheden van het Vierjarenplan moeten worden gebruikt hangt af van instructies die mij in overeenstemming met de richtlijnen van de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan zijn gegeven.”
Ik citeer dit omdat ook hier weer, in een officiële publicatie beklaagde Funk duidelijk uitdrukt dat hij ook op dit terrein gewoon had te gehoorzamen en de richtlijnen van het Vierjarenplan moest uitvoeren. Is dat juist, Dr. Funk?
FUNK: Ja.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, u zei eerder dat gezien uw hele verleden en uw basisprincipes en in overeenstemming met uw denkwijze u de beschuldiging betreffende de uitsluiting van Joden van het economische leven als bijzonder ernstig beschouwde. In dit verband wil ik u voorleggen dat u tijdens een ondervraging in Neurenberg op 22 oktober 1945 uiteindelijk in huilen uitbarstte en tegen de ondervragende officier zei: “Ik zou toen hebben moeten aftreden. Ik ben schuldig.” Dit is bij een gelegenheid tijdens dit proces letterlijk geciteerd. Misschien kunt u ons vertellen hoe die opmerking en uw huilbui ontstonden die in het verslag vermeld staan.
FUNK: Ik was destijds net van het ziekenhuis naar de gevangenis overgebracht.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, een vraag .....
FUNK: Ik wist van te voren niet dat ik ervan was beschuldigd een moordenaar te zijn, een dief en weet ik niet wat meer. Ik ben 9 of 10 weken ziek geweest en ben ‘s nachts vanuit het hospitaal hierheen gebracht. In die dagen begonnen mijn verhoren hier onmiddellijk. Ik moet toegeven dat de Amerikaanse officier die mij ondervroeg, Kolonel Murray Gurfein het verhoor met grote consideratie en veel geduld afnam en keer op keer pauzeerde wanneer ik niet meer in staat was verder te gaan. En toen mij deze maatregelen van terreur en geweld tegen de Joden werden verweten, stortte ik geestelijk in want op dat moment kwam mij met alle duidelijkheid en helderheid voor de geest dat de ramp vanaf hier was verlopen tot aan de vreselijke en afschuwelijke dingen waarover we hier hebben gehoord en waarvan ik, althans gedeeltelijk afwist vanaf mijn gevangenname. Ik voelde op dat moment een diep gevoel van schaamte en persoonlijke schuld en dat voel ik vandaag ook. Maar dat ik richtlijnen heb uitgegeven voor de uitvoering van de wetten en regels die waren uitgevaardigd, dat is geen misdaad tegen de menselijkheid. In deze kwestie plaatste ik de wil van de staat boven mijn geweten en mijn innerlijke plichtsbesef omdat ik per slot een dienaar van de staat was; ik achtte mij ook verplicht te handelen volgens de wil van de Führer, het opperste staatsgezag; in het bijzonder omdat deze maatregelen noodzakelijk waren voor de bescherming van de Joden, om hen te behoeden voor een absoluut gebrek aan wettelijke rechten, voor verdere willekeurige acties en geweld. Daarnaast ontvingen zij een schadeloosstelling en zoals u kunt opmaken uit de circulaire waaruit u net hebt geciteerd, heb ik aan mijn ambtenaren nauwkeurige instructies gegeven om deze wettelijke richtlijnen op een correcte en eerlijke manier uit te voeren.
Het is inderdaad bijzonder triest dat juist ik van deze dingen wordt beschuldigd. Ik heb al gezegd dat ik geen deel heb gehad aan deze excessen tegen de Joden. Vanaf het eerste moment keurde ik ze af en veroordeelde ze scherp; ze raakten mij persoonlijk erg diep. Ik heb alles gedaan wat binnen mijn macht lag om de Joden te blijven helpen. Ik heb nooit gedacht aan het uitroeien van de Joden en ik heb op geen enkele manier deel gehad aan dit soort zaken.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, omdat u het net had over uitroeing van de Joden wil ik verwijzen naar een document dat al eerder is geciteerd, nummer 3545-PS; het is ingediend door de Aanklager. Zoals u zich herinnert is dit een fotokopie van de Frankfurter Zeitung van 17 november 1938, een nummer dat verscheen een paar dagen na de incidenten waarover we het hier hebben. In dat nummer van de Frankfurter Zeitung werd een rede van u gepubliceerd waarin u ingaat op de wettelijke maatregelen voor de uitsluiting van de Joden uit het economische leven en u zult zich herinneren dat de Aanklager u in zijn pleidooi van 11 januari 1946 beschuldigde van, en ik citeer: “.....dat het programma van de economische vervolging van de Joden slechts een deel vormde van een groter programma voor hun uitroeiing.”
En dat komt overeen met een passage uit uw Akte van Beschuldiging die luidt dat het slechts een deel was van, letterlijk, “een groter programma voor het uitroeien van de Joden.” Welnu, in alle uitspraken die u destijds deed kan ik nergens een aanwijzing vinden dat u voorstander was van het uitroeien van de Joden, of dat u dat had geëist. Wat kunt u zeggen over die mening van de Aanklager?
FUNK: Ik heb nooit van mijn leven, mondeling noch schriftelijk een uitroeien van de Joden geëist of uitspraken met die strekking gedaan. Dit is blijkbaar een uitlating van de Aanklager die naar mijn mening slechts is gebaseerd op fantasie of op de geestesgesteldheid waarmee hij de dingen vanaf het begin heeft gezien. Ik heb zelf het uitroeien van de Joden nooit gepropageerd en ik wist niets van de afschuwelijke gebeurtenissen die hier zijn beschreven. Ik wist van niets. Ik had er niets mee te maken en naderhand heb ik, voor zover ik mij herinner nooit deel gehad aan enige maatregel tegen de Joden, omdat die maatregelen niet langer door mijn departementen werden behandeld. Met uitzondering van deze wettelijke maatregelen, deze richtlijnen, geloof ik niet dat ik binnen mijn departementen ooit weer iets heb goedgekeurd dat met Joodse zaken te maken had.
Dr. SAUTER: Is het juist, Dr. Funk dat u in verband met de uitvoering van deze richtlijnen die u moest uitgeven, u zelf namens een groot aantal personen ingreep die onder deze richtlijnen moesten lijden en die u persoonlijk benaderden om hulp en dat u dat deed om de gevolgen van die richtlijnen te verzachten?
FUNK: Ik zag erop toe dat deze richtlijnen eerlijk en volgens de wetten werden toegepast. De uitvoering van deze decreten was echter niet de verantwoordelijkheid van het Ministerie maar van de regionale presidenten en de bureau’s die van de Gauleiter in het Reich afhankelijk waren. Er bereikten mij vele klachten over de manier waarop de Arisering werd uitgevoerd en mijn ambtenaren zullen bevestigen dat ik altijd ingreep wanneer ik over dergelijk misbruik werd ingelicht. Ik heb zelfs een ambtenaar van dat departement ontslagen wegens incorrect gedrag; later ontsloeg ik ook het hoofd van de afdeling.
Dr. SAUTER: Waarom?
FUNK: Omdat misbruik was voorgekomen. Net als eerder heb ik alles gedaan wat binnen mijn macht lag om de Joden te helpen te emigreren door hen vreemde valuta ter beschikking te stellen; dus deed ik bij de uitvoering van die richtlijnen al wat ik kon en wat binnen mijn mogelijkheden lag om de zaken voor de Joden draaglijker te maken.
Dr. SAUTER: Meneer de President, deze kwestie betreffende Funk’s houding in de praktijk ten opzichte van de uitvoering van deze decreten die hij zelf als ambtenaar moest uitvaardigen – die vraag heb ik ook behandeld in een door u goedgekeurde vragenlijst die is overlegd aan de voormalige staatssecretaris Landfried. Die vragenlijst is enige tijd geleden ontvangen maar er werd ontdekt dat het kantoor een verkeerde vragenlijst had opgestuurd en de antwoorden zijn pas zaterdag ontvangen. Die worden nu vertaald en ik neem aan dat dit juiste antwoord, deze verklaring van staatsecretaris Landfried in de loop van vandaag aan u wordt overhandigd en dat die dan als document nummer 16 kan worden opgenomen in het aanhangsel. Ik neem echter aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat ik het korte antwoord van de getuige Landfried in verband met deze kwestie voorlees.
De heer Landfried was staatssecretaris van 1939 tot 1943 .......
De PRESIDENT: Heeft de Aanklager dit document gezien?
Dr. SAUTER: Ja, de Aanklager heeft het document.
Mr. THOMAS J. DODD (Aanklager namens de Verenigde Staten): We hebben dit document niet gezien. We hebben de Duitse tekst gezien. Ik kan geen Duits lezen en ik heb nog geen gelegenheid gehad het te lezen. Het is nog niet vertaald.
De PRESIDENT: Het document kan worden ingediend nadat de Aanklager het heeft gezien. U hoeft het nu niet in te dienen. Hebt u nog andere getuigen of niet?
Dr. SAUTER: Niet in verband met dit onderwerp.
De PRESIDENT: Nee, nee, maar zijn er nog wel andere getuigen?
Dr. SAUTER: Een getuige, Dr. Heidler maar over andere onderwerpen.
De PRESIDENT: En ik neem aan dat beklaagde onderworpen wordt aan een kruisverhoor?
Dr. SAUTER: Ja.
De PRESIDENT: Tegen die tijd zullen de documenten zijn vertaald.
Dr. SAUTER: Ja, Meneer de President, als u dat zo wilt dan zal ik dat document later apart moeten indienen.
De PRESIDENT: Ja.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, ik kom nu aan een beschuldiging die naar mijn weten nog niet in de Akte van Beschuldiging is genoemd; de kwestie van de bezette gebieden, anders gezegd de plundering van de bezette gebieden, de kosten van de bezetting, het verrekenen van schulden, stabilisering van de munteenheid en dergelijke. De Aanklager beweert dat u actief deelnam aan het programma van misdadige uitbuiting in de bezette gebieden. Dat kan worden gevonden in het verslag van de zitting van 11 januari 1946 (Deel V, pagina 167.) Die beschuldiging wordt niet verder uitgewerkt maar tijdens de zitting van 21 februari (Deel VIII, pagina 60) wordt melding gemaakt van een decreet van de Reichsminister für die besetzten Ostgebiete, beklaagde Rosenberg. Dat decreet is door de Aanklager ingediend als document 1015-PS; een decreet van de Minister voor het Oosten, Rosenberg aan de Rijkscommissarissen in de bezette gebieden in het Oosten, Het besluit informeert de commissarissen over de taak van de Einsatzstab Rosenberg – die hier al bij diverse gelegenheden is genoemd – namelijk het veiligstellen van objecten van culturele waarde. Ik denk dat ik mag aannemen dat het Reichswirtschaftsministerium niets te maken had met cultuurschatten als zodanig. Maar – en dat is zeer vreemd – uit Rosenberg’s brief van 7 april 1942 blijkt dat er niet alleen een afschrift naar diverse andere diensten ging maar ook naar u, de Reichswirtschaftsminister. En uit dat feit – waarschijnlijk uit dat feit alleen – heeft de Sovjet aanklager de beschuldiging afgeleid dat u actief deel had aan de plundering van de bezette gebieden. Ik moest het verband zo gedetailleerd uitleggen om aan te tonen waar we mee bezig zijn. Kunt u daar in het kort iets over zeggen?
FUNK: Tot aan het begin van dit proces wist ik zelfs niet eens wat de Einsatzstab Rosenberg was, wat de taken waren, wat ze deden. Ik heb er geen weet van dat het Ministerie van Economische Zaken iets te maken had met het veiligstellen van cultuurgoederen. Ik kan er niets over zeggen.
Dr. SAUTER: U kunt daar niets over zeggen?
FUNK: Nee, niet met betrekking tot de Einsatzstab Rosenberg. Over het beleid in de bezette gebieden kan ik een heleboel zeggen .....
Dr. SAUTER: Dat interesseert ons nu niet.
FUNK: Maar dat wilt u later waarschijnlijk wel horen.
Dr. SAUTER: Dan, Dr. Funk, in de vragenlijst die aan Dr. Landfried is gezonden en die ik al eerder noemde, heb ik vijf of zes vragen gesteld over uw houding ten opzichte van het economische beleid in de bezette gebieden. Ik heb hem ook gevraagd of u richtlijnen hebt gegeven aan de militaire commandanten of de Rijkscommissarissen voor de bezette gebieden of aan de hoofden van het civiele bestuur in Elzas-Lotharingen enzovoorts. Verder vroeg ik of het juist is dat economische richtlijnen ook voor de bezette gebieden niet van u als Reichswirtschaftsminister afkomstig waren maar van de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan. Toen vroeg ik naar uw houding ten opzichte van de kwestie van uitbuiting van de bezette gebieden, in het bijzonder in het Westen, de zwarte markt, devaluatie van de munteenheid en dergelijke.
Ik kan de verklaringen van getuige Landfried op het moment niet voorlezen want door een fout op het kantoor kwamen de antwoorden van Landfried pas zaterdag binnen. Omdat wij nu uw persoonlijke getuigenis aanhoren, wilt u misschien zelf iets aan deze vragen toevoegen of wilt u alleen maar benadrukken wat ik later bij het Tribunaal zal indienen zogauw ik de vertaling heb ontvangen? Ik stel u deze vraag omdat het voor u bijna de laatste gelegenheid is naar deze onderwerpen te verwijzen.
FUNK: Ik zou mijn standpunt ten opzichte van diverse zaken willen verklaren maar de bijzonderheden van deze kwesties kunnen natuurlijk beter door de staatsecretarissen worden uitgelegd dan door mijzelf.
Wat betreft de richtlijnen voor de bezette gebieden; de Reichsmarschall zowel als Reichsminister Lammers hebben verklaard dat ik als Reichswirtschaftsminister niet de bevoegdheid had instructies te geven. De Reichsmarschall heeft hier tijdens zijn getuigenis gezegd, ik heb het genoteerd: “Voor de richtlijnen en het economische beleid dat door de Minister van Economische Zaken en President van de Reichsbank wordt gevoerd, ben ik uitsluitend en volledig verantwoordelijk.”
En wat betreft de bezette gebieden zei hij ook dat wanneer ik bijzondere instructies had gegeven in officiële zaken tussen het ministerie en de bestuursafdelingen in de bezette gebieden, die voortkwamen uit de algemene richtlijnen van de Reichsmarschall en, zoals hij zei, altijd waren gebaseerd op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid.
De situatie was zo dat richtlijnen op economisch gebied alleen maar door de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan aan de bezette gebieden konden worden gegeven. Het uitvoeren van het economisch beleid was de taak van de militaire commandanten of van de Rijkscommissarissen die direct ondergeschikt waren aan de Führer. De militaire commandanten hadden, net als de Rijkscommissarissen ambtenaren van de diverse departementen onder zich; onder hen natuurlijk ook ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en van de Reichsbank en zelfs particuliere ondernemingen waren vertegenwoordigd. Er was natuurlijk nauwe samenwerking tussen de bureau’s van de militaire gevolmachtigden, de Rijkscommissarissen en de vertegenwoordigers van de diverse binnenlandse afdelingen, met uitzondering van de bezette gebieden in Rusland waar de Rijkscommissarissen ondergeschikt waren aan een bijzondere minister, de Reichsminister für den besetzten Ostgebiete. Dat was een uitzondering maar als wij als ministerie iets gedaan wilden krijgen van de militaire commandanten of de Rijkscommissarissen moesten we een verzoek indienen of een bevel verkrijgen van de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan. Hetzelfde geldt voor de hoofden van het civiele bestuur in Elzas-Lotharingen en in andere gebieden waar een civiel bestuur was opgezet. Ook hier hadden de diverse afdelingen van het Ministerie van Economische Zaken en van de Reichsbank geen directe bevoegdheid om richtlijnen uit te geven.
Ik benadruk echter nogmaals dat er natuurlijk nauw officieel contact werd onderhouden tussen de gezaghebbende autoriteiten in de bezette gebieden en de respectievelijke departementen in Duitsland.
Ik zelf – getuigen zullen dit in vragenlijsten die nog uitstaan of in persoon bevestigen – deed de grootste moeite om de bezette gebieden te beschermen tegen uitbuiting. Ik vocht gedurende al die jaren een waarlijk wanhopige strijd voor het behoud van een stabiele munt in die gebieden omdat mij keer op keer werd voorgesteld de wisselkoersen in de bezette gebieden te verlagen zodat Duitsland makkelijker en goedkoper in deze gebieden kon kopen; ik deed alles dat kon worden bedacht om economische orde in die gebieden te handhaven. In een geval, in Denemarken slaagde ik er zelfs in, tegen de weerstand van alle andere departementen in, de waarde van de Deense kroon te verhogen want de Deense Nationale Bank en de Deense regering vroegen dat om verantwoorde redenen.
Ik was tegen de verhoging van de kosten van de bezetting in Frankrijk zowel in 1942 als in 1944. Het memorandum van de Reichsbank dat ik goedkeurde is hier door de Amerikaanse hoofdaanklager geciteerd.
De kosten van de bezetting werden niet door de Minister van Economische Zaken en de President van de Reichsbank bepaald maar door de Minister van Financiën en de Kwartiermeester-generaal - anders gezegd door de hoogste Wehrmacht bevelhebbers en in het geval van Frankrijk, Denemarken en andere landen ook door de Minister van Buitenlandse Zaken.
Daarom deed ik wat ik maar mogelijk kon doen – alles wat binnen mijn macht lag – om de economie van de bezette gebieden op orde te houden. Ik slaagde er uiteindelijk in, de Reichsmarschall ervan te overtuigen een decreet uit te vaardigen waarin al het Duitse personeel werd verboden op de zwarte markt te kopen, maar dat gebeurde pas nadat er op dit terrein al veel misbruik was gemaakt.
Ik wil ook benadrukken dat ik het voor het handhaven van de orde in de bezette gebieden nodig vond dat het gemeenschapsleven daar niet moest worden verstoord en dat ik daarom uit principe tegen het gedwongen of het in buitensporig grote aantallen deporteren van Fremdarbeiter uit de bezette gebieden naar Duitsland was.
Ik heb dit ook gemeld in een conferentie met Lammers die hier is genoemd. Mijn staatssecretarissen kunnen dat bevestigen. Aan de andere kant was het mij natuurlijk duidelijk dat Sauckel zich in een zeer moeilijke, zo niet wanhopige situatie bevond. Steeds weer werd mankracht voor de Duitse economie van hem geëist. Maar, zeker nadat ik de hele civiele productie had overgedragen aan Speer en mij bezig hield met centrale planning was het niet alleen mij tot voordeel, gezien vanuit mijn werk, dat er mankracht vanuit het buitenland naar Duitsland werd gehaald, maar het was inderdaad in mijn belang dat de arbeiders in de bezette gebieden bleven want de productie van consumptiegoederen was voor een groot deel naar die gebieden overgeheveld; als minister verantwoordelijk voor het verstrekken van consumptiegoederen aan de bevolking had ik er groot belang bij dat er in de bezette gebieden goed werk zou worden verricht en dat er geen economische of sociale verstoringen zouden optreden.
Ik geloof echter dat het meer zin heeft wanneer mijn twee staatssecretarissen en de vice-President van de Reichsbank, de directeur van de Reichsbank Puhl op dit punt gedetailleerde verklaringen afleggen want zij waren nauwer betrokken bij het in praktijk brengen van deze zaken dan ik.
Als tegen mij de beschuldiging wordt geuit dat wij met behulp van het verrekeningsstelsel de bezette gebieden en vreemde landen leegplunderden, kan ik alleen maar zeggen dat deze regeling oorspronkeljk niet door ons was ingevoerd bij onze transacties met de bezette gebieden of tijdens de oorlog, maar dat het een normale manier van handel was tussen Duitsland en haar handelspartners. Het was een systeem dat ons was opgedrongen – en daar is door Schacht op gewezen – toen andere landen hun toevlucht namen tot het gebruik van de opbrengsten van de Duitse export voor de betaling en vereffening van Duitse schulden.
Ik heb echter altijd benadrukt dat de verrekeningsschulden echte handelsschulden waren en dat is belangrijk. Ik heb keer op keer gezegd dat deze schulden echte schulden van het Reich waren en later zouden worden terugbetaald, de tegenwaarde was die welke gold in de tijd toen we deze verplichtingen aangingen. Ik heb dat speciaal en in detail en zo duidelijk mogelijk gezegd in mijn laatste toespraken in Wenen in maart 1944 en in Königsberg in juli 1944.
Daarenboven deed ik in juli het voorstel dat na de oorlog de schuld zou worden omgezet in een Europese lening zodat die niet zou blijven bestaan op het vlak van een bilaterale uitwisseling van goederen maar dat er een doelmatige tak van handel van zou kunnen worden gemaakt; hieruit kan duidelijk worden opgemaakt dat ik een verrekeningsschuld een echte schuld vond, zodat de landen in de bezette gebieden die dergelijke schulden in Duitsland hadden, er gerust op konden zijn dat ze die tegen de zelfde rentetarieven konden aflossen als die welke golden in de tijd waarin de verplichting werd aangegaan. Als de landen echter herstelbetalingen moesten doen op basis van vredesverdragen dan zouden deze betalingen redelijkerwijs alleen in natura konden worden gedaan en dan, even redelijk zou het mogelijk zijn geweest een evenwicht te scheppen tussen Duitsland’s schulden en Duitsland’s vorderingen.
Dr. SAUTER: Meneer de President, beklaagde heeft verwezen naar twee toespraken die hij hield in Wenen en in Königsberg. Dit zijn twee toespraken die gedeeltelijk gaan over het verrekenen van schulden en gedeeltelijk ook over het lievelingsonderwerp van beklaagde, een Europese economische unie tussen Duitsland en haar buurlanden, anders gezegd een economische unie op basis van volledige gelijkheid. Met het oog op de tijd zou ik willen vragen deze toespraken voor kennisgeving aan te nemen; het belangrijkste ervan is gedeeltelijk al door beklaagde genoemd en gedeeltelijk door mij: de rede van beklaagde in Wenen op 10 maart 1944, nummer 10 in mijn documentenboek en de rede in Königsberg ter gelegenheid van het 400 jarige bestaan van de universiteit in zijn thuisprovincie op 7 juli 1944, nummer 11 in mijn documentenboek.
Mr. DODD: Meneer de President, als dit document nummer 11 door de verdediging wordt ingediend met als doel aan te tonen wat het beleid van beklaagde in de bezette landen was, dan meen ik dat het goed is om op te merken dat deze rede niet verwees naar de bezette landen maar eerder naar de satellietstaten van Duitsland.
Dr. SAUTER: Meneer de President, mag ik ook de aandacht vestigen op document 3819-PS dat al door de Aanklager is ingediend. Dat is het verslag van de bijeenkomst met Minister Lammers op 11 juli 1944 dat al door beklaagde is genoemd.
Volgens dit verslag was beklaagde Funk op die bijeenkomst aanwezig en er wordt met een zin melding van hem gemaakt; ik citeer van pagina 8 onderaan:
“Reichsminister Funk verwacht grote storingen in de productie in de niet-Duitse gebieden in geval van meedogenloze overvallen.”
Wanneer deze zin uit het verband wordt gehaald is die moeilijk te begrijpen maar gezien in de juiste context maakt hij duidelijk dat beklaagde Funk wilde waarschuwen tegen gewelddadige acties bij het rekruteren van Fremdarbeiter voor de Duitse industrie en de Duitse bewapening. Hij waarschuwde tegen elke gewelddadige maatregel – overvallen zoals dat in het verslag wordt genoemd - want daardoor zou naar zijn mening de productie in de bezette gebieden worden verstoord.
Dan, Meneer de President, wil ik nog een ander document noemen. Dat is document 2149-PS en het bevat het volgende: “Een verklaring van de Reichsbank, gedateerd 7 december 1942, betreffende de verhoging van de Franse bijdrage aan de kosten van de bezetting,”
Mag ik vooraf zeggen dat de kosten van de bezetting in Frankrijk werden verhoogd maar niet op voorstel van beklaagde Funk en niet met zijn instemming maar in weerwil van zijn protest. En deze verklaring waarnaar beklaagde Funk heeft verwezen en die ik net heb geciteerd – hij is gedateerd 11 december 1942 – vermeldt tot in detail de redenen waarom Funk en zijn Reichsbank scherp protesteerden tegen welke verhoging dan ook van de kosten van de bezetting.
Wordt het mij in dit verband toegestaan de beklaagde Dr. Funk te ondervragen over de kosten van de bezetting van Griekenland?
(tot de beklaagde): Hebt u de verklaring van de getuige Dr. Neubacher gehoord; hij was minister voor Roemenië en Griekenland en die bevestigde dat u ook daar probeerde de kosten van de bezetting te verlagen?
De PRESIDENT: Bent u nog heel lang bezig?
Dr. SAUTER: Ja, Meneer de President, ik denk dat het beter zou zijn nu te schorsen. Ik heb nog een paar vragen te stellen.
(de zitting wordt verdaagd tot 14:00 uur.)

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
getto
Grotendeels van de buitenwereld afgescheiden stadswijk voor Joden. Het aanstellen van getto's had als doel om Joden uit het dagelijkse leven te weren. Vanuit getto's konden Joden bovendien gemakkelijker gedeporteerd worden naar de concentratie- en vernietigingskampen. Ook bekend als 'Judenviertel' ofwel 'Joodse wijk'.
Vierjarenplan
Duits economisch plan dat gericht was op alle sectoren van de economie waarbij de vastgestelde productiedoelen in 4 jaar gehaald moeten worden.

Middagzitting 1

De PRESIDENT: De zitting wordt vanmiddag om half vijf geschorst.
Dr. SAUTER: Beklaagde, ik zou willen terugkomen op de kwestie van het zogenaamde leegplunderen van de bezette landen. Als Reichswirtschaftsminister, wat u destijds was, kunt u ons zeker uit eigen ervaring en waarneming informeren over de bijdrage van de bezette gebieden aan de Duitse oorlogsinspanning.
FUNK: De prestaties in de bezette gebieden voor het gezamenlijk voeren van de oorlog waren zonder twijfel van groot belang. Ik heb de bezette gebieden, gesynchroniseerd met de totale Duitse economie, altijd beschouwd als één groot productieorgaan voor het voeren van de oorlog en dat zou leiden tot een nieuwe orde in Europa. Gewoonlijk golden in de bezette gebieden dezelfde economische principes als in Duitsland. In 1944 heb ik statistieken op laten stellen om aan te tonen hoeveel de bezette landen hadden geproduceerd voor de oorlogsinspanning in de drie jaar van 1941 tot 1943 en we kwamen tot een bedrag van 90.000 miljoen Reichsmark. Dat is zeker een uitzonderlijk hoog bedrag maar men moet niet vergeten dat de munteenheden van de diverse landen werden omgezet naar de Reichsmark.
Anders gezegd, de afgenomen koopkracht van de diverse valuta is niet in dit bedrag verwerkt. In werkelijkheid ligt de productie lager dat het bedrag in Reichsmark laat zien.
Tegelijkertijd zette Duitsland tenminste twee/derde van haar totale productie met een waarde van ongeveer 260.000 miljoen Reichsmark in voor de oorlog in Europa, met andere woorden, bijna drie keer zoveel als de bezette gebieden. Bijna tot aan het moment van de invasie slaagde ik er in het geval van Frankrijk in, het financiële en monetaire systeem te reguleren en dus ook het economische en sociale stelsel, tot een mate waarin op het einde van de Duitse bezetting de Franse financiën in feite veel gezonder waren dan de Duitse en als de omstandigheden als gevolg van de impact van de oorlog niet waren ontstaan, zou Frankrijk in staat geweest zijn op die basis een gezond monetair stelsel op te bouwen.
Mijn statistieken worden tot op zekere hoogte bevestigd door een document dat hier is ingediend. Dat is document RF-22, document F-515 dat handelt over de Franse leveranties aan Duitsland. Het is een officieel rapport aan de Franse regering over dwangarbeid in Frankrijk. In dit rapport staan op pagina 38, 39 en 40 tabellen die het aantal leveringen van Frankrijk aan Duitsland tonen in verhouding tot de totale Franse productie. Deze cijfers tonen aan dat van de hele Franse productie waar we het hier over hebben, in die drie jaar gemiddeld 30 tot 35 procent aan Duitsland werd geleverd voor de gezamenlijke oorlogsinspanning. In sommige sectoren, en in het bijzonder die welke nodig zijn voor het levensonderhoud van de Franse bevolking, zoals textiel, pharmaceutische producten, gas, elektra enzovoorts liggen die cijfers aanzienlijk lager en bereiken in sommige gevallen maar 5 of 6 procent. Maar als econoom moet ik zonder aarzelen toegeven dat wanneer deze zaken niet worden bekeken vanuit het oogpunt van gezamenlijke oorlogvoering en de onderlinge economische betrekkingen, een aandeel van 35 procent een heleboel betekent en natuurlijk ernstige gevolgen heeft voor de gehele economie.
Ik heb geen bijzondere cijfers voor Rusland bij de hand. Het Ministerie van Economische Zaken stond zelf geheel buiten de oorlogseconomie van die gebieden; we probeerden alleen maar bepaalde bedrijven als particuliere ondernemingen in die gebieden te laten werken, dat wil zeggen, ze moesten op eigen risico kopen en verkopen. Ik had geen deel aan het bestuur over die sectoren buiten het feit dat ik voorzitter was van de Raad van Toezicht van de Continental Oliemaatschappij die in die gebieden opereerde in overeenstemming met de bepalingen van het Vierjarenplan en de opdrachten van de Wehrmacht. Maar ik persoonlijk, als voorzitter van die raad moest alleen de financiële zaken van die onderneming beheren.
Dr. SAUTER: Beklaagde, aan het einde van de zitting van vanochtend sprak u over het zogenaamde Centraal Planbureau, een orgaan waarover we veel hebben gehoord. U stelde, hoewel erg beknopt, dat u als minister van economie geen belang had bij het feit dat buitenlandse arbeiders naar Duitsland werden gehaald, ongeacht voor bewapening of andere doeleinden. Heb ik u goed begrepen?
FUNK: Dat slaat op de tijd dat ik lid werd van het Centraal Planbureau.
Dr. SAUTER: Wanneer was dat?
FUNK: Ik werd in de herfst van 1943 voor het Centraal Planbureau gevraagd toen ik alle kwesties betreffende de productie had overgedragen aan Speer en toen, voor het eerst op 22 november 1943, woonde ik een zitting van die raad bij. Destijds had ik er niet alleen geen belang bij dat buitenlandse arbeiders naar Duitsland werden gehaald maar in feite wilde ik, vanuit economisch oogpunt, de arbeiders daar laten want de productie van consumptiegoederen was tot in hoge mate van Duitsland naar de bezette gebieden overgeheveld zodat met andere woorden, deze productie, Franse of Belgische ongehinderd aan de Duitse bevolking ten goede zou komen; ik wilde de arbeiders niet laten weghalen en ik wilde ze zeker niet onder dwang laten weghalen want op die manier zou het hele stelsel en het hele sociale leven worden verstoord.
Voor die tijd had ik er als Minister van Economische Zaken natuurlijk belang bij dat de Duitse economie over arbeiders beschikte. Deze kwesties werden echter niet geregeld op het Ministerie van Economische Zaken, maar ofwel binnen het Vierjarenplan, waar een Gevolmachtigde voor Arbeid vanaf het begin actief was ......
De PRESIDENT: (onderbreekt hem) We hebben dit vanmorgen allemaal al aangehoord. Het is vanmorgen allemaal gezegd.
Dr. SAUTER: Meneer de President, in verband met dit Centraal Planbureau mag ik wellicht naar nog een document verwijzen.
(tot de beklaagde): En dit beklaagde – en beperkt u zich in uw antwoord alstublieft tot deze brief – is een brief die u eens schreef aan Feldmarschall Milch en die hier is ingediend; ik meen door de Franse aanklager als bewijsstuk RF-675, document RF-675. In deze brief, meneer Funk, verontschuldigde u zich ervoor dat u zeer onregelmatig deelnam aan de vergaderingen van het Centraal Planbureau. Destijds stuurde u twee deskundigen van uw ministerie naar die vergadering, twee deskundigen op het gebied van het beheer van civiele voorraden en van de export. Als vervanger van uw staatssecretaris, Dr. Hayler – die later als getuige zal worden opgeroepen – nam een zekere Ohlendorf aan die vergadering van het Centraal Planbureau deel. U hebt deze man, Ohlendorf in deze zaal al in de beklaagdenbank gezien. Ik stel er belang in te weten wat de taken van deze man Ohlendorf waren die blijkbaar tot uw ministerie behoorde.
FUNK: Voor zover het de onderhandelingen van het Centraal Planbureau betrof was ik alleen maar geïnteresseerd in het feit dat tijdens die vergadering de benodigde grondstoffen zouden worden toegewezen voor het beheer van consumptiegoederen en de export. Om die reden werden Ohlendorf en twee andere deskundigen naar die vergadering gestuurd. Ohlendorf werd door mijn staatssecretaris Hayler naar mijn ministerie gehaald. Daarvoor kende ik Ohlendorf slechts vluchtig van een of twee vergaderingen en ik had een buitengewoon gunstige indruk van hem want hij had een zeer heldere geest en kon zijn gedachten altijd op zeer indrukwekkende wijze uiten. Voor die tijd wist ik zelfs niet dat Ohlendorf nog een functie had bij het RSHA, want hij werd aan mij voorgesteld als manager van de Reichsgruppe Handel. Hayler was het hoofd van die organisatie, van de Reichsgruppe Handel en Ohlendorf was zijn rechterhand en werd als zodanig aan mij voorgesteld. Daarom had ik er geen bezwaar tegen dat Ohlendorf bij het Ministerie kwam en de taak overnam die overeenkwam met zijn eigen particuliere zakelijke activiteiten tot op dat moment, het beheer van consumptiegoederen.
Via Hayler ontdekte ik toen dat Ohlendorf ook actief was in het RSHA – hoe dat ook mag heten – als bureauchef van de SD. Ik had echter geen bezwaar tegen deze activiteit want ik was niet helemaal op de hoogte met die activiteiten en bovendien was ik er niet van overtuigd dat er dingen gebeurden die voor het Ministerie onaanvaardbaar waren. Ohlendorf was voornamelijk actief als manager van de Reichsgruppe Handel. Voor zover ik weet had hij slechts een bijbaantje bij het RSHA, of hoe dat ook heette. Natuurlijk was ik erg aangedaan en pijnlijk verrast toen ik hier hoorde over de opdrachten die Ohlendorf met zijn Einsatzstab in voorgaande jaren in Rusland had vervuld. Ik heb nooit een woord gehoord over deze activiteit van Ohlendorf. Hij zelf noemde die dingen nooit tegen mij en tot op dit moment wist ik niet wat voor soort taken zo’n Einsatzstab had.
Ohlendorf sprak nooit over zijn werk bij de SD. Hayler, die hem beter en intiemer kent dan ik, is veel beter in staat om inlichtingen te geven. Hoe dan ook, ik wist niets van het werk van Ohlendorf dat hij per slot voor die tijd al jaren had gedaan en het heeft me sterk aangegrepen dat deze man dat soort dingen heeft gedaan.
Dr. SAUTER: Beklaagde, ik moet u vragen uw mening te geven met betrekking tot de verklaring die door een andere getuige is afgelegd en die we in deze zaal gezien en gehoord hebben. Deze getuige is Dr. Blaha die in deze zaal verslag deed over de toestanden in het concentratiekamp Dachau en die verklaarde – zoals u zich zult herinnerern – dat het in en rond Dachau algemeen bekend was dat de Reichswirtschaftsminister Dr. Funk ook aanwezig was geweest bij een van die officiële bezoeken aan het kamp. Zoals u zich zult herinneren antwoordde deze getuige op een vraag van mij dat hij u zelf niet gezien had maar dat in dit verband uw naam was genoemd door andere gevangenen. Bent u ooit in Dachau geweest of een ander concentratiekamp?
FUNK: Nee, ik ben niet in Dachau geweest, noch in een ander concentratiekamp.
Dr. SAUTER: Kunt u dat met een gerust geweten onder ede verklaren?
FUNK: Ja.
Dr. SAUTER: De getuige, Dr. Blaha heeft ook getuigenis afgelegd over het feit dat die inspectie van Dachau volgde op een overleg tussen de ministers van financiën dat in Berchtesgaden of in Reichenhall of ergens in de buurt was gehouden. Daarom vraag ik u: Hebt u ooit deelgenomen aan een overleg met ministers van financiën of in elk geval in de periode die Blaha bedoelt?
FUNK: Nee, ik heb nooit deelgenomen aan een overleg tussen ministers van financiën want zelf ben ik nooit zo’n minister geweest. En in die periode nam ik helemaal geen deel aan enig internationaal overleg. Nee.
Dr. SAUTER: Dr. Funk, voor zover het uw gezondheid betreft is dit geen goede dag voor u. U hebt geklaagd over de hevige pijn die u vandaag heeft. Ik zal u dus geen verdere vragen stellen behalve een ter afsluiting die u, naar ik zeker weet, kort zal kunnen beantwoorden.
Waarom bleef u tot aan het bittere einde op uw post als Reichswirtschaftsminister en Reichsbankpräsident?
FUNK: Ik beschouwde het als mijn plicht om zo lang als ik kon op deze post te blijven om mijn volk te dienen en tot nut te zijn. Het was juist in de laatste paar jaar dat mijn positie zeer moeilijk werd. Het bestuur raakte in grote mate ontregeld en ik moest grote moeite doen om voorraden voor het volk te krijgen, zeker voor diegenen die door bombardementen dakloos waren geworden. Ik moest voortdurend de voorraden en de depots beschermen tegen willekeurige berovingen door de Gauleiter. In het geval van één Gauleiter moest ik de politie inschakelen. Ik heb niet de tactiek van de verschroeide aarde gevolgd die de Führer had bevolen, zodat zelfs na de bezetting door de vijandelijke machten de voorraden die nog overgebleven waren aan het Duitsde volk ten goede konden komen.
Ik had instructie van de Führer gekregen om een decreet uit te vaardigen volgens welke het aannemen van geld van de Geallieerden na de invasie als hoogverraad zou worden gezien en met de dood bestraft. Ik heb dat besluit niet uitgevaardigd. Ik heb alles in het werk gesteld om staatseigendommen en staatsgeldmiddelen voor vernieling en verspilling te behoeden. Ik heb de deposito’s aan goud en vreemde valuta van de Reichsbank, die in groot gevaar verkeerden, gered. Heel kort, tot aan de laatse minuut meende ik dat het mijn plicht en verantwoordelijkheid was op mijn post te blijven en tot het laatst stand te houden. Zeker toen wij Duitsers hoorden van het Plan Morgenthau, waarbij de status van het Duitse volk verlaagd moest worden tot die van herders en boeren, dat de totale industrie zou worden verwoest wat het uitroeien van 30 miljoen Duitsers zou hebben betekend. En zeker nadat Churchill persoonlijk had verklaard dat het Duitse volk honger zou lijden en dat er epidemieën zouden uitbreken, was er maar een ding voor mij en iedere rechtgeaarde Duitser mogelijk en dat was op zijn post te blijven en alles te doen wat in zijn macht lag om die chaos te voorkomen.
Ik had niet het talent van een verrader of een samenzweerder maar ik heb mijn vaderland en mijn volk altijd innig lief gehad en tot het einde aan toe heb ik alles geprobeerd om mijn land en mijn volk te dienen en tot nut te zijn.
Dr. SAUTER: Meneer de President, misschien mag ik in verband met dit veronderstelde bezoek aan een concentratiekamp verwijzen naar een vragenlijst die we van de getuige Dr. Schwedler hebben ontvangen en die kan worden gevonden in het aanvullende deel als document nummer 14 in de zaak tegen Funk. Deze verklaring – en ik verzoek u de inhoud ervan voor kennisgeving aan te nemen – bevestigt in grote lijnen dat vanaf februari 1938 de getuige Dr. Schwedler de dagelijkse metgezel van beklaagde Funk was; dat Dr. Funk nooit een concentratiekamp heeft bezocht en dat de getuige dat zou hebben geweten als dat wel het geval geweest zou zijn.
Met deze woorden sluit ik mijn verhoor van beklaagde Funk af. Ik dank u zeer.
De PRESIDENT: Wenst een van de andere raadsheren voor de Verdediging vragen te stellen?
Dr. Sauter, u zei dat u verwees naar een verklaring van Dr. Schwedler? Nummer 14? U zei dat u verwees naar de verklaring van Dr. Schwedler waarvan u zei dat het nummer 14 in uw aanvullende deel was. Die schijnt niet in ons exemplaar te zitten.
Dr. SAUTER: Meneer de President, neemt u mij niet kwalijk, het is nummer 13; ik heb me vergist. Het is nummer 13 in het aanvullende deel; nummer 13. Dr. August Schwendler. Het is een vragenlijst.

Dr. OTTO NELTE (raadsman van beklaagde Keitel): Ik heb een vraag die ik u zou willen stellen. De Aanklager heeft beklaagde Keitel als Chef van het OKW, u als Algemeen Gevolmachtigde voor Economie en Minister Frick als Algemeen Gevolmachtigde voor het Bestuur van een gemeenschappelijke feit beschuldigd. De personen in deze drie functies worden genoemd in het Reichsverteidigungsgezetz van 1938. Ongetwijfeld oefenden zij waarschijnlijk bepaalde functies uit die van belang zouden kunnen zijn. De Aanklager sprak in dit verband over een Driemansschap en kende veel macht en belang toe aan dit Driemansschap in verband met het punt van het voorbereiden op aanvalsoorlogen dat de Aanklager ter sprake brengt.
Nu vraag ik u: bestond er een dergelijk Driemansschap en wat waren de functies van de drie genoemde heren volgens het Reichsverteidigungsgesetz?
FUNK: Vanwege de verwarring die er binnen de Duitse leiding heerste konden we zelf nauwelijks de zaken uit elkaar houden; het is dus geen wonder dat de Aanklager zich op dit punt vergist. Zelf heb ik tot aan dit proces nooit van dit driemans comité gehoord. Ik wist niet dat ik lid van een dergelijk Driemansschap, triumviraat of wat dan ook was. Op basis van het Reichsverteidigungsgesetz werden gelijke bevoegdheden verleend aan de Chef van het OKW, aan de Algemeen Gevolmachtigde voor het Bestuur en aan de Algemeen Gevolmachtigde voor Economie. Deze drie konden, in afwijking van bestaande wetten, richtlijnen geven waarover zij gezamenlijk overleg moesten plegen.
Maar het was de strekking van deze order dat die richtlijnen slechts van ondergeschikt belang konden zijn wat in het algemeen alleen gold voor het terrein van activiteiten van de betrokken functies. Wetgeving voor meer belangrijke zaken werd gedaan ofwel door de Reichsverteidigungsrat – later alleen maar door het doorgeven van de wet van de ene minister aan de andere – ofwel door decreten van de Führer. Voor zover ik weet vonden er slechts vier of vijf vergaderingen van deze raad plaats. Later waren de decreten van de Führer de enige, de belangrijke manier van uitvaardigen van wetten. Die werden door de Führer zelf uitgevaardigd en de betrokken afdelingen werden vaak alleen maar ingelicht. Daarom is dat driemans comité slechts een verzinsel.
Dr. NELTE: Dank u. Ik heb verder geen vragen.

Dr. DIX (raadsman van beklaagde Schacht): Dr. Funk, u hebt het gehad over de wet op de regeling van nationale arbeid en u hebt gezegd dat die onder uw voorganger werd uitgevaardigd. U had het over “mijn voorganger .... “
FUNK: Nee, u vergist zich; ik zei voorgangers.
Dr. DIX: Voorgangers. Kunt u het Tribunaal vertellen onder welke Reichswirtschaftsminister die wet werd uitgevaardigd?
FUNK: Die wet werd uitgevaardigd onder Reichswirtschaftsminister Dr. Schmitt, voor zover ik mij herinner. De daarop volgende overeenkomst met het DAF werd waarschijnlijk gedeeltelijk onder Schacht gesloten. Ik herinner me in het bijzonder de zogenaame Bepalingen van Leipzig.
Dr. DIX: Dan noemde u ook dat er een afdeling bestond onder Schacht als Algemeen Gevolmachtigde voor de Oorlogseconomie. U zult zich herinneren dat de getuige Vocke het bestaan van een dergelijke afdeling heeft ontkend en Schacht deed dat ook. Welke afdeling bedoelde u? Beschrijft u de afdeling die u bedoelt.
FUNK: Het was geen afdeling in de zin zoals dat hier wellicht is uitgelegd. Het was een comité van deskundigen van de diverse afdelingen dat werd geleid door de vertegenwoordiger van de Gevolmachtigde voor de Oorlogseconomie, dat was Schacht en later door mijn vertegenwoordiger van de Gevolmachtigde. Tijdens de zittingsperiode van Schacht was dat Staatsrat Wohlthat en tijdens mijn zittingsperiode was dat Schacht’s voormalige staatssecreataris Posse.
Dr. DIX: Zeker. Is dat identiek aan het werkcomité dat ontstond op basis van het oude Reichsverteidgungsgesetz en dat voor 1933 bestond?
FUNK: Daarvan ben ik niet op de hoogte.
Dr. DIX: Hoe dan ook, dit werkcomité was samengesteld uit vertegenwoordigers van de diverse departementen?
FUNK: Ja.
Dr. DIX: Samen met het OKW?
FUNK: Met het OKW, met de Reichsinnenminister en later met de nadrukkelijke deelname van de vertegenwoordiger van het Vierjarenplan.
Dr. DIX: En de deskundige van Schacht tijdens zijn bewind was Dr. Wohlthat?
FUNK: Voor zover ik weet, ja.
Dr. DIX: Dan nog één vraag. U sprak over het zogenaamde triumviraat in antwoord op een vraag van mijn confrère van beklaagde Keitel. De vorming van dit triumviraat, de activiteit die u beschreef was na de tijd van Schacht, meen ik?
FUNK: Ja, dat denk ik. Maar activiteit was er niet.
Dr. DIX: Nee.
FUNK: Ik heb nooit deelgenomen aan enige zitting van dat zogenaamde driemans-college.
Dr. DIX: Nee, u zei dat het een verzinsel was.
FUNK: Verder kwamen deze drie mannen nooit bijeen.
Dr. DIX: Nee, u zei dat het een verzinsel was.

Dr. ROBERT SERVATIUS (raadsman van beklaagde Sauckel): Ik heb een vraag betreffende de lonen van de Fremdarbeiter. Heeft Sauckel bijzondere moeite gedaan in verband met de uitbetaling van de lonen? Weet u daar iets van?
FUNK: Ja. Sauckel drong er bij de Reichsbank en bij het Reichswirtschaftsministerium herhaaldelijk op aan dat we op grote schaal lonen naar het buitenland en de bezette gebieden moesten overmaken. Natuurlijk bevonden we ons hier in een moeilijke positie want zeker in de zuidoost Europese landen was de munt sterk gedevalueerd en de koopkracht van de Duitse munt was aanzienlijk gedaald. Ik probeerde een stabiele wisselkoers te handhaven zodat de tendens naar inflatie in die landen niet sterker zou worden en uitlopen op een complete economische chaos door fouten in het financiële beleid. Daarom moesten we extra betalingen doen om de devaluatie van de munt in de bezette gebieden en andere landen enigszins goed te maken. Alles bij elkaar werden er grote bedragen overgemaakt. Ik schat tenminste 2.000 miljoen Reichsmark.
Dr. SERVATIUS: Weet u of Sauckel iets probeerde te doen aan de kleding voor de Fremdarbeiter? Werd daar iets aan gedaan?
FUNK: Hij deed daar grote moeite voor en dat was bijzonder moeilijk voor het Ministerie van Economische Zaken omdat met de kleine hoeveelheid grondstoffen die het Centraal Planbureau ter beschikking had gesteld dit ministerie voor de bevolking moest zorgen. Vanwege het groeiende aantal daklozen door de bombardementen kregen we steeds meer verzoeken om voorraden. Ondanks dat probeerden we toch voor zover mogelijk aan Sauckel’s verzoeken te voldoen maar natuurlijk konden we dat niet volledig.
Dr. SERVATIUS: In welke mate werd er kleding geleverd. Kunt u cijfers noemen?
FUNK: Nee, dat kan ik niet.
Dr. SERVATIUS: Weet u iets over Sauckel’s houding ten opzichte van Himmler want volgens de Aanklager werkte hij met hem samen?
FUNK: Ik herinner me een bepaald voorval. Nadat ik naar Thüringen was gevlucht met mijn goudreserve en de rest van mijn vreemde valuta belde ik op een avond Sauckel op; staatssecretaris Keppler, die hier vaak is genoemd, was ook aanwezig.
In de loop van het gesprek raakten Sauckel en Keppler in een felle discussie met Himmler. Sauckel zei ronduit tegen Himmler dat hij de bestuurlijke eenheid in Duitsland had verstoord; dat hij voornamelijk verantwoordelijk was voor de ontregeling van het bestuur in Duitsland want met de SS had hij een staat binnen de staat gecreërd. Sauckel zei verder: “Hoe kan het volk de discipline handhaven als de kopstukken van het Reich zelf de discipine niet kunnen handhaven.
Dr. SERVATIUS: Ik heb verder geen vragen.

Dr. EGON KUBUSCHOK (raadsman van beklaagde Von Papen): Is het waar dat na de rede van Von Papen in Marburg in juni 1934, Hitler u vroeg om naar Reichspräsident Von Hindenburg te gaan op zijn landgoed in Neudeck om hem het volgende te vertellen:
Vice-kanselier Von Papen had verzocht te mogen aftreden omdat het hem verboden was zijn rede in het openbaar te houden. Dat ontslag zou moeten worden verleend omdat Von Papen zich met zijn toespraak in Marburg schuldig had gemaakt aan een ernstige inbreuk op de discipline van het Reichskabinett.
FUNK: Wanneer Reichspräsident Von Hindenburg op zijn landgoed in Neudeck was nodigde hij me vaak uit voor een bezoek. Ik heb al gezegd dat ik vriendschappelijk met hem omging. Een dergelijk bezoek vond plaats toen de kweste rond de toespraak van Von Papen in Marburg zich voordeed en de Reichsmarschall stelde, voor zover ik me herinner, de Führer voor mij de Reichspräsident over dit voorval te laten inlichten.
De Führer droeg me op dit te doen en ik zei tegen de Reichspräsident dat er een conflict was ontstaan tussen de Führer en Von Papen vanwege een bepaalde toespraak. Ik kende de inhoud van die rede niet omdat intussen de publicatie ervan was verboden. Toen antwoordde de Reichspräsident eenvoudig: “Als hij zich niet aan de regels kan houden moet hij de gevolgen aanvaarden.”
Dr. KUBUSCHOK: Dank u.

Dr. HEINZ FRITZ (raadsman van beklaagde Fritzsche): Beklaagde, waar en wanneer ontmoette u uw medebeklaagde Fritzsche?
FUNK: Toen hij actief was op de persafdeling van het ministerie van Propaganda. Op een dag kwam hij bij mij en wilde geld voor “Transocean” en ik gaf hem dat geld.
Dr. FRITZ: U was destijds staatssecretaris op het Ministerie van Propaganda?
FUNK: Ja.
Dr. FRITZ: In welk jaar was dat?
FUNK: Dat moet in 1933 of 1934 geweest zijn.
Dr. FRITZ: Toen hij bij u kwam, wist u welke functie Fritzsche destijds had op het Ministerie van Propaganda?
FUNK: Ik wist dat hij op de persafdeling werkte.
Dr. FRITZ: Was het een leidende positie die hij had? Was hij misschien hoofd van een afdeling?
FUNK: Nee. Destijds was Dr. Hahnke hoofd van die afdeling, voor zover ik mij herinner. Later was dat Berndt.
Dr. FRITZ: Kon u zien of Fritzsche in nauw contact stond met Dr. Goebbels?
FUNK: Ik werd nooit bij de discussies geroepen die Dr. Goebbels dagelijks met zijn deskundigen voerde. Dat gebeurde via zijn persoonlijke assistent, Dr. Hahnke die later staatssecreataris werd. Maar omdat Fritzsche geen afdelingshoofd was neem ik aan dat hij ook niet bij deze discussies werd geroepen. Voor zover ik weet werden alleen de afdelingshoofden hiervoor uitgenodigd maar Fritzsche zeker niet.
Dr. FRITZ: Dan was hij naar uw weten, in uw hoedanigheid van staatssecretaris destijds, niet een van de naaste medewerkers van Dr. Goebbels, als ik u goed heb begrepen.
FUNK: In die tijd denk ik niet. Ik weet natuurlijk niet wat er later gebeurde.

De PRESIDENT: De Aanklager?
Mr. DODD: Beklaagde, kunt u mij horen?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Wij hebben vanaf vrijdagmiddag naar uw getuigenis geluisterd en zoals we uit uw verklaringen begrijpen bekent u op geen enkele wijze de beschuldigingen die in de Aanklacht tegen u zijn ingebracht, met waarschijnlijk één uitzondering. Het is mij niet duidelijk of u vanmorgen wel of geen bekentenis hebt afgelegd over uw aandeel in de Jodenvervolging. Wilt u ons nu vertellen of u van plan bent schuld te bekennen over het aandeel dat u had in de vervolging van de Joden?
FUNK: Ik zei vanmorgen dat ik een diep gevoel van schuld en schaamte heb voor de dingen die de Joden in Duitsland zijn aangedaan en dat in de periode waarin de terreur en het geweld begonnen ik mij in een ernstig gewetensconflict bevond. Ik voelde, zou ik bijna zeggen, dat er groot onrecht werd gedaan. Ik voelde me echter niet schuldig in verband met de Aanklacht tegen mij, anders gezegd, volgens de Aanklacht zou ik schuldig zijn aan misdaden tegen de menselijkheid omdat ik besluiten ondertekend heb om wetten uit te voeren die door een hoger gezag waren uitgevaardigd en die opgesteld moesten worden zodat de Joden niet al hun rechten werden ontnomen, zodat zij tenminste enige wettelijke bescherming genoten met betrekking tot schadeloosstelling en hervestiging. Ik beken schuld tegenover mijzelf, een morele schuld, maar geen schuld omdat ik besluiten tekende voor het uitvoeren van wetten; in elk geval geen schuld tegenover de mensheid.
Mr. DODD: Goed, dat wilde ik goed kunnen begrijpen. Ook hebt u het Tribunaal verteld dat u – ik denk dat u de uitdrukking “vaak aan de deur maar nooit binnen gelaten” gebruikte en ik begrijp hieruit dat u naar uw eigen mening slechts een klein radertje in deze hele Nazi organisatie was. Is dat zo?
FUNK: Ja...
Mr. DODD: Goed. Dat is een antwoord. Wellicht wilt u het later uitleggen maar voorlopig is het voldoende.
FUNK: Mag ik dit uitleggen Ik wilde zeggen dat er in de positie die ik had altijd hogere autoriteiten waren die de uiteindelijke beslissingen namen. Dat was het geval in alle functies die ik in de Staat had.
Mr. DODD: Goed laten we samen wat bewijsmateriaal doornemen en zien of u werkelijk altijd een ondergeschikte was en een klein mannetje dat nooit naar binnen mocht.
Allereerst is er kwestie die ik wil ophelderen voordat ik met het algemene verhoor begin. U herinnert zich dat toen beklaagde Schacht in de getuigenbank zat, hij het Tribunaal vertelde dat hij nadat hij de Reichsbank had verlaten, een kantoor aan huis had, is dat waar?
FUNK: Ja, dat heeft hij gezegd.
Mr. DODD: Nu hebt u ons bij een andere gelegenheid verteld dat hij bij de Reichsbank nog steeds een kantoor aanhield, is dat zo?
FUNK: Ik weet niet waar of wanneer ik dat heb gezegd maar het kan zo zijn. In de periode waarin hij aftrad werd mij gemeld dat hij nogal vaak naar de Reichsbank kwam en dat daar een kamer voor hem was gereserveerd. Daarnaast had hij nog wat personeel, een secretaresse die hij uit de Reichsbank had meegenomen – dat is alles wat ik weet.
Mr. DODD: Nog een vraag. Bij een andere gelegenheid vertelde u ons dat hij op de Reichsbank een kantoor had waar hij aan bepaalde bankgegevens werkte en waar hij zo af en toe nog contact met u had. Is dat zo? Herinnert u zich ons dat verteld te hebben?
FUNK: Nee, zo was het niet. Schacht kwam zelden ....
Mr. DODD: Als u het zich niet herinnert kan ik u misschien wat op weg helpen. Herinnert u zich op 2, 3 en 4 juni 1945 ondervraagd te zijn door Majoor Hiram Gans van het Amerikaanse leger? Herinnert u zich dat? U weet wie daar bij waren, Göring was er bij, Von Krosigk, Lammers was er bij ....
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Aan u werd deze vraag gesteld, niet waar, of liever voorafgaand aan dat antwoord werden de volgende vragen gesteld:
Vraag: “Behield Schacht na zijn aftreden als President van de Reichsbank nog regeringsfuncties?” Göring antwoordde toen: “Reichsminister,”
Dan nog een vraag: “Had hij een functie?“
Göring antwoordde weer: “Hij bleef Minister zonder Portefeuille.”
Dan nog een vraag: “Was hij aanwezig bij vergaderingen van het Reichskabinett?”
Göring antwoordde weer: “Er werden destijds geen zittingen van het Kabinett gehouden.”
Vraag: “Het was dus zuiver een erefunctie?”
Göring zei: “Zo goed als.”
Toen kwam u ertussen met deze opmerking (Funk is aan het woord): “Na zijn ontslag hield Schacht op de Reichsbank een kantoor aan waar hij werkte aan statistische gegevens van de Reichsbank en waar hij nog steeds af en toe contact met mij had.”
Vraag: “Hoe lang duurde dat”?”
Antwoord: "Dat duurde tot aan het ontslag van Schacht, waarschijnlijk in 1943.”
U hebt die antwoorden, dat antwoord gegeven, niet waar?
FUNK: Dat is niet juist. Zo heb ik het niet gezegd. Ik heb alleen maar gezegd dat mij was gemeld dat hij regelmatig naar de Reichsbank kwam, dat daar een kamer voor hem was gereserveerd en dat hij zelden tegen me sprak. Hij kwam me zelden opzoeken. Dat is niet juist vertaald.
Mr. DODD: U weet waaruit ik voorlees, niet waar? Kent u dit document, nummer 2828-PS?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Delen hiervan zijn al ingediend als bewijsmateriaal in bewijsstuk USA-654. Ik zal later dit gedeelte wat ik heb voorgelezen in een andere vorm indienen.
Advocaat Sauter verwees voor u vanmorgen naar een brief die u meen ik in 1939 aan Hitler had geschreven, een nogal overdreven brief wat volgens u lag aan de algemene stemming van destijds en aan het feit dat die over uw 50ste verjaardag ging. Is dat zo? Er was voor u een andere reden om in verband met uw verjaardag die brief aan Hitler te schrijven, niet waar? Weet u wat ik bedoel?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Ontving u van Hitler 520.000 Reichsmark als verjaardagsgeschenk?
FUNK: Nee, dat is niet waar.
Mr. DODD: Hebt u geen geschenk gekregen van Göring en Goebbels .....
FUNK: Ja ...
Mr. DODD: Wacht u even tot ik klaar ben – u schijnt het zich niet te herinneren – u kreeg van Göring en Goebbels in eerste instantie een geschenk van 250.000 Reichsmark dat bijeen was gebracht door vooraanstaande zakenlieden in Duitsland en 270.000 Reichsmark die afkomstig waren van een speciale rekening die door Göring en Goebbels werd beheerd. Toen hoorde Hitler daarvan en gaf u opdracht dat bedrag terug te geven omdat een gedeelte ervan afkomstig was uit de industrie en zelf gaf hij u een zogenaamde toelage tot een bedrag van 520.000 Reichsmark, dat is toch zo?
FUNK: Het eerste is niet juist, het laatste wel. Maar mag ik de bijzonderheden uitleggen want die zijn van heel andere aard.
Mr. DODD: Gaat uw gang.
FUNK: Op mijn 50ste verjaardag bezochten de President en het Directoraat van de Reichswirtschaftskammer, het hoogste orgaan van de Duitse economie mij en verklaarden dat ze mij vanwege mijn 20 jaar dienst aan de Duitse economie, met toestemming van de Führer een landgoed in Beieren wilden geven. Dat was een twijfelachtig cadeau want later had ik daar veel problemen mee. Er werd daar een groot huis gebouwd omdat, zo was mij verteld de Führer had gezegd dat hij wilde dat ik daar ook ging werken. De belastingen waren echter zo hoog dat ik die niet kon betalen en de resterende bouwkosten ook niet. Daarop wendde ik mij niet tot Göring maar hij hoorde erover en liet mij 300.000 Reichsmark geven om mij uit mijn financiële problemen te helpen. Ik kreeg geen cent van Goebbels maar met zijn toestemming gaf de filmmaatschappij samen met de Wirtschaftskammer mij dat geld. Toen de Führer hoorde over de moeilijkheden die ik had met het betalen van belastingen en het doen van andere uitgaven stelde hij mij een bedrag van 500.000 Reichsmark ter beschikking. Met het andere geld dat ik kreeg, deed ik twee schenkingen, een van 500.000 Reichsmark aan de Reichsbank voor de familieleden van het personeel van de bank dat in de oorlog was omgekomen en nog eens 200.000 Reichsmark aan het Reichswirtschaftsministerium voor de familieleden van het personeel van dat ministerie dat omgekomen was in de oorlog. Ik was alleen maar in staat om in dat grote huis en op dat grote landgoed te wonen en het onderhoud te betalen omdat ik een betrekkelijk hoog inkomen had. Vanaf het begin echter, toen ik de enorm hoge kosten ervan zag, in het bijzonder van belastingen enzo, besloot ik in overleg met mijn vrouw dat na mijn dood dit landgoed weer aan de Reichsbank of aan mijn thuisland Pruissen zou worden nagelaten. Ik heb dit ook regelmatig met het Reichsbankdirektorat besproken.
Mr. DODD: Ik stel niet zoveel belang in wat u ermee hebt gedaan, ik wil alleen maar weten of u het hebt gekregen? En u hebt het gekregen, niet waar? U kreeg 520.000 Reichsmark.
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U gaf bij een gelegenheid op eigen intiatief ook een geschenk uit algemene middelen aan beklaagde Frick, niet waar? Gaf u op 12 maart 1942 geen verjaardagsgeschenk van 250.000 Reichsmark aan Frick?
FUNK: Dat weet ik niet.
Mr. DODD: U herinnert zich dat niet? U herinnert zich dat niet? Weet u niets van de andere geschenken die aan elk van deze beklaagden uit algemene middelen werden gegeven, hetzij vanuit uw positie als President van de Reichsbank, hetzij als belangrijke functionaris van de Nazi partij? Weet u iets over deze andere mannen en wat zij uit de algemene middelen ontvingen?
FUNK: Die gelden werden niet door mij gegeven. Die werden door Lammers uit het fonds van de Führer gegeven. Ik heb dergelijke gelden nooit uitgegeven.
Mr. DODD: Dat waren algemene middelen niet waar? Ze kwamen nergens anders vandaan dan uit de algemene middelen? U weet dus niet dat Rosenberg 250.000 Reichsmark kreeg. Wist u dat?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Januari 1944; was u toen President van de Reichsbank?
FUNK: Ja, maar deze gelden kwamen nooit van de Reichsbank. Dat waren gelden uit fondsen die door Lammers werden beheerd en ik neem aan dat de gelden uit het Adolf Hitlerfonds kwamen of uit andere fondsen. Maar de Reichsbank had met die fondsen niets te maken.
Mr. DODD: Weet u dat Von Neurath op 2 februari 1943 250.000 Reichsmark kreeg? Weet u daar iets van? U was toen president van de Reichsbank.
FUNK: Daar weet ik niets van.
Mr. DODD: U hebt gehoord over Lammers en zijn 600.000 Reichsmark. U weet dat Keitel op 22 september 1942 250.000 Reichsmark kreeg. U hebt daar nooit iets over gehoord?
FUNK: De Reichsbank had met al die zaken helemaal niets te maken.
Mr. DODD: U weet dat Von Ribbentrop op 30 april 1943 500.000 Reichsmark kreeg. Daar hebt u nooit iets over gehoord? Generaal Milch kreeg in 1941 500.000 Reichsmark; geen van deze zaken kwam ooit onder uw aandacht?
FUNK: Ik heb nooit iets met deze kwesties te maken gehad. Dat waren de zaken van Lammers en het geld kwam niet van de Reichsbank.
Mr. DODD: Nu heb ik begrepen dat u hebt gezegd dat u in de eerste dagen van de Nazi partij in feite niet de economisch adviseur van Hitler of de partij was. Naar uw mening was u dat niet. Het is echter een feit dat u door het publiek, door industriëlen, door partijleden en hoge partijfunctionarissen in het algemeen als zodanig werd beschouwd. Is dat niet juist?
FUNK: Ik werd, zoals ik hier heb gezegd, zo genoemd vanwege mijn activiteiten in 1932. Ik trad op als bemiddelaar tussen de Führer en enkele vooraanstaande economen en korte tijd deed ik in de Partij het werk dat hier is beschreven.
Mr. DODD: U hebt uzelf bij gelegenheid de economisch adviseur genoemd, niet waar? Tenminste bij één gelegenheid, bij een ondervraging, had u het toen niet over uzelf als economisch adviseur van de Partij. Herinnert u zich dat?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Ik denk dat u het er mee eens zult zijn dat u in het algemeen als zodanig werd beschouwd maar het echt belangrijke is dat het publiek dacht dat u het ook was.
FUNK: Ik heb hier getuigd dat ik zo door de pers werd genoemd en vanuit de pers werd deze beschrijving blijkbaar gemeengoed. Zelf heb ik die uitdrukking niet gebruikt.
Mr. DODD: Was u in de begindagen de belangrijkste contactman tussen de Nazipartij en de industrie?
FUNK: In 1932 – en dat is het enige jaar waar het over gaat in verband met partijactiviteiten van mijn kant – was ik niet actief in de Partij voor of na dat jaar. Ik heb wel degelijk gesprekken geregeld tussen Hitler en vooraanstaande industriëlen, die ik bij naam kan noemen. Maar anderen deden dat ook, bij voorbeeld staatssecretaris Keppler.
Mr. DODD: Ik vraag u niet naar andere mensen, ik vraag u of u wel of niet de belangrijkste contactman was. In feite werd u door de industrie aangemoedigd, niet waar om actief te worden binnen de Partij?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U fungeerde als tussenpersoon tussen de Nazis en de grote ondernemingen in Duitsland?
FUNK: Het nam niet veel tijd in beslag, maar ik deed het.
Mr. DODD: Of het u nu veel of weinig tijd kostte interesseert ons niet. Het kostte u enige tijd. Dat is waar u mee bezig was.
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U herinnert zich misschien document EC-440. Het is in feite een verklaring die u opmaakte en voorbereidde over de relatie tussen de Duitse industrie en de Nazi Partij in de Nationaalsocialistische leiding van de Staat. U herinnert zich die verklaring die u op 28 juni 1945 opstelde? U herinnert zich misschien dat u zei: “Keppler, die later staatssecretaris werd en die voor mij fungeerde als economisch adviseur van de Führer .... “ U gebruikte die termen. Herinnert u zich dat?
FUNK: Keppler?
Mr. DODD: Ja, hij was de adviseur voor u. Dat herinnert u zich?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Nu, als ik u goed begrijp wilt u het Tribunaal doen geloven dat u op het Ministerie van Propaganda slechts iets als een administratief medewerker was en geen belangrijk persoon en dat u niet precies wist wat er gebeurde. Is dat uw positie?
FUNK: Nee, ik had een nogal veel omvattende taak en dat was de leiding over een grote culturele en economische onderneming. Dat heb ik hier verklaard. Die bestond uit filmmaatschappijen, theaters, orkesten, de Duitse Handelsraad en het bestuur over de hele Duitse radio omroep; een onderneming die een honderd mijoen waard was, dat wil zeggen een zeer uitgebreide activiteit, een organisatorische, economische en financiële activiteit. Maar propaganda werd uitsluitend en alleen door Goebbels gedaan.
Mr. DODD: Ja. U kende het beleid en de doelstellingen van het Ministerie van Propaganda; daar bestaat toch geen twijfel over?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U kende dat, niet waar?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Goed. We kunnen nu overgaan op een andere kwestie waarnaar ik eerder verwees, om een andere zaak op te helderen. Herinnert u zich dat beklaagde Schacht, in de getuigenbank, zei, denk ik, op die nu beroemde bijeenkomst waar een aantal industriëlen samen waren gekomen om Hitler te begroeten, dat hij de collecte niet had meegenomen. Schacht zei dat hij het niet gedaan had. Ik denk dat hij zei dat Göring het had gedaan of iemand anders. Herinnert u zich de getuigenis van Schacht? U herinnert zich, zelf over dit onderwerp te zijn ondervraagd?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Herinnert u zich wat u ons destijds vertelde?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Wat vertelde u ons?
FUNK: Ik zei dat Schacht na toespraken door Göring en Hitler een korte toespraak hield en dat hij de aanwezigen vroeg om zo te zeggen naar de kassier te gaan en in te tekenen, anders gezegd, het geld bijeen te brengen voor het verkiezingsfonds. Hij nam het geld mee en zei dat de kolenindustrie .....
Mr. DODD: Wie?
FUNK: Hij zei .....
Mr. DODD: Wie was degene die het geld meenam? Ik begrijp niet wie u bedoelt met “hij.”
FUNK: Schacht.
Mr. DODD: Dat is alles wat ik daarover wilde weten. Wanneer hoorde u voor het eerst dat de opstanden van 1938 niet spontaan waren?
FUNK: In de morgen van 9 november, op weg van huis naar het Ministerie zag ik voor het eerst wat er tijdens de nacht was gebeurd. Daarvoor had ik er niet de geringste aanwijzing voor dat dergelijke excessen en terreurmaatregelen opzettelijk waren.
Mr. DODD: Ik denk dat u mij verkeerd hebt begrepen. Ik vroeg u niet wanneer u voor het eerst over de opstanden hoorde; ik vroeg u wanneer u erachter kwam dat ze niet spontaan waren, dat u voor het eerst hoorde dat ze door iemand anders waren bedacht en voorbereid?
FUNK: Dat ontdekte ik pas later.
Mr. DODD: Nou, hoeveel later?
FUNK: Ik meen heel veel later. Later was er veel discussie over deze kwestie en het werd nooit duidelijk wie eigenlijk de aanstichter van deze terreurmaatregelen en dit geweld was en waar het bevel vandaan kwam. We wisten dat het afkomstig was uit München. We waren daar intussen op 9 november achter gekomen maar of het nu Goebbels of Himmler was en tot op welke hoogte de Führer deel had aan die maatregelen heb ik nooit kunnen achterhalen. Uit mijn telefoongesprek met Goebbels, dat ik vandaag heb genoemd, wordt een ding duidelijk: de Führer moet over die kwestie hebben geweten want hij vertelde me dat de Führer had besloten – en Göring zei dat ook – dat de Joden volledig uit het economische leven verdreven moesten worden. Hieruit moest ik de conclusie trekken dat de Führer zelf van deze kwestie afwist.
Mr. DODD: Nu wordt uit dat telefoongesprek nog iets duidelijk: U wist dat Goebbels de zaak in gang had gezet, niet waar en dat was de dag nadat het gebeurde. U wist dat het niet spontaan was en daarom belde u Goebbels op en gaf hem er van langs; is dat niet zo?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Hoeveel dagen later hield u die vlammende rede over wat er met de Joden zou moeten gebeuren? Ongeveer zes dagen later, niet waar? Ik bedoel de rede die in de Frankfurter Zeitung werd gepubliceerd; uw raadsman verwees er vanochtend naar.
FUNK: Ja, om te beginnen .....
Mr. DODD: En in die rede probeerde u het aan het publiek te laten voorkomen dat het een spontane opstand was, niet waar?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Dat was toch niet waar?
FUNK: Dat wist ik toen nog niet. Destijds geloofde ik nog steeds dat het echt iets was waar grote delen van de bevolking achter stonden. Veel later ontdekte ik dat er een hele machinerie in gang gezet was.
Mr. DODD: Wilt u het Tribunaal nu vertellen dat op de morgen van uw telefoongesprek met Goebbels, toen u hem in feite die opstanden verweet, u er zich niet zeer goed van bewust was dat hij het was begonnen. Is dat uw mening?
FUNK: Destijds wist ik niet wie dit terreurregime was begonnen en hoe het was uitgevoerd; dat was helemaal nieuw voor mij.
Mr. DODD: Als u niet wist wie het begonnen was, dan wist u dat iemand het begonnen was en dat het niet spontaan was?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: En toch liet u het in uw toespraak van 15 november aan het publiek voorkomen dat het een slechts een opstand was van de kant van de Duitse bevolking, niet waar?
FUNK: Ik baseerde dat op de moordaanslag op – ik weet niet wie hij was, een of andere attaché in Parijs – en die aanslag veroorzaakte in feite veel onrust. Dat lijdt geen twijfel.
Mr. DODD: Ik denk dat u nu mijn vraag begrijpt, beklaagde. U zei bij die gelegenheid, u gebruikte deze woorden: “Het feit dat de laatste felle explosie van verontwaardiging van het Duitse volk vanwege een misdadige aanval van een Jood op het Duitse volk heeft plaats gevonden .... “ en zo voorts en u ging verder. U probeerde het te laten voorkomen alsof dit een spontane reactie van het Duitse volk was en ik blijf erbij dat u wel beter wist en het al enkele dagen wist, niet waar?
FUNK: Maar ik wist niet dat dat is wat er gebeurde. Ik geef toe dat ik wist dat de aanzet van een of ander bureau afkomstig was.
Mr. DODD: Nou goed dan. Wanneer gebruikte u de uitdrukking “Kristallnacht” Weet u wat die uitdrukking betekent; waar die vandaan kwam?
FUNK: Kristallnacht?
Mr. DODD: Ja.
FUNK: Ja, ik heb die term een keer gebruikt in verband met die actie.
Mr. DODD: U hebt de uitdrukking ingevoerd.
FUNK: Omdat er veel ruiten vernield waren.
Mr. DODD: U bent degene die de uitdrukking het eerst gebruikte. Dat bent u niet waar? Dat was uw uitdrukking?
FUNK: Ja, ik heb hem gebruikt.
Mr. DODD: En u gebruikte hem omdat u die rede van de Frankfurter Zeitung hield?
FUNK: Ik heb die actie ooit met die term omschreven omdat er veel ruiten waren gesneuveld.
Mr. DODD: Nu, laten we iets verder gaan naar de wel bekende bijeenkomst van 12 november waar Göring en Goebbels en al die anderen hun opmerkingen maakten over het Jodendom en u zei dat u daar aanwezig was. U maakte die dag geen enkel bezwaar tegen wat er ook maar werd gezegd, niet waar?
FUNK: Nee. Ik probeerde alleen maar bepaalde dingen gedaan te krijgen om iets voor de Joden te behouden, bijvoorbeeld hun aandelen en andere stukken. Ook slaagde ik erin de dat de winkels weer geopend werden zodat de zaken minder snel zouden verlopen en ik heb nog meer gedaan.
Mr. DODD: Dat begrijp ik maar vanochtend dacht ik dat u nogal gevoelig was over de vreselijke dingen die de Joden waren overkomen en u herinnert zich enkele suggesties die op die dag door Goebbels en Göring werden gedaan; dat waren nogal nare dingen, niet waar?
FUNK: Ja, ik heb openlijk toegegeven dat ik behoorlijk geschokt was.
Mr. DODD: Was u dat? Nou .......
FUNK: En dat mijn geweten aan mij knaagde.
Mr. DODD: Goed. Daarna ging u verder en hield uw toespraak van de Frankfurter Zeitung en u voerde die besluiten uit, hoewel u wist dat uw geweten u parten speelde, dat is toch zo?
FUNK: Maar die besluiten moesten worden uitgevaardigd. Dat heb ik hier al herhaaldelijk benadrukt. Ik had geen gewetenswroeging omdat die besluiten werd uitgevaardigd. Ik had last van mijn geweten vanwege de reden daarvoor. Maar de decreten zelf .....
Mr. DODD: Daar vraag ik u nu juist naar.
FUNK: Maar de decreten moesten worden uitgevaardigd. De redenen ervoor; ja, dat geef ik toe.
Mr. DODD: U weet dat Schacht in de beklaagdenbank zei dat als hij Minister van Economie was geweest, hij niet dacht dat die dingen zouden zijn gebeurd. Herinnert u zich dat hij dat hier onlangs heeft gezegd?
FUNK: Ja, hij moet machtige en invloedrijke betrekkingen met de Partij hebben gehad, anders had hij niet kunnen slagen.
Mr. DODD: U had die relaties met de Partij niet, niet waar? U was niet bij de Partij, u was Minister? FUNK: Nee, ik had die relaties niet en ik kon die terreurdaden niet voorkomen.
Mr. DODD: Dat zullen we wel eens zien. Uw raadsman heeft namens u een verklaring ingediend van ene Oeser, O-e-s-e-r; Herinnert u zich dat? O-e-s-e-r, herinnert u zich hem?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Herinnert u zich hem?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: En zijn verklaring – vragenlijst was het denk ik .....
De PRESIDENT: Mr. Dodd, ik schors de zitting voor slechts 10 minuten.

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
inflatie
Een langdurig economisch proces van algemene prijsstijging en geldontwaarding (koopkrachtdaling van het geld).
invasie
Gewapende inval.
Jodenvervolging
Een door de nazi’s opgelegde actie om Joden het leven moeilijk te maken, actief te vervolgen en zelfs uit te roeien.
Nazi
Afkorting voor een nationaal socialist.
Propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
RSHA
Reichssicherheitshauptambt. De centrale inlichtingen en veiligheidsdienst van het Derde Rijk
tactiek van de verschroeide aarde
De methode waarbij bij het terugtrekken alles wordt vernietigd wat de vijand maar van nut zou kunnen zijn.
Vierjarenplan
Duits economisch plan dat gericht was op alle sectoren van de economie waarbij de vastgestelde productiedoelen in 4 jaar gehaald moeten worden.

Middagzitting 2

Mr. DODD: Beklaagde, ik informeerde voor de pauze naar deze man Oeser, O-e-s-e-r; herinnert u zich hem? Hij was een van uw werknemers bij de Frankfurter Zeitung, niet waar?
FUNK: Ja, hij was het hoofd van het kantoor van de Frankfurter Zeitung in Berlijn, een gerespecteerd journalist.
Mr. DODD: Ja. U weet dat u een vragenlijst of een verklaring van hem hebt die u bij het Hof indient; die zit in uw documentenboek.
FUNK: Hij bood dat vrijwillig aan.
Mr. DODD: Nou, ik vraag u niet – het is goed – of hij het wel of niet deed; ik wilde alleen maar vaststellen dat u weet dat hij dat gedaan heeft.
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Nu, in die verklaring zoals ik hem lees, blijft Oeser erbij dat u bij die krant zeel welwillend tegenover de Joden stond. Dat is toch zo? Is dat de strekking niet, dat u hen behoedde voor ontslag en zo, u paste op hen de uitzonderingen toe waarin de decreten voorzagen?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Goed.
FUNK: Ik maakte die uitzonderingen voor een vrij groot aantal redacteuren.
Mr. DODD: Ja, dat weet ik. Nu wil ik u dit vragen: Er was een andere reden, anders dan welwillendheid jegens de Joden, voor uw gedrag met betrekking tot die krant, niet waar?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Wacht u nu even.
FUNK: Ik kende die mensen niet persoonlijk.
Mr. DODD: Ik zeg niet dat u die mensen persoonlijk kende. Ik zeg dat er een andere reden was, anders dan uw gevoelens voor de Joden als volk, maar waarover u het Tribunaal nog niets heeft verteld; een andere reden misschien?
FUNK: In het geval van de redacteuren van de Frankfurter Zeitung?
Mr. DODD: Ja.
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Nu, is het geen feit dat u en waarschijnlijk Hitler en zeker Goebbels en sommige andere kopstukken van de Nazipartij besloten dat de status quo van die krant gehandhaafd moest worden vanwege de grote invloed ervan in het buitenland? Dat is toch waar?
FUNK: Daar spraken we destijds niet over. Dat kwam later aan de orde. Het kwam aan de orde toen Hitler eiste dat bijna alle grote dagbladen ofwel door de Partij moesten worden overgenomen, ofwel moesten fuseren met Partijkranten. En bij die gelegenheid lukte het mij een uitzondering te laten maken voor de Frankfurter Zeitung; die bleef nog lange tijd bestaan. Maar dat was veel later. Hier was feitelijk de enige reden een paar Joodse redacteuren te helpen.
Mr. DODD: Wel ....
FUNK: Het was een puur menselijke reden.
Mr. DODD: U kunt hier antwoord op geven. Ik wilde alleen maar uw antwoord in het verslag hebben omdat ik daar later nog meer over te zeggen heb. Begrijp ik goed dat u ontkent dat het uw vaste beleid was de status quo van de Frankfurter Zeitung te handhaven vanwege de invloed in het buitenland?
FUNK: Nee, ik ben altijd van mening geweest dat de Frankfurter Zeitung moest blijven zoals die was.
Mr. DODD: Wel, was het om de reden die ik suggereerde, omdat deze mensen goed bekend stonden in financiële kringen in het buitenland en omdat u het nut van de krant in het buitenland niet wilde aantasten? Daar wil ik heen en ik stel dat dat het is waarom u hen in dienst hield, niet omdat u een slecht gevoel had over het lot van de Joden.
FUNK: Nee, niet in dit geval. In dit geval was dat niet de reden.
Mr. DODD: Goed; nu met betrekking tot uw activiteiten als Gevolmachtigde voor Economie en de relaties met de oorlogen tegen Polen en de andere machten; daarover wil ik u een paar vragen stellen. Ik zal u eerst vertellen waar het over gaat, zodat u het weet. U blijft er toch niet bij dat u in uw functie als Gevolmachtigde voor Economie weinig te maken had met de zaken van de Wehrmacht?
FUNK: Ja, dat zeg ik. Met de Wehrmacht .....
Mr. DODD: Nu heb ik een brief in mijn hand die Von Blomberg aan Göring schreef. Herinnert u zich die brief? Het is een nieuw document en dat hebt u tijdens dit proces nog niet gezien maar herinnert u zich zo’n brief?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Goed, ik vraag of aan u document EC-255 overhandigd kan worden. (het document wordt aan beklaagde overhandigd.) Meneer de President, dit wordt bewijsstuk USA-839.
(tot de beklaagde): Nu, in deze brief van Von Blomberg ben ik eigenlijk alleen maar geïnteresseerd in de laatste zin. U zult opmerken dat Von Blomberg in deze brief verwijst naar het feit dat Schacht werd benoemd maar hij zegt in de laatste zin, of in de voorlaatste alinea dringt hij er eerst op aan dat u onmiddellijk benoemd moet worden, dat is in die brief onderstreept; in de laatste alinea zegt hij:
“De dringende noodzaak voor het gezamenlijk verder werken aan alle voorbereidingen voor het voeren van de oorlog, staat niet toe dat dit departement tot 15 januari 1938 werkloos blijft.”
Tussen haakjes, deze brief werd geschreven op 29 november 1937. Von Blomberg dacht zeker dat de functie die hij voor u in gedachten had grote invloed zou hebben op de oorlogvoering, niet waar?
FUNK: Dat kan zijn maar op de eerste plaats weet ik niets van die brief en ten tweede werd ik niet onmiddellijk benoemd tot Gevolmachtigde voor Economie maar pas in de loop van 1938. Enige tijd nadat ik was benoemd tot Minister van Economische Zaken vroeg ik Lammers waarom mijn benoeming tot gevolmachtigde zo lang had geduurd; hij antwoordde dat mijn relatie tot de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan eerst opgehelderd moest worden. Dat was de reden waarom er enkele maanden verstreken voordat ik gevolmachtigde werd, want er moest worden vastgesteld dat Göring het uiteindelijke gezag had over de oorlogseconomie.
Mr. DODD: U hoeft echt niet op dat alles in te gaan.
FUNK: Ik weet niets van die brief en ik heb ook nooit met Von Blomberg over die zaak gesproken.
FUNK: Goed. U herinnert zich misschien wel dat het OKW, na uw benoeming, enkele bezwaren maakte over de ruime bevoegdheden die u had. Herinnert u zich dat?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Nu heb ik hier een ander nieuw document, nummer EC-270 - ik zal vragen of het u kan worden getoond – dat wordt bewijsstuk USA-840. Terwijl u erop wacht zal ik u vertellen dat het een brief is, geschreven op 27 april 1938. U zult zien dat in de eerste alinea van deze brief van het OKW staat, dat de uitleg die is gegeven aan het decreet van de Führer – het decreet van 4 februari 1938 – niet overeenkomt met de behoeften voor de totale oorlogvoering.
En dan gaat u naar beneden naar de derde alinea op die eerste pagina en daar ziet u andere bezwaren met betrekking tot uw bevoegdheden.
Blijkbaar dacht het OKW destijds dat u teveel te maken had met wat de oorlogsinspanning zou worden en uiteindelijk op de laatste pagina, meneer de beklaagde, vindt u deze zin – tenminste op de laatste pagina van de Engelse versie; tegen het einde van die brief verschijnt deze zin:
“De oorlogseconomie, die ondergeschikt is aan de Gevolmachtigde vertegenwoordigt het economische achterland van de bewapeningsindustrie.”
Wilt u nauwkeurig acht slaan op het woord: “bewapeningsindustrie”?
En dan staat er verder:
“Als deze fase mislukt dan wordt de slagkracht van de strijdkrachten twijfelachtig.”
Ik vraag u te letten op het woord “bewapeningsindustrie” omdat ik me herinner dat u vanmorgen zei dat u absoluut niets te maken had met de bewapeningsindustrie; maar blijkbaar dacht op 27 april het OKW van wel. Is dat niet zo?
FUNK: Ik ken deze brief ook niet. Ik ken de houding van het OKW niet maar ik weet wel dit: Het OKW, in het bijzonder medebeklaagde Feldmarschall Keitel, was destijds van mening dat ik als Gevolmachtigde voor de Oorlogseconomie het gezag en de bevoegdheden van Schacht op mij moest nemen; er vond een gesprek plaats tussen de Reichsmarschall en Feldmarschall Keitel – Keitel heeft dit tegenover mij bevestigd – waarbij de Reichsmarschall duidelijk stelde: “De oorlogseconomie zal niet worden overgedragen aan Funk.” Ik kan open en eerlijk zeggen dat ik van al deze zaken niet het minste vermoeden had. Ik wist niet welke functie het OKW mij had toebedacht. Ik heb die post nooit bekleed omdat het bestuur van de wapenindustrie nooit was ondergebracht bij het Ministerie van Economische Zaken. Ik kan me de zaak niet herinneren.
Mr. DODD: Goed. Dat is uw antwoord. Ik neem aan dat u er zich destijds ook van bewust was, zoals u het Tribunaal hebt verteld, dat u in feite ondergeschikt was aan Göring en in een hele lage positie waar het die zaken betrof. Dat is toch zo?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Ik ga u vragen naar een ander document te kijken, nummer EC-271, dat wordt bewijsstuk USA-841 en dit document bestaat uit een brief die u aan Lammers stuurde; een brief die Lammers schreef aan de de Chef van het OKW, Feldmarschall Keitel en een paar andere brieven die voor het huidige onderzoek niet van belang zijn. Die brief werd geschreven op 31 maart 1938 en ik wil graag dat u de tweede pagina opslaat want daar staat uw brief. De eerste pagina is een brief van overdracht van Lammers aan Keitel, maar laten we naar de tweede pagina kijken. Hebt u die?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U schrijft aan Lammers – ik ga niet de hele brief voorlezen, alleen de tweede alinea. U schreef aan Lammers onder andere het volgende:
“Bij gelegenheid van een trip naar Oostenrijk heb ik onder andere gesproken met Feldmarschall Göring over de positie van de Gevolmachtigde voor de Oorlogseconomie. Tijdens dit gesprek heb ik erop gewezen dat in tegenstelling tot de houding van het OKW, waarvoor ik ben ingelicht, door het decreet van 4 februari 1938 betreffende de leiding over de Wehrmacht, de positie van de Gevolmachtigde voor Oorlogseconomie niet is gewijzigd.”
En u gaat verder met te zeggen – afgezien van het feit dat het decreet uitsluitend gold voor het commando van de strijdkrachten en zo, dat in het bijzonder de laatste alinea van het decreet stelt dat u afhankelijk was van instructies van de Führer:
“Bovendien bevatten de instructies van de Führer het besluit van de Reichsregierung van 21 maart 1935, op grond waarvan de Gevolmachtigde voor Oorlogseconomie op zijn terrein als hoogste Rijksautoriteit direct ondergeschikt is aan de Führer.
“Generalfeldmarschall Göring heeft me verzekerd dat mijn uitleg. zoals hierboven genoemd, in alle opzichten juist is en ook overeenkomt met de mening van de Führer. Daarop vroeg ik hem mij een korte schriftelijke bevestiging te geven. Feldmarschall Göring beloofde aan dit verzoek te voldoen.”
Nu, hebt u op 31 maart 1938 die brief aan Lammers geschreven, ja of nee?
FUNK: Zeker.
Mr. DODD: Goed. U probeerde het hoogste gezag te krijgen en uzelf uitsluitend ondergeschikt te maken aan de Führer en dat is waar die machtsstrijd over ging, dat is waar document EC-271 naar verwijst en dat is uw antwoord op het bezwaar van het OKW dat u teveel macht bezat. Dat lijkt er niet op alsof u een klein mannetje was, meneer de beklaagde?
FUNK: Ja, ik wilde de positie verduidelijken maar die werd later niet in die zin opgehelderd maar in de zin dat ik afhankelijk was van de richtlijnen van de Reichsmarschall. Ik schreef die brief om te proberen duidelijkheid te krijgen, maar ik herinner me de brief niet tot in detail.
Mr. DODD: U zei tegen Lammers...
De PRESIDENT: Mr. Dodd, is dat niet de brief die u net hebt voorgelezen waarnaar wordt verwezen in de brief die u hem direct daarvoor hebt voorgelegd?
Mr. DODD: Ja, Edelachtbare, dat is hem. Hij verwees naar EC-271. Neemt u mij niet kwalijk, ik zei EC-271, ik bedoelde EC-270.
De PRESIDENT: GB nummer 649/38 is de brief die u zojuist hebt voorgelezen. Wilt u naar de eerste alinea kijken van EC-270, de brief waarnaar daar wordt verwezen, met kritiek, is de brief van beklaagde Funk die u net hebt voorgelezen.
Mr. DODD: Ja, Edelachtbare, dat is hem.
(tot de beklaagde): Mijn punt hier, meneer de beklaagde is dat u het Tribunaal hebt verteld dat u alleen maar voor Göring werkte; dat u over die zaken weinig te zeggen had maar nu komen we erachter dat u een brief hebt geschreven waarin u uw oppergezag opeiste en nu zegt: “het is een feit dat ik uitsluitend verantwoording schuldig ben aan Hitler,” en ziet u, dat rijmt niet met elkaar. Wat hebt u daarop te zeggen?
FUNK: Ja, in feite had ik nooit succes.
Mr. DODD: Laten we maar eens zien of u dat niet had. Gaat u naar een andere pagina in dat document en u vindt een andere brief van Lammers, geschreven op 6 april 1938, aan u gericht en hij schrijft u dat u volkomen gelijk hebt met hoe u uw functie zag; dat u inderdaad uitsluitend ondergeschikt bent aan de Führer en dat hij een afschrift van uw brief aan zowel Feldmarschall Göring als aan de commandant van het OKW heeft gestuurd. Wat hebt u daar nu over te zeggen?
FUNK: Ik zie hieruit dat ik destijds probeerde die post te krijgen maar in feite slaagde ik daar nooit in omdat de Reichsmarschall later zelf zei dat hij de oorlogseconomie nooit aan mij zou overdragen. Het formele gezag van de Gevolmachtigde voor Economie werd bij decreet van de Führer van december 1939 overgedragen aan het Vierjarenplan.
Mr. DODD: Wel, is dat uw antwoord? U hebt het Tribunaal ook verteld, dat heb ik tenminste begrepen, dat u in feite weinig te maken had met de voorbereidingen op enige aanvalsoorlog en dat uw activiteiten beperkt bleven tot het regelen en sturen van de binnenlandse economie, zo te zeggen. Nu, om precies te zijn op 28 januari, enkele maanden voor de invasie in Polen, overwoog u het gebruik van krijgsgevangenen, niet waar?
FUNK: Dat weet ik niet.
Mr. DODD: Bent u daar zeker van? Ik zal vragen of u een ander document getoond kan worden, nummer EC-488 dat wordt bewijsstuk USA-842. Dit is een ongetekende brief, een in beslaggenomen document uit uw dossiers. Tussen haakjes, deze brief werd verzonden met de handtekening van Sarnow. U weet wie hij was, hij was uw plaatsvervanger.
Boven deze brief van 28 januari 1938 staat dat het onderwerp is:
“Betreft inzet van krijgsgevangenen.” Dan staat er verder: “Op grond van het Reichsverteidigungsgesetz van 4 september 1939 heb ik de leiding over de economische voorbereidingen op de verdediging van het Reich, behalve de bewapeningsindustrie.”
Dan gaat het verder met: “Voor de inzet van mankracht ....” en zo voorts. Maar waar ik in het bijzonder uw aandacht op wil vestigen is de zin in de tweede alinea die luidt:
“Het tekort aan mankracht kan mij ertoe dwingen krijgsgevangenen in te zetten voor zover dat mogelijk en praktisch is. Daarom moeten de voorbereidinngen daarop worden getroffen in nauwe samenwerking met het OKW en de GBW. De diensten die onder mijn gezag vallen zullen daaraan naar behoren deelnemen.”
Herinnert u zich die brief?
FUNK: Nee, ik heb die brief nooit gezien en hem nooit getekend. Maar die brief hoort bij die dingen die ik vanmorgen heb besproken. Het kantoor van de Gevolmachtigde voor Economie – bovendien zie ik dat Gevolmachtigde voor Oorlogseconomie is doorgehaald – hield zich voortdurend met die zaken bezig. Persoonlijk had ik er niets mee te maken.
Mr. DODD: Nou, u speelt nogal met woorden. Het was uw Ministerie dat die voorstellen deed en uw belangrijkste plaatsvervanger die de brief verzond, niet waar?
FUNK: Nee, dat was ...
Mr. DODD: Kijkt u nu eens naar de rechterbovenhoek van die brief of daar niet staat “De Gevolmachtigde voor Economie,” en dan volgen adres en datum.
FUNK: Ja, en die is getekend "In opdracht van: Sarnow."
Mr. DODD: Dat klopt en hij was uw belangrijkste plaatsvervanger, niet waar?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Wat was hij?
FUNK: Hij werkte alleen maar op het kantoor van de Algemeen Gevolmachtigde. Mijn belangrijkste plaatsvervanger, die de leiding over dat soort zaken had was Dr. Posse.
Mr. DODD: Wel nu, hoe dan ook...
FUNK: Zoals ik al eerder heb gezegd, persoonlijk had ik met al die zaken helemaal niets te maken.
Mr. DODD: Er is mij zojuist op gewezen dat wanneer u zegt dat Posse de man was, dan kunt u in de tweede alinea van de brief zijn naam vinden: “Ik mag verwijzen naar de uitspraken van Generaloberst Keitel, staatsecretaris Dr. Posse ..... “ Hoe dan ook, belangrijke mensen binnen uw organisatie waren bij deze kwestie betrokken, niet waar?
FUNK: Zeker.
Mr. DODD: Goed. Herinnert u zich document 3562-PS. Dat is hier ingediend als bewijsstuk USA-662. Het zijn de notulen van een vergadering, belegd door Dr. Posse, uw vervanger waar een memorandum voor het financieren van de oorlog werd besproken; daar hebt u het vanmorgen over gehad en u zei dat ondanks dat er een notitie op staat “te tonen aan de Minister” dat u dat nooit gezien hebt.
FUNK: Ik zou het hebben moeten paraferen als ik het gelezen had.
Mr. DODD: Of dat wel of niet het geval is, interesseert me nu niet. In plaats daarvan wil ik dat u naar mij luistert terwijl ik er een uittreksel uit voorlees. Als u het document wilt zien kunt u het krijgen maar ik denk dat het nauwelijks nodig is. U herinnert zich dat in dat document wordt verwezen naar een van uw memoranda. Herinnert u zich dat? Herinnert u zich dat Posse zei:
“Er werd op gewezen dat de Gevolmachtigde voor Economie zich voornamelijk bezig houdt met de invoering van het idee uitgaven voor oorlog te financieren door te anticiperen op opbrengsten die na de oorlog te verwachten zijn.”
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Prima. Dat is alles wat ik over dat document wilde vragen. We kunnen direct verder gaan. Nogmaals verwijzend naar uw eigen getuigenis heb ik begrepen dat u het Tribunaal hebt verteld dat voor zover het de oorlog tegen Polen betrof, u pas ergens in augustus wist dat er een kans bestond op een oorlog tegen Polen; ergens in augustus dacht u dat dat langs diplomatieke weg opgelost zou worden. Is dat niet zo?
FUNK: Naar alle waarschijnlijkheid niet. Maandenlang heerste er een sluimerende dreiging van oorlog, maar zelfs in augustus kon men die zien aankomen.
Mr. DODD: Had u langer dan een jaar voor de aanval op Polen al voorbereidingen getroffen of economische plannen gemaakt. U kunt dat met ja of nee beantwoorden.
FUNK: Dat weet ik niet.
Mr. DODD: U bedoelt dat u niet weet of u dat wel of niet gedaan hebt? Wat bedoelt u met een dergelijk antwoord. Herinnert u het zich niet?
FUNK: Ik herinner het me niet.
Mr. DODD: Goed. Dan kan ik u helpen. Er is een document, 3324-PS dat al als bewijs is ingediend. U moet het zich herinneren, het is bewijsstuk USA-661. Dat is een rede die u hebt gehouden. Is dat niet zo? Herinnert u zich daar gezegd te hebben dat u al een jaar lang in het geheim plannen maakte voor de oorlog tegen Polen? Herinnert u het zich? Wilt u het document zien?
FUNK: Ja, graag.
Mr. DODD: De zin is deze:
“Hoewel alle economische en financiële afdelingen betrokken werden bij de taken en opdrachten van het Vierjarenplan onder leiding van Feldmarschall Göring, zijn de economische voorbereidingen van Duitsland op oorlog al enkele jaren in het geheim gaande....” Herinnert u zich dat?
FUNK: Ja, nu weet ik het.
Mr. DODD: U zult zien dat hier staat: “gedurende meer dan een jaar,” en u zei verder dat dit onder u gebeurd was. Is dat waar?
FUNK: Ja, dat was de activiteit van de Gevolmachtigde voor civiele Economie. Dat heb ik vanmorgen al uitgelegd.
Mr. DODD: In orde. Dat is dan juist. Ik wilde alleen uw antwoord ....
FUNK: Ik had het niet over Polen.
Mr. DODD: Nou, dat was de enige oorlog die aan de gang was toen u die rede hield. Dat was in oktober 1939.
FUNK: De voorbereidingen werden niet voor één bepaalde oorlog getroffen, het was......
Mr. DODD: Goed.
FUNK: Het was een algemene voorbereiding.
Mr. DODD: Nu waren u en Göring tot op zekere hoogte in een machtsstrijd verwikkeld, niet waar? Was de deur gemerkt Göring een van die deuren waardoor u ook naar binnen wilde? U kunt daar een simpel antwoord op geven. U vertelde ons dat u door diverse deuren naar binnen probeerde te komen, maar u stond er voor maar kwam nooit binnen. Ik vraag u nu of de deur gemerkt Göring er een van was.
FUNK: Ik denk niet dat ik zo arrogant was om Göring’s functie te willen bezetten. Dat was absoluut mijn bedoeling niet. Zoveel ambitie had ik niet.
Mr. DODD: Ik zei niet dat u zijn functie wilde hebben maar u wilde iets van zijn gezag hebben, niet waar? Of herinnert u zich dat niet? Misschien is dat de oplossing.
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Nou, uw man Posse is hier ondervraagd door vertegenwoordigers van de Aanklager; het document is 3894-PS. Hem werden deze vragen gesteld:
"Vraag: Wat was de aard van het conflict tussen de Gevolmachtigde voor Economie en het Vierjarenplan?
"Antwoord: De strijd om de macht.
"Vraag: De strijd om de macht tussen Funk en Göring?
"Antwoord: De strijd om de macht tussen Funk en Göring, tussen Funk en het Ministerie van Landbouw en het Ministerie van Propaganda.
"Vraag: Hoe werd die strijd uiteindelijk beslist?
"Antwoord: Nooit. Het was een strijd die onder de oppervlakte steeds voortging.
Dan gaan we verder:
"Vraag: Oefende Funk, die grote macht had als Minister van Economische Zaken en later als Reichsbankpräsident en als Algemeen Gevolmachtigde voor Economie, die macht ook werkelijk uit?
"Antwoord: Ja., maar de macht van Göring was sterker.
"Vraag: Niettemin oefende Funk grote macht uit?
"Antwoord: Ja, als President van de Reichsbank, Minister van Economische Zaken en als Gevolmachtigde voor Economie.
Posse was uw belangrijkste vervanger, niet waar?
FUNK: Ja, maar Posse’s functie was een beetje bijzonder. Mijn vervanger was Landfried en bij de Reichsbank Puhl. Zij kenden deze zaken beter dan de heer Posse.
Mr. DODD: Welnu, goed.
FUNK: Die moeten er meer van weten dan Posse.
Mr. DODD: U denkt dat hij niet echt wist waar hij het over had toen hij zei dat u in een machtsstrijd was gewikkeld. Is dat uw antwoord?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: (tot het Tribunaal) Dat wordt bewijsstuk USA-843. Dat hebben we tot nu toe nog niet ingediend.
Nu, meneer de beklaagde, ik wil u vragen wanneer u voor het eerst hoorde over de aanstaande aanval op Rusland. Ik heb begrepen dat u het Tribunaal hebt verteld dat u erover hoorde – ik meen dat u zei – in mei. Is dat zo? Of juni?
FUNK: Toen Rosenberg werd benoemd.
Mr. DODD: Wel, dat is wat we wilden weten. Toen Rosenberg in april 1941 werd benoemd wist u dat er een aanval op Rusland zou komen, niet waar? Maar u hebt dit vanmorgen niet duidelijk gemaakt. Is dat niet zo, Dr. Funk?
FUNK: Ja, ik heb gezegd dat de reden die ons voor die benoeming werd gegeven was dat de Führer een oorlog tegen Rusland mogelijk achtte.
Mr. DODD: Ja, maar u weet wat u het Tribunaal vanmorgen vertelde. U zei dat Lammers u bericht stuurde van Rosenberg’s benoeming vanwege uw interesse in het verbeteren van de handelsrelaties met Rusland. Dat antwoord gaf u vanochtend. Nu was dat niet zo, niet waar?
FUNK: Ja, dat heeft Lammers hier ook gezegd.
Mr. DODD: Mij interesseert niet wat Lammers zei. Ik vraag u nu of het waar is dat u door Lammers werd ingelicht omdat u met Rosenberg samen moest werken om die gebieden voor te bereiden op een bezetting nadat de aanval was begonnen. U kunt dat heel eenvoudig beantwoorden. Is dat niet waar?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Dat zullen we zien. Weet u, bij een andere gelegenheid hebt u een ander antwoord gegeven, terloops mag ik wel zeggen. Herinnert u zich de ondervrager verteld te hebben dat u allereerst van Hess hoorde over de dreigende aanval op Rusland? Herinnert u zich dat u eens dat antwoord gaf als bron van uw eerste informatie? Herinnert u zich ons dat verteld te hebben?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Dat zal ik u zo vertellen. We zullen nu even bij Rosenberg blijven. Er bestaat een document 1031-PS, gedateerd 28 mei 1941, iets meer dan een maand na de benoeming van Rosenberg: “Streng geheime aantekeningen; onderhoud met Reichsminister Funk.” Weet u waar u het die dag over had, het namaken van geld voor gebruik in Rusland, de Oekraïne en de Kaukasus? Herinnert u zich dat?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: U herinnert het zich niet? Nu, dan kunt u beter even naar het document kijken. Het is 1031-PS, dat wordt bewijsstuk USA-844. Herinnert u zich de dag niet dat uw Reichsbankdirecteur Wilhelm zei dat beter niet bekend moest worden dat u zogenaamde roebelbiljetten namaakte voor gebruik in de bezette gebieden? Rosenberg was bij dat overleg aanwezig. Het is een heel kort memorandum. Hebt u het gelezen? Oh, het staat op pagina 4 van het document dat voor u ligt, neemt u mij niet kwalijk. Kunt u het vinden? Het begint met: “In de Oekraïne en in de Kaukasus zou het echter noodzakelijk kunnen worden de huidige munteenheid, de roebel te handhaven……” en zo voorts. U had het over geldproblemen in de gebieden die u verwachtte te gaan bezetten en dat was, wel, ongeveer een maand voor de aanval en een maand na de benoeming van Rosenberg, niet waar? Kunt u mij geen antwoord geven?
FUNK: Ik heb de passage nog niet gevonden. Ja, wanneer deze landen waren veroverd was het nodig zich met deze kwesties bezig te houden.
Mr. DODD: Het punt is dat u zeker tegen die tijd wist van de aanstaande aanval op de landen die moesten worden veroverd, niet waar?
FUNK: Ik wist niets van een aanval. Ik wist alleen van een oorlogsdreiging.
Mr. DODD: Nou goed, zoals u wilt. Het belangrijke is dat u het had over het gebruik van geld in de Oekraïne en de Kaukasus en dat gebeurde een maand later ook.
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Goed, daar heb ik een aantal vragen over te stellen. Ik zou dit verhoor voor de schorsing willen afronden. Wilt u daar iets over zeggen? Ik suggereerde alleen maar dat u kennis had van de dreigende aanval. U wist dat er in het Oosten iets ging gebeuren. Dat is alles wat ik wil vragen. Ik denk dat u het daarmee eens bent, niet waar?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Goed.
FUNK: Vanaf de benoeming van Rosenberg – en dat heb ik vanmorgen heel duidelijk uitgelegd – wist ik dat er een oorlog tegen Rusland dreigde.
Mr. DODD: Daar zijn we het allemaal over eens. We hoeven er niet verder op in te gaan. Ik heb begrepen dat u vanmorgen zei dat u het niet wist. Dat is in orde, ik heb u toen verkeerd begrepen. Ik begrijp nu dat u zegt dat er wel van afwist.
FUNK: Ik heb vanmorgen heel duidelijk gezegd dat ik erover werd geïnformeerd dat de Führer een oorlog tegen Rusland verwachtte, maar van dit document ben ik niet zeker, wie het opgesteld heeft.
Mr. DODD: Nou, dat weet ik ook niet. Ik kan u alleen maar zeggen dat het met andere documenten in beslaggenomen is uit de dossiers van Rosenberg. Ik kan u er niets meer over vertellen. Ik denk dat we het beter ergens anders over kunnen hebben, als u het goed vindt. Ik geloof dat het echt niet nodig is erop door te gaan.
FUNK: Ja, maar het is belangrijk in zoverre dat deze zaken rond de roebel mij worden aangerekend.
Mr. DODD: Dat zou ik ook wel zeggen.
FUNK: Er staat hier dat ik zei dat het gebruik van de Reichskreditkassenscheine en de bepaling van de wisselkoers grote gevaren inhield. Met andere woorden, ik had grote twijfels over de voorstellen die in dit verband werden gedaan.
Mr. DODD: Goed, ik ben blij dat ik uw mening hierover weet. Nu wil het even met u hebben over toen u de Reichsbank overnam. Posse was uw belangrijkste vervanger op uw Ministerie van Economische Zaken, niet waar?
FUNK: Landfried was mijn belangrijkste vervanger.
Mr. DODD: En terzijde, hij was aanwezig bij dezelfde vergadering waar we het net over hadden. Wie was uw belangrijkste assistent bij de Reichsbank?
FUNK: Puhl.
Mr. DODD: Hij was een overblijfsel uit de periode Schacht, niet waar?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Hebt u hem overgehaald te blijven? Hebt u hem gevraagd te blijven?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: U zei dat u zelf uw personeel uitkoos. Dat is wat u het Tribunaal vanochtend hebt verteld.
FUNK: Nee. Puhl bleef en Kretschmann en Wilhelm ook.
Mr. DODD: Ik heb geen belang bij het doornemen van uw personeelsbestand. Ik vraag u alleen – en ik zal u zeggen waarom. Puhl was een betrouwbare bankier, niet waar? Hij stond goed bekend in de internationale bankwereld. Hij had ooit een functie aangeboden gekregen bij de Chase Bank in New York, wist u dat?
FUNK: Nee, dat wist ik niet.
Mr. DODD: Nou, het is zo. Hoe dan ook, hij was een hele persoonlijkheid en hij is een betrouwbaar man, niet waar?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: U hebt hem als getuige gevraagd, niet waar?
FUNK: Ja.
Mr. DODD: En u wilde dat hij hier kwam omdat u hem gelooft en u weet dat hij ….
FUNK: Ja.
Mr. DODD: Nu wil ik het even hebben over het goud in de Reichsbank. Hoeveel goud had u eind 1941 ongeveer ter beschikking. Vertelt u mij daar geen lang verhaal over want zoveel interesseert het me niet. Ik wil alleen maar proberen uit te vinden of u eind 1941 een tekort aan goud had.
FUNK: De goudresreve die ik overnam bedroeg ongeveer 500 miljoen Reichsmark toen ik de functie van Schacht kreeg.
Mr. DODD: Goed.
FUNK: Die werd voor zover ik weet alleen maar aanzienlijk vergroot door het Belgische goud.
Mr. DODD: Het is echt interessant daar meer over te horen maar ik heb iets anders voor ogen. Waar kreeg u goud vandaan nadat u die functie overnam? Waar kreeg u nieuwe goudreserves vandaan?
FUNK: Alleen door het inwisselen van vreemde valuta tegen goud en daarna, nadat ik de functie had overgenomen, kregen we bovendien de goudreserve van de Tsjechische Nationale Bank. Maar we vergrootten onze reserve voornamelijk met het Belgische goud.
Mr. DODD: Prima. Nu werd goud als betaalmiddel voor u natuurlijk zeer belangrijk bij de buitenlandse geldhandel. U moest in 1942 en 1943 met goud betalen, niet waar?
FUNK: Het was zeer moeilijk om met goud te betalen.
Mr. DODD: Ik weet dat het zo was.
FUNK: Omdat de landen waar we nog zaken mee deden een embargo op goud instelden. Zweden weigerde absoluut goud te accepteren. Alleen in Zwiserland konden we nog zaken doen door goud om te wisselen in vreemde valuta.
Mr. DODD: Ik meen dat u wel hebt vastgesteld dat u in 1942 en 1943 goud moest gebruiken als internationaal betaalmiddel en dat is alles wat ik wilde weten. Wanneer begon u zaken te doen met de SS, meneer Funk?
FUNK: Zaken doen met de SS? Dat heb ik nooit gedaan.
Mr. DODD: Jawel, meneer, zaken doen met de SS. Bent u daar zeker van, Ik wil dat u dit ernstig neemt. We zijn ongeveer aan het einde van uw verhoor en dit is voor u heel belangrijk. Ik vraag u nogmaals: wanneer begon u zaken te doen met de SS?
FUNK: Ik ben nooit zaken gaan doen met de SS. Ik kan alleen maar herhalen wat ik in de inleidende verhoren heb gezegd. Op een dag lichtte Puhl mij in dat er een storting van de SS was ontvangen. Eerst nam ik aan dat het een normale storting was, anders gezegd een storting die geblokkeerd bleef en ons verder niet aanging. Puhl vertelde me later dat die stortingen van de SS door de Reichsbank moesten worden gebruikt. Ik neem aan dat ze bestonden uit gouden munten en vreemde valuta, maar voornamelijk gouden munten die iedere Duitse burger nu eenmaal moest inleveren en die van gevangenen in concentratiekampen waren afgenomen en overgedragen aan de Reichsbank. Waardeartikelen die van gevangenen waren afgenomen gingen niet naar de Reichsbank maar, zoals we hier herhaaldelijk hebben gehoord, naar de Reichsfinanzminister, dat wil zeggen ..
Mr. DODD: Een moment. Was het de gewoonte dat gouden tanden naar de Reichsbank werden gebracht?
FUNK: Nee.
Mr. DODD: Maar die kreeg u van de SS, niet waar?
FUNK: Dat weet ik niet.
Mr. DODD: Dat weet u niet?
Goed dan; Edelachtbare, met uw welnemen, we hebben een korte film en ik denk dat we die voor de schorsing kunnen vertonen en ik zou hem aan beklaagde willen laten zien voordat ik hem verder ondervraag over deze goudkwestie bij de Reichsbank. Het is een film die is opgenomen door Geallieerde troepen toen ze de Reichsbank binnen kwamen en daarop zijn gouden tanden en kronen in de kluizen te zien.
FUNK: Daar weet ik niets van.
Mr. DODD: Ik denk, misschien voordat ik de film laat zien – ik denk dat ik het binnen de tijd kan doen; ik wil dit vanmiddag nog afronden – een verklaring voor te lezen van deze man Puhl die, zoals u mij een paar minuten geleden vertelde, een geloofwaardig en goed ingelicht man was en die u als getuige hebt opgeroepen. Deze verklaring is gedateerd 3 mei 1946.
Dr. SAUTER: Meneer de President, ik protesteer tegen het voorlezen van deze verklaring van de heer Puhl. Deze verklaring is waarschijnlijk – ik weet het niet zeker – afgelegd in Neurenberg. We kennen de inhoud ervan niet. De Aanklager overvalt ons vandaag met een verklaring waarvan we niets afweten; binnen tien minuten krijgen we een dozijn documenten om de oren waarvan de Aanklager beweert dat het slechts korte documenten zijn maar waaronder bij voorbeeld één verklaring die meen ik al 12 pagina’s beslaat. Het is ons onmogelijk, gezien het enorme tempo waarin dit verhoor wordt afgenomen, alle deze uitlatingen en documenten te volgen. Daarom moet ik protesteren tegen het gebruik van een dergelijke verklaring op dit moment.
Mr. DODD: Nou, deze verklaring werd afgenomen in Baden Baden, Duitsland op 3 mei. We hebben lang geprobeerd dit gedeelte van de zaak voor te bereiden en we zijn er eindelijk in geslaagd. We hebben deze verklaring opzettelijk niet aan Dr. Sauter overhandigd omdat we hem wilden gebruiken voor het doel waarvoor ik hem nu probeer te gebruiken. En het is een verklaring van zijn assistent Puhl, die hij als getuige wilde laten komen en van wie hij een vragenlijst verwacht. Het heeft met alles te maken in deze zaak. Ik kan zeggen dat wanneer het ons wordt toegestaan hem te gebruiken dan heeft Dr. Sauter de gelegenheid hem daarover nogmaals te verhoren en hij heeft de hele nacht om hem te bestuderen als hij er naar wil kijken.
De PRESIDENT: Mr. Dodd, wilt u beklaagde verhoren over dit document?
Mr. DODD: Ja, ik wil hem aan hem voorlezen en hem er enkele vragen over stellen. Ik wil dat hij ermee op de hoogte is omdat die de basis vormt voor twee of drie vragen tijdens het verhoor en hem betrappen op uitlatingen die hij al over het goud heeft gedaan.
De PRESIDENT: U mag dat doen. Maar Dr. Sauter zal natuurlijk naderhand, als hij dat wil, een verzoek kunnen indienen dat de beklaagde in tweede termijn nogmaals wordt verhoord. En hij zal de tijd krijgen om de verklaring te bestuderen en erover de opmerkingen te maken die hij wil.
Mr. DODD: Prima, Edelachtbare.
Dr. SAUTER: Meneer de President, mag ik iets zeggen? Vandaag deed zich een geval voor waarin de Aanklager protesteerde tegen het feit dat er een document werd gebruikt waarvan de Aanklager van te voren geen Engelse vertaling had ontvangen. De vertegenwoordiger van de Aanklager zei tegen mij dat hij geen Duits begreep en daarom moest het document worden vertaald. Ik ben van mening dat de Verdediging hetzelfde recht hoort te hebben als de Aanklager.
Als ik het ene Engelse document na het andere om mijn oren krijg zonder enig idee te hebben van de inhoud, dan kan ik daar niet op reageren. De problemen stapelen zich op. Ik heb hier bijvoorbeeld documenten ontvangen die 12 pagina’s beslaan. Uit een dergelijk document wordt één zin voorgelezen. De beklaagde krijgt de tijd niet zelfs een enkele alinea te lezen. Ikzelf krijg ook geen tijd. Ondanks dat wordt er verwacht dat beklaagde onmiddellijk één enkele zin die uit het verband gerukt is, te verklaren zonder de mogelijkheid te krijgen het document te bestuderen. Dat is naar mijn mening teveel gevraagd.
De PRESIDENT: Dr. Sauter, u hebt een vertaling in het Duits van bijna ieder document gekregen, zo niet van allemaal. U hebt ook alle gelegenheid gekregen documenten te bestuderen nadat ze in het Duits zijn vertaald. En die gelegenheid zult u hierna krijgen en als er documenten zijn die nu tijdens het verhoor worden gebruikt die niet in het Duits zijn, zullen die in het Duits worden vertaald en zult u die krijgen. Maar als de beklaagde eenmaal wordt verhoord mogen de documenten worden gebruikt. Als u een tweede verhoor wilt over de documenten nadat u de Duitse versie hebt gekregen, kunt u dat doen.
Dr. SAUTER: Meneer de President, wij als Verdedigers willen ook met het proces verder gaan en het niet ophouden. Maar het helpt mij helemaal niet wanneer ik na een week of twee, als ik eindelijk in staat ben geweest de documenten te bestuderen die nu ter tafel zijn gebracht, mij tot u moet wenden, Meneer de President, met het verzoek om de beklaagde nogmaals te ondervragen. We zijn blij wanneer we de verhoren van de beklaagden eindelijk hebben afgerond. We kunnen de methode van Mr. Dodd echter niet volgen. Die kan ik niet volgen en de beklaagde ook niet. Er kan van beklaagde niet worden verwacht dat hij een losse zin verklaart die uit zijn verband is gehaald als hij geen gelegenheid heeft gehad het document in zijn geheel te bestuderen.
De PRESIDENT: Mr. Dodd.
Mr. DODD: Mag ik verder gaan met mijn verhoor over dit document?
De PRESIDENT: Mr. Dodd, hebt u er bezwaar tegen dat Dr. Sauter het document inziet?
Mr. DODD: Ja, dat heb ik inderdaad. Dat zou een nieuwe regel worden, meen ik. Vanaf het begin van de verdediging hebben we documenten gepresenteerd met het doel de geloofwaardigheid van diverse getuigen aan de kaak te stellen. We hebben deze documenten gebruikt en dat is juist het grondprincipe van het kruisverhoor. Als we dergelijke documenten aan de Verdediging moeten overhandigen voordat we een kruisverhoor afnemen, schieten we ons doel voorbij.
De PRESIDENT: Mr. Dodd, als u het document indient en het de beklaagde als document voorlegt heeft dacht ik zijn raadsman het recht om het op hetzelfde moment te hebben.
Mr. DODD: We zijn volkomen bereid, hem nu direct een Duitse versie te geven. Die ligt hier voor hem klaar als hij hem hebben wil en we hadden hem al klaar toen we de rechtszaal binnenkwamen.
De PRESIDENT: In het Duits?
Mr. DODD: Jawel, Meneer de President.
De PRESIDENT: Ik denk dat het het beste is om nu te schorsen en dan kunt u, wanneer u het document gebruikt, Dr. Sauter een Duitse vertaling ervan geven.
Mr. DODD: Ja, morgenochtend, als we het gebruiken.
De PRESIDENT: Wanneer u het gebruikt.
Mr. DODD: Goed, Edelachtbare.
de zitting wordt verdaagd tot 7 mei 1946 om 10:00 uur.

Zie ook; Verhoor Funk 1, Slotverklaring Funk, Vonnis Funk.

Definitielijst

Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
invasie
Gewapende inval.
Propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
Vierjarenplan
Duits economisch plan dat gericht was op alle sectoren van de economie waarbij de vastgestelde productiedoelen in 4 jaar gehaald moeten worden.

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
14-08-2009
Laatst gewijzigd:
09-01-2019
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947.