Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) zette Frankrijk een aantal tanks in, waaronder de lichte Renault FT (de eerste tank met een draaibare koepel) en de zware Saint Chamond (Saint-Chamond). De Saint-Chamond, maar ook de zware Schneider CA1 waren groot en lang en hadden een groot nadeel dat ze niet over brede Duitse loopgraven konden rijden. De Franse superzware tank Char 2C oftewel FCM 2C werd onder andere ontwikkeld om over brede loopgraven te kunnen rijden en was ook bedoeld om vijandelijke linies te doorbreken. De Char 2C is tot op heden de grootste tank die ooit gebouwd is (niet de zwaarste, dat is de Panzerkampfwagen VIII Maus). De Char 2C is in 1939 in een Frans tankbataljon ingezet, maar kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog niet in actie. Desondanks bestaan er veel foto’s van veroverde Char 2C tanks die laten zien hoe imposant deze tank was.
In 1916 begon FCM (Forges et Chantiers de la Méditerranée) bij La Seyne (Toulon) aan het ontwerp van een nieuwe 'doorbraak tank', oftewel 'char d'assaut de grand modèle'. FCM was vooral bekend vanwege scheepsbouw. Het eerste prototype was compleet in 1917. Een tweede prototype werd ook gebouwd. Een van de prototypes had een elektrische aandrijving en de ander een mechanische aandrijving. De tanks werden aangeduid als Char FCM 1A, wogen ongeveer veertig ton en hadden een zevenkoppige bemanning. Beide voertuigen konden slechts 6.4 kilometer per uur halen. De bewapening van de FCM bestond uit een 75 of een 105 mm kanon.
De Char 2C is de zwaarste Franse tank die werd gebouwd. Het was geen 'gewone' zware tank, maar behoorde tot de klasse van superzware tanks. Het ontwerp, de bewapening en de vele componenten zorgden ervoor dat het voertuig ongeveer 70 ton woog (69 tot 70 ton). Dat kwam vooral door de bepantsering, maar ook de afmetingen van de tank. De Char 2C was ongeveer 10.27 tot 10.37 meter lang, had een breedte van 2.95 meter en een hoogte van 4.01 tot 4.09 meter (bronnen geven verschillende afmetingen). De omvang en het gewicht zorgden ervoor dat deze superzware tank moeilijk te transporteren was. Speciale wagons moesten gebouwd worden om de tanks te transporteren. De bepantsering van het voertuig bedroeg maximaal 45 mm staal aan de voorkant van de romp en 30 tot 35 mm aan de voorkant van de voorste koepel. Het boek 'Mai-Juin 1940: Les Blindés Francais' van Ronald McNair stelt dat de staalplaten van de tank maximaal 40 mm dik waren. De tank werd met een verkort 75 mm Canon de 75 modèle 1897 (Canon de 75mm (L/34.5) Mle1897) oftewel canon APX 1897 de 75mm bewapend. De tank had ook nog drie tot vier 8 mm Hotchkiss machinegeweren. Het kanon kon twintig graden omlaag en twintig graden omhoog richten. De munitie bestond uit 75×350 mm R granaten waarvan enkele granaten ongeveer 500 meter per seconde bereikten (m/s). De granaten waren van het type Mle 1900 (ook bekend als Mle1900, een explosieve granaat oftewel 'HE': high-explosive) oftewel 'L'obus explosif modèle 1900' en de pantserdoorborende Mle 1916 ('Armour-piercing high-explosive'). Andere granaten zoals de de Mle 1910 of 'Obus de rupture Mle1910M' worden soms ook nog genoemd.
De pantserdoorborende Mle 1916 oftewel 'Obus perforant AL (Allongé Lefèvre) Mle 1916' had volgens verschillende bronnen een explosieve inhoud van 285 tot 350 gram, een projectielgewicht van plusminus 7.4 tot 7.44 kilogram en een mondingssnelheid van 530 tot 575 meter per seconde (bronnen geven verschillende data). Het praktische bereik van deze pantsergranaat lag rond de achthonderd meter (maximaal 9.500 meter). Volgens een forum over Franse kanonnen kon deze pantsergranaat 40 mm staal tot op een afstand van vierhonderd meter doorboren (bij een inslaghoek van dertig graden). Dat betekende dat de Mle 1916 ongeveer 55 tot 60 mm staal tot op een afstand van honderd meter doorboorde (inslaghoek van nul graden). Een forumbericht over het Franse 75 mm L/17 Sa35 kanon bevestigd dat (40 mm tot op een afstand van vierhonderd meter onder een inslaghoek van dertig graden is ongeveer 55 tot 60 mm tot op een afstand van honderd meter onder een inslaghoek van nul graden). De Mle 1900 oftewel 'L'obus explosif modèle 1900' had een projectielgewicht van plusminus 5.25 kilogram, een mondingssnelheid van 500 tot 550 meter per seconde en een explosieve inhoud. Een bron op een forum getiteld 'Right identification of 7.5cm FK 249(j)' noemt dat de Mle 1900 een explosieve inhoud had van 695 gram Amatol. De Mle1910 (oftewel Mle 1910) had een explosieve inhoud van plusminus 90 gram. De Char 2C was uitgerust met twee koepels. De voorste koepel had een driekoppige bemanning en de achterste koepel had een Hotchkiss 8 mm machinegeweer (450 tot 600 schoten per minuut). De totale munitiecapaciteit voor de machinegeweren bedroeg 9.504 patronen. Naast de hoofdkoepels had de tank ook nog kleine stroboscopische koepels die verbonden waren met een elektrische motor en ronddraaiden (ongeveer driehonderd keer per minuut). De bemanning van de Char 2C superzware tank bestond uit twaalf man (chauffeur, commandant, schutter, lader, vier machinegeweerschutters, een mechanicus, een elektricien, een assistent elektricien en een radioman (operator). De Char 2C had twee motoren van het Chenu type (210 CV, 150kw). In 1923 werden beide motoren vervangen door Duitse Mercedes motoren en daarna door twee zes cilinder Maybach motoren (in totaal plusminus 500 pk). De maximale snelheid bedroeg ongeveer 12 tot 15 kilometer per uur. Zeven benzinetanks met een inhoud van 1.260 tot 1.280 liter zorgden ervoor dat de tank een maximaal bereik van 150 kilometer had. Er waren in totaal negentig wielen aanwezig. De lengte van de tank en de brede en lange rupsbanden zorgden ervoor dat het voertuig een loopgraaf met een breedte van 4.25 meter kon oversteken. De doorwaadcapaciteit bedroeg 1.40 meter en de tank kon tegen een helling met een hoek van zeventig procent oprijden. De radio was van het type ER53.
Verschillende aanpassingen werden bij Char 2C tanks uitgevoerd. Het doel van één van deze aanpassingen was om de tank beter in staat te stellen om door vijandelijke linies te breken en verdedigingsstellingen bestaande uit betonnen obstakels aan te vallen en te vernietigen. In december 1922 werd besloten om één Char 2C tank aan te passen met een andere bewapening en een nieuwe gegoten koepel. Volgens het boek 'Encyclopédie blindés armée française 1914-40' van François Vauvillier, specialist in de technische geschiedenis van het Franse leger, kreeg de tank ook een liftsysteem voor granaten. Rond 1923 of 1926 werd dat idee uitgevoerd waarbij één Char 2C omgebouwd en uitgerust werd met een 155 mm houwitser. Dit was waarschijnlijk een aangepaste of verkorte variant van de Canon de 155 C modèle 1917 Schneider. Dit wapen wordt ook wel 155 mm C modèle 1917 Schneider genoemd. De 155 mm C modèle 1917 Schneider was gebaseerd op de 155 mm C modèle 1915 Schneider (Canon de 155 C modèle 1915 Schneider). Voor deze houwitser waren onder andere explosieve granaten beschikbaar. De houwitser kon volgens een forum over Franse wapens ook scherfgranaten afvuren van het type 'Obus à mitraille Mle1887' en 'Obus à balles Mle1879-1915'. De explosieve granaten waren de 'Obus en acier Mle1915' en 'Obus allongé en acier Mle1914', soms ook Mle 1914 genoemd. Deze projectielen wogen ongeveer 43 kilogram en hadden een explosieve inhoud van 7.12 tot 10.2 kilogram. Volgens een Frans forum had de Mle1914 een projectielgewicht van 42.92 kilogram en een explosieve inhoud van 10.33 gram Mélinite (samengeperst of gesmolten picrinezuur). Volgens een andere bron met gegevens over Franse kanonnen en houwitsers woog de Mle1914, omschreven als 'obus allongé en acier Mle 1914', 43 kilogram met een explosief gewicht van 10.2 kilogram. De gegoten koepel van de Char 2C bis was anders van vorm dan bij de standaard Char 2C. De granaten van de 155 mm houwitser in de Char 2C bis hadden een mondingssnelheid van plusminus 200 meter per seconde. Een Franse site bevestigd dat de 155 C Mle 1917 Schneider houwitser een mondingssnelheid had van 200 tot 450 meter per seconde. Twee nieuwe motoren van het Soutter-Harlé type van 250 pk werden in de Char 2C bis geïnstalleerd en drie machinegeweren werden achterwege gelaten. Na 1934 werd het voertuig weer omgebouwd tot een standaard Char 2C tank. Tussen 15 november en 15 december 1939 werd de Lorraine, één van de Char 2C tanks, met dikkere bepantsering uitgerust om het voertuig vrijwel immuun te maken voor Duits antitankvuur. De frontale bepantsering werd verdikt tot 90 mm en de stalen pantserplaten aan de zijkanten waren 65 mm dik.
Tien Char 2C tanks werden in 1939 ingezet bij het 51ste Bataljon (Bataillon de Chars de Combat oftewel 51e BCL (Bataillon de Chars Lourds). Voor propagandadoeleinden kreeg elke tank een naam waarbij de provincies van Frankrijk als uitgangspunt werden genomen. Deze namen waren Poitou, Provence, Picardie, Alsace, Bretagne, Touraine, Anjou, Normandie, Berry en Champagne. Omdat de tanks voor de Fransen vooral een teken van kracht en propaganda waren werden zij niet ingezet bij aanvallen op Duitse troepen. Op 12 juni 1940 werden de tanks via railtransport vervoerd naar het zuiden van Frankrijk. Sommige tanks werden door de Fransen vernietigd (volgens een bron nr. 92 en 95). Ook werden een of meerdere Char 2C tanks door Duitse troepen veroverd (bronnen noemen o.a. nr. 99 'Champagne').
Zowel de Char 2C en Char 2C bis waren superzware tanks met een gewicht van 69 tot 70 ton. De Char 2C bis zou zelfs rond de 74 ton gewogen hebben. Beide voertuigen waren erg lang en gelet op de standaarden van de Eerste Wereldoorlog, zeer goed gepantserd en bewapend. Voor een loopgravenoorlog zoals de Eerste Wereldoorlog waarin tanks nog niet zo goed bewapend en gepantserd waren en de infanterie weinig antitankwapens had waren de tanks waarschijnlijk inzetbaar. Voor een snelle bewegingsoorlog waren ze echter minder geschikt. Indien de tanks aan het front in 1940 of 1941 toch ingezet waren zou snel duidelijk worden dat ze door hun afmetingen een traag doel waren voor vijandelijk antitankvuur of bommenwerpers. Het boek 'Mai-Juin 1940: Les Blindés Francais' uit 1990 noemt dat de Char 2C gelet op de bewapening 'c'est un tigre de papier' was (een papieren tijger). Toch is het zo dat beide voertuigen, gelet op de bewapening en de penetratiedata alle Duitse tanks van 1940 konden vernietigen. Het gaat hier om de Panzerkampfwagen I tot en met IV. Zelf de plusminus 30 tot 35 mm dikke bepantsering aan de voorkant (romp en koepel) van de sterkste Duitse tank in 1940, de Panzerkampfwagen IV, kon met de 75mm Canon de 75 modèle 1897 en zeker met de 155 mm houwitser vernietigd worden. Gelet op het grote gewicht en de explosieve inhoud van de 155 mm granaten zou de houwitser een zeer destructief wapen zijn geweest tegen Duitse pantservoertuigen (inclusief tanks), geschut of infanterie. De Char 2C bis zou in die rol een soort rijdende artillerie zijn geweest. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat de houwitser niet echt een antitankwapen was, maar vooral ingezet kon worden om versterkte linies, betonnen obstakels en bunkers aan te vallen.
De bepantsering van zowel de Char 2C en de Char 2C bis was alleen geschikt om relatief kleine Duitse munitiesoorten tegen te houden (met een kaliber van 20 mm of minder). De frontale rompbepantsering met een maximale dikte van 45 mm was alleen op grotere afstanden beter in staat om Duitse tankgranaten met een kaliber van 20 of 37 mm tegen te houden. Pantsergranaten met een kaliber van 37, 50 mm of meer zoals de 7.5 cm K.Gr.rot Pz. van de eerste Panzerkampfwagen IV modellen konden tot op een afstand van honderd meter ongeveer 40 tot 50 mm staal doorboren. Die granaten konden dus de voorkant van de Char 2C op kortere afstand doorboren. Het 3.7 cm KwK 36 geschut met de 3.7 cm PzGr van de eerste Panzerkampfwagen III tanks kon tot op een afstand van honderd meter maximaal ongeveer 40 tot 60 mm staal doorboren. De 3.7 cm KwK 36 was dus in staat om bijvoorbeeld de koepel van de Char 2C aan de voorkant te doorboren. Ook konden de zijkanten die ongeveer 20 mm dik waren met de genoemde tankgranaten doorboord worden. Ondanks al die feiten was de frontale rompbepantsering van de Char 2C en Char 2C bis dikker dan de voorkant van de zwaarste Duitse tanks in 1940. Echter, in combinatie met het grote silhouet en het hoge gewicht waren de Char 2C superzware tanks eigenlijk niet zo geschikt als offensief wapen en vooral niet in een snelle bewegingsoorlog zoals in 1940.
Model: | Char 2C en Char 2C bis (ook bekend onder de naam FCM 2C) |
Gewicht: | ongeveer 69 tot 70 ton |
Bemanning: | 12 man |
Motor: | twee Maybach diesel 12 cilinder 250 pk motoren (Char 2C), twee 6 cilinder 250 pk Sautter-Harlé motoren (Char 2C bis) |
Snelheid: | maximaal 12 tot 15 km/u |
Bereik: | ongeveer 150 tot 160 km op de weg |
Afmetingen: | lengte: 10.27 meter (de online bron WWII tanks noemt 10.36 meter en het boek Encyclopédie blindés armée française 1914-40 noemt 10.37 meter), hoogte: 4.01 meter (sommige bronnen 4.05 tot 4.10 meter), breedte: 2.95 meter (sommige bronnen 3.00 meter) |
Bewapening: | Char 2C: 1 x 75 mm Canon de 75 modèle 1897 (soms aangeduid als 75 mm APX 1897 waarbij 'APX' staat voor 'Atelier de Construction de Puteaux'), 4 x 8 mm Hotchkiss machingeweren, Char 2C bis: 1 x 155 mm C modèle 1917 Schneider houwitser, 1 tot 2 x 8 mm Hotchkiss machinegeweer |
Munitie: | Char 2C: 75 mm APX 1897 met 124 granaten, 8 mm (8x50R Lebel) Hotchkiss: 9.504 patronen, Char 2C bis: 155mm C modèle 1917 Schneider en 8 mm Hotchkiss munitieaantal onbekend |
Bepantsering: | voorkant van de romp 45 mm, zijkant van de romp 22 mm (een online internetbron noemt maximaal 30 mm) en achterkant ongeveer 20 mm. Voorkant van de koepel plusminus 35 mm, zijkant en achterkant van de koepel plusminus 30 tot 35 mm |