Hieronder volgt het dagboek dat Rotterdammer Reinier Brentjes (1917-1996) bijhield gedurende de periode 10 mei tot en met 17 augustus 1940. In een schrift hield hij dagelijks bij wat hij meemaakte en welke belangrijke gebeurtenissen in het nieuws waren. Hij doet onder meer verslag van de Duitse invasie van Nederland en het Duitse bombardement op Rotterdam van 14 mei 1940. Gewapend met een fototoestel bekeek hij met eigen ogen de oorlogsschade in Rotterdam en omgeving. Verschillende van zijn foto’s zijn toegevoegd aan deze bijdrage. Reinier Brentjes toont in woord en beeld aan welke gevolgen het oorlogsgeweld had op het leven van gewone Rotterdammers en met welke veerkracht het dagelijkse leven al snel weer werd opgepakt.
‘s Morgens vroeg. Ik word wakker: slaapdronken hoor ik gerommel. Onweer? Ik dommel weer in. Dan plots duidelijk: motorgeronk. Opeens ben ik klaar wakker. Vliegtuigen! Het gerommel: mitrailleurvuur en afweergeschut. Ik spring uit bed en kijk naar buiten, uit het raam van de zolderkamer. Eerst zie ik niets dan een prachtig roodgloeiende vuurbal, doorsneden door een donkere streep. De zon begint op glorieuze wijze haar dagtaak. Dan zie ik ook voor andere vensters nieuwsgierige menschengezichten.
Mijn kamergenoten zijn nu ook wakker en al gauw beklimmen we het dak, om te zien wat er nu eigenlijk aan de hand is. Dan staan we even verstomd. Aan alle kanten zien we vliegtuigen. Duidelijk horen we nu het mitrailleurvuur en daar tusschen door het korte, felle geblaf van het afweergeschut. Omtrent de nationaliteit van de vliegtuigen tasten we volkomen in het duister. Ondanks de heldere lucht kunnen we geen kenteekenen aan de vliegtuigen ontdekken, door de vrij groote afstand.
We blijken niet de enige dakhazen te zijn. “Het zijn Duitschers”, weet plotseling een buurman te verklaren. “Ze zijn op de Maas gedaald en op Waalhaven. Ik heb het door de radio gehoord.” Als dat waar is, ziet het er niet zoo mooi uit. Mijn gedachte, dat het soms verkenners konden zijn, met als gevolg waarschijnlijk alleen een scherp protest bij de betreffende regeering, wordt dan gelogenstraft. Dat zou werkelijk een daad van agressie zijn, waarop moeilijk iets anders dan een oorlogsverklaring kan volgen.
Na eenigen tijd gaan we naar beneden, ontbijten. De regeeringspersdienst en luchtwacht zijn via de radio actief en geven voortdurend berichten door over binnenkomen, richting, hoogte, aantal enz. van Duitsche vliegtuigen.
We gaan nog eens het dak op. Een zware rookwolk walmt omhoog in de richting Waalhaven. We hadden deze reeds eerder gezien, doch konden den oorsprong ervan niet vaststellen.
Thans vernamen wij, dat vermoedelijk de loods van [vliegtuigfabriek] Koolhoven of hangars in brand staan. Opnieuw komen vliegtuigformaties over. Plotseling maakt zich een stip los van één der vliegtuigen. Tot onze verbazing blijkt het een valscherm te zijn, waaraan een menschelijk figuur bengelt, door de wind hevig heen en weer schommelend. Later hooren we de luchtwacht per radio waarschuwen tegen parachute-troepen, welke op verschillende plaatsen trachten te landen. Volgens de luchtwacht worden zij omsingeld en vernietigd…..
Vroeger dan gewoonlijk stap ik de deur uit, om de stemming van het reeds vrij talrijke publiek, dat zich al op straat bevindt, te peilen en eventueel nadere berichten omtrent de gebeurtenissen van de afgeloopen nacht te verkrijgen. Meer dan geruchten hoor ik niet. De Maasbruggen, het vliegveld Waalhaven heeten door de Duitschers bezet te zijn. Bevestiging is hiervan echter niet te krijgen. Wel meenen sommige lieden reeds nu critiek te moeten leveren op de defensiemaatregelen der regeering. Wel een ongelegen oogenblik!
In de binnenstad zijn verschillende gedeelten afgezet: niemand wordt doorgelaten. Een troepje mariniers rukt ter versterking uit: gevelde bajonet, pistool in den aanslag. Van een paniekstemming is echter geen sprake.
Om 8 uur hoor ik voor het eerst officiëel, dat Nederland met Duitschland in oorlog is, ten gevolge van den Duitschen aanval. Het is de eerste oorlog, dien ik zal meemaken….
Op kantoor gekomen worden enkele noodzakelijke werkzaamheden verricht, in afwachting van de komst van de directie. Deze blijft uit. Een telefonische oproep heeft geen succes, daar ten huize van de directie te ‘s Gravenhage geen gehoor wordt gegeven. Een aangevraagd gesprek met Sliedrecht heeft evenmin succes. “Legt u de haak maar neer, nummer is onbereikbaar”, luidt de mededeling van de telefoonjuffrouw. Als ik later wederom Den Haag aanvraag, krijg ik de mededeling, dat dit gesprek nu niet wordt toegestaan.
Tot ± elf uur. Ring — telefoon! “Hallo.”
“Wilt u Den Haag nog spreken?"
“Als ‘t kan graag, juffrouw!”
“Spreekt u maar”, en het gesprek komt tenslotte tot stand, waarbij dan blijkt, dat er geen verbinding is van Den Haag naar Rotterdam. Geen trein, geen autoverkeer, kortom, de Hagenaars moeten blijven waar zij zijn. Na wat mededeelingen over en weer wordt het gesprek beëindigd. Werken is vandaag onmogelijk; het kantoor wordt dus gesloten.
Om circa half één ga ik nog eens een kijkje nemen op het dak, want er wordt weer hevig geschoten. En daar zie ik het gebeuren, voor het eerst van mijn leven: Een 4-5-tal vliegtuigen cirkelt om elkaar heen, maakt loopings, kortom ware luchtacrobatiek. ’t Is duidelijk: Luchtgevecht, en ik ben toeschouwer, en toehoorder, want knetterend ratelen de machinegeweren. Plotseling versnelt een der vliegtuigen zijn vaart en schiet als het ware uit het gewirrel van vechtende vliegtuigen naar voren. Achter zich trekt het een zwarte rookstreep: gaat het een rookgordijn leggen? Ik denk het. Maar dan schiet eensklaps een vurige tong uit het wegsnellende vliegtuig. Dan buigt het langzaam met den kop naar beneden; nu is het geheel in vlammen gehuld en stort dan met razende vaart loodrecht naar beneden, als een vurige bal. Even later verheft zich een zwarte rookkolom tegen de blauwe lucht, daar, waar het vliegtuig moet zijn neergekomen.
Toen ik dit zag gebeuren, kneep ik even m’n handen toe. Ik weet niet, of het een Nederlandsch dan wel een Duitsch toestel was, maar dit is zeker: er zaten menschen in, en in den razend-korten tijd, dat alles zich afspeelde, konden zij zich niet bevrijden; en even voelde ik het verschrikkelijke van den oorlog…..
Een collega van me had nog niet helemaal ongelijk, toen hij, bij het passeeren van een begrafenisstoet, cynisch opmerkte: “Die is er nog net op tijd tusschen uitgetrokken; die rust in vrede!”
‘s Middags ben ik op de fiets gesprongen, om de situatie eens op te nemen. ‘t Is vrij druk op straat. Bij de Westzeedijk gekomen, blijkt ook de Scheeptimmermanslaan afgezet. De Maas is dus niet van dichtbij te benaderen. Ik fiets den weg naar Schiedam op. Eenige ploegen werklieden zijn hard bezig, zandzakken te vullen. Leege vrachtauto’s rijden aan, om spoedig daarna beladen met volle zakken weg te rijden.
Op verschillende plaatsen staan militaire wachtposten; ook liggen zij langs den berm van den weg, verdekt opgesteld. Af en toe wordt met de karabijn geschoten op Duitsche vliegtuigen, soms zelfs ook met het pistool.
Ik rijd terug naar Rotterdam. Als ik in Delfshaven ben, begint plots een sirene te loeien en eenige seconden daarna is het geheele alarmstelsel in werking. Een enerveerend, helsch lawaai. Menschen rennen naar huis, of bij anderen naar binnen. Ook de schuilloopgraven stromen vol. Behalve zij, die aan de deur blijven staan, zijn de straten spoedig leeg. Dan komen langzaam, statig haast, 6 groote bommenwerpers aandrijven, op een geringe hoogte. Het afweergeschut blaft. De zware kisten drijven vooruit: de sirenes loeien…..
Als ik na afloop van het luchtalarm verder rijd, zie ik, bij een doorkijk in de richting Waalhaven, bij de Ruigeplaatbrug, drie zwarte rookwolken zich tegen de lucht verheffen. Traag kruipen zij omhoog…..
Op mijn terugweg naar de binnenstad wordt nog enkele malen alarm gemaakt, maar tenslotte kom ik toch waar ik zijn moet. Op dezen eenen middag blijkt de Rotterdamsche bevolking een geweldige plak-activiteit aan den dag te hebben gelegd. Schier alle vensters, maar vooral etalageramen, zijn op min of meer kunstzinnige wijze beplakt.
‘s Avonds zitten we thuis te werken bij het licht van een petroleumlamp. Wij hebben nl. nog te weinig, verduisterd om het electrische licht volop te doen branden. Buiten is alles donker. Zwarte schimmen trekken zwijgend langs de huizen – soldaten. Nog vóór 10 uur liggen we allen te bed. Even ga ik nog in gedachten de gebeurtenissen van dezen dag, den eersten oorlogsdag, die ik van meer nabij meemaak, na. Dan val ik in slaap.
Den volgenden morgen, 11 Mei, word ik, tegen half 7, gewekt door sirenengeloei. Alweer luchtgevaar! Ik sta op en als het luchtgevaar geweken is, kruip ik weer eens op het dak. In de verte, richting Overmaas, woeden meerdere groote branden. Ik kan niet beoordelen wat het is. Men mompelt; d’Oranjeboom brouwerij — en v.d. Lugt, de emballagefabriek en houthandel. Ik kan het niet controleeren, zoals op het oogenblik alle berichten oncontroleerbaar zijn. Het lijkt daarom maar het beste, geen geloof te hechten aan alle wilde geruchten, althans niet onvoorwaardelijk. Kwart over 8 ga ik naar kantoor, vermoedelijk zal er ook vandaag niet gewerkt worden.
Op het Noorderplein is een klein oploopje. Een burger loopt naast den commandant van een groepje mariniers en wijst een huis aan. Zij gaan erheen. De man in burger wijst op een naambordje; eenige mariniers gaan naar boven en keeren 5 minuten later terug met een man op leeftijd; men zegt: een Duitscher of een N.S.B.er. Hij wordt naar een militaire auto geleid. Even zwaait hij nog naar het huis. Dan rijdt hij weg; voor hoe lang?
Hoewel waarschijnlijk in het belang van de Nederlandsche staat, stuit je een dergelijk tafreel toch even tegen de borst, vooral als je ziet met welk een kennelijk genoegen de burger adressen verschaft. Maar ja, ‘t is oorlog, en scrupules maakt men dan niet. Als het geweld over de rede zegeviert, schijnt een geheel andere geest over de mensen vaardig te worden. Hoe gauw gaat men zijn tegenstanders niet haten; dat is juist ook het demoraliseerende van den oorlog. Ik hoop, dat ik ze in dezen oorlog steeds als menschen zal kunnen blijven zien, zonder toe te geven aan de afkeer, die je zoo gemakkelijk kan bekruipen.
Nadat ik op kantoor gekomen ben, en een telefoonverbinding met de directie te Den Haag tot stand gekomen is, vind ik niets te doen dan met behulp van een collega, die zich ook niet heeft laten weerhouden ‘op te komen’ de vensters te beplakken met papier en kleefstof. De jongen, die om plakband was uitgestuurd, keerde niet terug.
Na afloop van dit karweitje besluiten we huistoe te gaan, maar… zoodra ik me op de Diergaardelaan vertoon, word ik met een snauw naar binnen gestuurd. En geen wonder. Op de Coolsingel en in de onmiddellijke omgevingen worden straatgevechten geleverd. Een zware mitrailleur is opgesteld. Karabijnen en revolvers knallen, en daar tusschendoor het aanhoudende getik der mitrailleurs. Er zit dus niets anders op dan binnen te blijven, wachten tot we uit onze onvrijwillige en niet bepaald plezierige gevangenschap kunnen ontsnappen.
‘t Is nu bij half één. Mijn maag begint te protesteren, maar buiten rikketikken de machinegeweren, knallen de geweren. Nu ronken ook de vliegmachines mee. 't Wordt een weerzinwekkende symphonie, waarvan wij samen de ongevraagde en onvrijwillige toehoorders zijn. En we weten op geen stukken na, hoe het ermede staat, of wij straks Duitsche of Hollandsche soldaten zullen ontmoeten. Radio hebben we niet, telefoonverbindingen zijn hoegenaamd niet meer te krijgen. Terwijl ik dit schrijf, beginnen de sirenes weer te loeien; zij volmaken het straks genoemde sinistere concert.
Het laatste nieuws dat ik weet dateert van 8 uur hedenmorgen. Officieel werd bekend gemaakt, dat meer dan 100 Duitsche machines waren neergeschoten. 4 pantsertreinen schijnen vernietigd te zijn, waarvan er één bij Venlo met brug en al in de lucht vloog. Nederlandsche verliezen zijn mij tot heden onbekend. Dat er niet velen vallen…..
Toen ik vanmorgen naar kantoor ging, zag ik van de richting Beursplein rookwolken opstijgen. Naar mij wordt medegedeeld door een overbuurman, waarheen ik me even begeven heb — hij stond aan de deur — schijnt het oude beursgebouw, de Twentsche Bank en het Maasstation in brand te staan. Ik hoop binnenkort met eigen ogen te zien wat ervan waar is. Als officieel nieuws deelt mijn zegsman mij mede, dat de Duitsche overval tot dusver mislukt is.
’t Is nu 1 uur. Vlug wagen zich enkele personen op straat. Wij besluiten ook te vertrekken. Juist echter als we de deur uitstappen, rukt weer een groepje soldaten aan; er wordt weer geschoten. Als na een kwartier alles rustig is, proberen we ‘t weer, en nu lukt het. Eénmaal schieten we nog een openstaande deur binnen. Dan, na 5 minuten, gaan we verder, via het Slagveld (de naam is vandaag al heel toepasselijk) de Schiekade op. Eénmaal moeten we nog een kleinen omweg maken. Dan gaat m’n collega naar Hillegersberg door, en ik naar huis. Om 2 uur ben ik daar.
Een uur later ga ik ook even – ditmaal op de fiets – naar Hillegersberg, langs de Rotte. Op den terugweg heb ik aan mijn linkerhand den Terbregschen weg. Daarnaast het land. Daarop bosschages, vredig prijkende met het nog lichtgroene voorjaarsgroen. Een seconde later buldert de lucht van het geschutvuur, uit dezelfde prilgroene landschapsdecoratie. Ook de spoorbrug van de Ceintuurbaan wordt bewaakt. Dan heerscht er eenigen tijd stilte, slechts nu en dan onderbroken door een schot. Boven de huizen uit groeit weer een wittig-gele smook; daar brandt weer iets.....
Ongeveer 4 uur ben ik weer thuis. Hier hoor ik voor het eerst officiëel, via het A.N.P., dat het vliegveld Waalhaven nog door Duitsche troepen bezet wordt. Het wordt door Britsche vliegtuigen, die Nederland te hulp zijn gekomen, gebombardeerd. De overige vliegvelden, die de Duitschers gisteren bezet hadden, zijn alle door de onzen heroverd, aldus het A.N.P. Wel is een Duitsche troepenafdeling er ten Oosten van Arnhem in geslaagd, de Geldersche IJsel over te trekken.
De luchtwachtdienst meldt voortdurend nieuwe eskaders Duitsche vliegtuigen, voornamelijk Heinkels, te Boxtel, Delft, Wassenaar, Hooge Zwaluwe, Rotterdam en vele andere plaatsen. Vele parachutisten worden neergelaten: bij den Kreekweg (in het Zuiden van Rotterdam) 200 in korten tijd. Grootendeels worden zij gevangen genomen of onschadelijk gemaakt.
De Duitschers schijnen er, zelfs voor een oorlog, unfaire praktijken op na te houden. “Zij kleeden zich o.a. in burger of in Nederlandsch uniform”, hetgeen in strijd is met het internationaal oorlogsrecht, bericht het A.N.P. ‘s Avonds tracht ik nog eens het kantoor in de Diergaardelaan te bereiken. ‘t Lukt niet. Onderweg kom ik vrachtauto’s en autobussen tegen met blauw papier voor de koplampen. De auto’s zitten vol militairen.
Daar het frisch geworden is, heb ik m'n jas aan. Zonder erg loop ik met m’n handen in de zakken. Tot bij een militairen wachtpost bij het Hofplein. “Handen uit Uw zakken, mijnheer”, klinkt het. Overal wordt op gelet.
Als ik thuis kom verneem ik uit een bron, die waarschijnlijk goed onderricht is, dat Waalhaven vermoedelijk door verraad in Duitsche handen gevallen is. Het alarm, dat Duitsche vliegtuigen in aantocht waren, in de nacht van 9 op 10 Mei, werd niet doorgegeven, waardoor het mogelijk was, dat deze volkomen onverwacht de barakken op Waalhaven, waarin onze soldaten sliepen, konden platgooien. Zij, die niet onmiddellijk slachtoffer werden, renden naar buiten, maar werden onmiddellijk onder vuur genomen door Duitsch machinegeweervuur. Mijn zegsman had het bericht van een jager, die aan deze slachting ontkomen was.
Een vriend van mij lag ook aan Waalhaven. Zal hij terugkeeren? Wat zullen de zoo wreedaardig overvallenen gedacht hebben in hun laatste oogenblikken? Als er wezenlijk verraad in ‘t spel was, wat een vreeselijke verantwoordelijkheid heeft dan de schuldige op zich geladen —.
Dezelfde zegsman deelt mij mede, dat de Maasbrug, die aanvankelijk ook in Duitsche handen was, door mariniers is heroverd. Met de gewonde Duitschers wordt niet veel omslag gemaakt. Zij worden in de Maas geworpen. De gevechten worden van weerszijden wel zeer wreed gevoerd, zonder pardon —.
Ik zit voor het raam. Beneden, in de straat, passeren militaire auto’s en kanonnen, ook munitiewagens. Lichten worden nergens ontstoken. Langzaam wordt het donker. Boven de huizen, in de richting van de binnenstad, tekent zich al duidelijker een vuurrode gloed af tegen den avondhemel …..
Het eerste, dat ik op Zondag 12 Mei 1940, eersten Pinksterdag, hoor, ‘s morgens half 7, is alweer motorgeronk en luchtdoelgeschut. Als ik opgestaan ben, stijgt er nog steeds rook op uit de binnenstad; er brandt dus nog steeds iets.
Het A.N.P. bericht, dat in Rotterdam alle kerkdiensten zijn afgelast. De straten moeten zeker vrij blijven; ´t schijnt hier nog niet pluis te zijn!
Omstreeks 9 uur ga ik nog eens kijken, of op kantoor, alles in orde is. Nadat ik me onderweg 3 x gelegitimeerd heb, bereik ik het langs een omweg. Alles is nog in orde. Ik vraag Den Haag nog eens aan. De telefoonjuffrouw zegt, dat het wel een uur kan duren, waarop ik het gesprek annuleer, daar ik er weinig voor voel, er straks weer niet uit te kunnen, zoals gisteren.
Snel loop ik de Diergaardelaan uit, edoch, ’t is al te laat. Bij ‘t Hofplein word ik tegengehouden. Dekking zoeken! Even later word ik met nog een troepje menschen, onder geleide van een soldaat, naar den schuilloopgraaf op het Stationsplein geleid. We moeten binnen blijven; even later komt nog een groepje.
Dan barst plots het spektakel los. De korte, felle knallen van pistool en karabijn mengen zich met het doffe gedreun van zwaar geschut in de verte. Er schijnt te worden gevuurd op en uit huizen, waarin zich N.S.B.ers verschanst hebben. Wij, in onze schuilplaats, hopen weer heel gauw weg te komen, want het is er tamelijk vol.
Daar komen er nog 2, een dame en een heer. Een minuut later verschijnt een marinier aan den ingang. “De dame en heer die net zijn binnengegaan! Wilt u mij maar volgen?” Zij gaan mee. Iemand zegt, dat zij een Duitsche was…
Plotseling houdt het schieten buiten op. De soldaten rennen ook onzen schuilloopgraaf binnen. Burgers opschuiven! Ieder naar binnen! Opschieten!!! Uiterst nerveus zijn sommigen van de soldaten. De menschen dringen dichter op elkaar. Dan is het, of de hel is losgebroken. Een fluitend vonken zwelt aan. Dan wordt de Stationsweg geveegd door mitrailleurkogels uit de vliegtuigen. Dan klinkt het: “3 Duitschers, Messerschmidts.” Dan bulderen en daveren ze recht op onze schuilplaats aan. Gierend fluiten ze in duikvlucht nader.
Dan dreunt het, of de wereld vergaat. De bommen druppelen uit de vliegtuigen. Het D.P. [Delftsche Poort] station wordt gebombardeerd. Een hevige luchtdruk gaat bij elke ontploffing door onze schuilplaats. Het ding staat te trillen als een espeblad, het gruis valt op onze hoofden en jassen.
Angstig dringt men nog meer samen. De militairen vuren verbeten op de vliegtuigen, zonder succes. Dan eerst begint het luchtalarmsignaal te werken. De menschen houden zich prachtig. Eén dame valt flauw en krijgt melk te drinken. Men spreekt door elkaar. “Ssstt. Muil houden!”, klinkt het. Het helpt niet voldoende. Een vloek “Koppen dicht.” Nu helpt het.
Het geronk verwijdert zich. ’t Wordt kalm.
’t Bombardement heeft hoogstens 5 minuten geduurd; ik heb uren meegemaakt, die ik eerder zal vergeten. Het is het eerste bombardement, dat ik van beangstigend dichtbij heb meegemaakt. Na een kwartier volgt het bevel: “Burgers langzaam vertrekken.”
Men dringt naar de uitgangen. “Er werd gezegd: langzaam vertrekken,” roept iemand. ’t Helpt waarachtig, het dringen houdt op. Eenmaal buiten de schuilplaats rent men de Delftsche straat in, om zoo gauw mogelijk uit de gevaarlijke zone te komen. De straat ligt bezaaid met glasscherven. Massa’s ruiten zijn gesprongen. ’t Is raak geweest. Sommige ruiten zijn geheel ingedrukt.
De Stationsweg en omliggende straten zijn geheel ontruimd; de bewoners hebben elders onderdak moeten zoeken. 50 Meter de Delftsche straat in, moeten we alweer dekking zoeken, nu echter duurt het maar 2 minuten. Dan bereik ik veilig de Teilingerstraat; de weg naar huis is verder betrekkelijk rustig. Net vlak bij huis, in de Zaagmolendrift, wordt me toegevoegd. “Naar binnen, luchtalarm”; ik voldoe maar al te gaarne aan dit verzoek, of liever, bevel.
’t Is een enerveerende morgen geweest. Het overige deel van den dag blijf ik thuis. Ik zie beneden in de straat nog iemand opbrengen. Hij loopt met de handen achter het hoofd; een soldaat achter hem, het geweer op hem gericht. Voorts passeeren een 6-tal begrafenisauto’s. ik meende dat op 1en Pinksterdag nooit begraven werd. Zijn het slachtoffers?
In den namiddag cirkelen een 8-tal vliegtuigen voortdurend rond, en om elkaar heen. Is het weer een luchtgevecht? Ik hoor machinegeweervuur. Maar ’t zijn alle toestellen van hetzelfde type. Spoedig blijkt, dat zij verkenningsvluchten maakten boven een bepaald object, want plotseling herken ik, al is ’t nu ver af, het huiveringwekkend gehuil van hedenmorgen, en dan storten zich de vliegtuigen achter elkaar, in pijlsnelle duikvlucht, naar beneden. Ik hoor het gedreun der vallende bommen. Wat de prooi is, weet ik niet. Dan verwijderen zich de vliegtuigen. Zij hebben hun taak volbracht — — —.
Voortdurend komen nu weer luchtmeldingen binnen, uit alle mogelijke steden. Voor de eerste maal hoor ik nu ook Dornier-toestellen noemen. Tot dusver waren het Heinkels, de snelle jagers, de Messerschmidt bommenwerpers, en de zware Junker-toestellen; vermoedelijk zijn dit transportvliegtuigen.
Meldingen van parachutetroepen worden zeldzamer, misschien zien de Duitschers in dat dit teveel mensenlevens kost. Een Nederlandsch soldaat vertelde, dat hij een parachutist tot op enkele meters van den grond had laten dalen, toen schoot hij hem neer. Zoo zal het den meesten wel vergaan. Onze jongens hebben geen keus; als zij de Duitschers niet vernietigen, doen die het ons.
Als ik naar bed ga, woedt in de binnenstad een zeer felle brand.
Op 2en Pinksterdag, 13 mei 1940, word ik gewekt door het alarmerende geloei der sirenes, ’s morgens half 5. Ook wordt er hevig geschoten. ’t Is een reuze-herrie. Eigenaardig, hoe gauw je eraan went. Ik draai me op m’n andere zij, en als de sirenes zwijgen, slaap ik zoowaar weer in, om pas omstreeks half 8 weer te ontwaken, nu op natuurlijke wijze.
Ik sta op; de watertoevoer blijkt alweer afgesloten, dat gebeurt meerdere malen per dag. Ook de gastoevoer is afgesloten, dat kan lastig worden. Petroleum en kolen mogen niet worden verkocht. Het A.N.P. waarschuwt tegen het nuttigen van versnaperingen en sigaretten van twijfelachtige herkomst. Onze militairen is het zelfs strikt verboden. Waarschijnlijk worden vergiftige versnaperingen uitgedeeld; ’t zijn wel duivelsche methoden. Ook wordt veel gebruik gemaakt van het rondstrooien van valsche berichten, via de radio, om verwarring te stichten. Zij nemen wel alle middelen te baat, waaraan een redelijk mensch nauwelijks durft denken. Tot dusver worden echter de meeste trucs spoedig en deugdelijk ontmaskerd en bestreden, waarbij de radio en het A.N.P. vooral, onschatbare diensten bewijzen.
In de straat passeeren auto’s van den Gem. Reinigingsdienst, geheel gesloten. Zij worden niet aangehouden. Men mompelt, dat zij volgeladen zijn met Duitschers en N.S.B.ers, die in een massagraf gestort worden, daar men hen niet allen afzonderlijk kan begraven; daarvoor zijn er reeds te velen gevallen. Vele menschen vragen nerveus aan elkaar, waar zij brood kunnen halen. De meeste winkels zijn uitverkocht. Toch komen nog telkens menschen terug met brooden onder de arm. Het is dus toch verkrijgbaar. De brandputten op straat zijn alle met witte kalk omlijst, opdat ze ’s avonds in geval van brand direct te vinden zijn. Men heeft wel overal aan gedacht!
Als ik me om ca. 9 uur naar kantoor begeef, kan ik niet verder dan het Hofplein. Iedere voorbijganger moet zijn distributiestamkaart vertoonen, bij elke wacht. Thuis teruggekeerd hoor ik de luchtwachtdienst steeds weer nieuwe berichten geven. Er zijn ditmaal vrij veel bommenwerpers bij. De burgermeester van Rotterdam verbiedt namens het militair gezag den verkoop en aflevering van sterken drank voor den duur van den oorlog. Voorts is het ons, Rotterdammers, verboden, ons tusschen 20 uur en 7 uur buitenshuis te bevinden.
Er schijnen weer heel wat vliegtuigen boven de stad te zijn. Er wordt althans hevig geschoten. Daar de lucht echter zwaar bewolkt is, zie ik niets. Even over 11 uur: luchtalarm; sirenes. De menschen hollen naar binnen. Een begrafenisauto, die juist passeert, stopt. De bedienaars stappen uit. Ook de volgauto stopt; de familieleden stappen uit. Het luchtalarm geldt voor alles en iedereen; óók voor een lijkstoet.
Tegen 12 uur is het luchtalarm afgeloopen. ’s Middags blijf ik thuis. In ´t Noorden van de stad is het rustig. Wel rijden steeds roode-kruis auto’s heen en weer. Per radio worden voor Rotterdam rechter Maasoever timmerlui en ambachtslieden opgeroepen, teneinde als vrijwilligers hulp te verleenen bij de Eerste-hulp technische dienst. Ik vermoed, dat er barakken of iets dergelijks moeten worden gebouwd.
Volgens een officieel bericht van het oppercommando zijn de Duitschers aan de kust van het IJsselmeer gekomen; in Gelderland zijn ze opgerukt tot de grens van Utrecht en dus in contact met onze waterlinie. Onze grenstroepen zijn in de stellingen achter de waterlinie teruggetrokken. In Brabant hebben de Duitschers de Langstraat bereikt. Rotterdam-Zuid is nog in Duitsche handen, die, hoewel betrekkelijk gering in aantal, zeer zwaar bewapend zijn. Over artillerie beschikken zij echter niet.
Tegen den avond dreunt het huis door een drietal hevige knallen, vrij dicht in de omgeving. Eenigen tijd later trekken groepjes menschen voorbij, beddegoed op den rug. Zij komen uit de omgeving waar zoo juist de knallen vandaan kwamen. Steeds meer komen er langs. Vrouwen met drenzende kinderen op den arm, nog een of twee kleintjes aan moeders rokken; een kinderwagen, volgeladen met huisraad; een man met de bekende witte wandelstok voor blinden; jongen en ouden, mannen en vrouwen, trekken voorbij. Waarheen? Misschien weten de meesten het zelf nog niet; maar ze weten wel, dat ze weg moeten uit dat barre geweld. Sommigen zijn kennelijk zeer zenuwachtig. Immers, ’t is 8 uur ’s avonds en eigenlijk mag niemand meer buiten; toch zeulen zij voort. Toen wij vóór eenige maanden foto’s onder de oogen kregen uit Finland, met dergelijke taferelen, zeiden we: ‘Ach, die stumperds.’ We hebben nu geen foto’s meer noodig.
Den volgenden dag, 14 mei 1940, Dinsdag, ga ik op den gewonen tijd naar kantoor. Bij de Schiekade mag ik niet verder. Voor ik daar achter ben, moet ik nog circa een kwartier gedwongen verblijf houden in het gebouw der Metaalbewerkersvakbond, op den Hofdijk. Velen van de werklooze metaalarbeiders hebben Zaterdag jl. geen steunuitkeering ontvangen; anderen een gedeelte, enkele guldens. Aan de Schiekade word ik dus opgehouden en ik ga verder via de Provenierssingel.
Dan kom ik op de Stationssingel; het stinkt er naar roet en smook. Vele ruiten zijn ingedrukt. Onder het viaduct door bereik ik de Diergaardesingel en daar blijkt eerst goed, welk een uitwerking de bommen gehad hebben. Van huis tot huis zijn de ruiten finaal ingedrukt, gordijnen hangen aan flarden voor de ramen, in vele huizen heerscht binnen een ruïne. Heele glas-in-lood bovenlichten liggen op straat, evenals stukken van jalouzieën. De straat is als geplaveid met glas; de rijweg is eenigzins schoon geveegd; langs de stoeprand liggen de glassplinters 5 c. M. dik. Op vele plaatsen zitten gaten in den grond. Ongevraagd hebben de Duitschers de oude Diergaarde, die men juist aan ’t sloopen was, mede helpen vernielen. Alleen wat te drastisch!
Op de Kruiskade aangekomen, zie ik, op de hoek van de Mauritsweg een ware ravage. Blijkbaar is hier een projectiel in de straat geslagen. Het gehele hoekpand is ontwricht en vernield; de plafonds zijn van onder tot boven verdwenen, slechts wat balken en riet toonen aan, waar zij zaten. Het verkeersheuveltje daar is vernield.
De resten van de muur om de oude Diergaarde toonen overduidelijk de sporen van bom- of granaatscherven. Ook hier in de buurt zijn vrijwel alle ruiten stuk, evenals in de Kruisstraat, waar ik dan arriveer. Even de hoek om, de Diergaardelaan in, en ik ben bij kantoor. Al dadelijk zie ik, dat de ruiten boven het kantoor het ook begeven hebben. Dan ga ik naar binnen om een onderzoekingstocht te ondernemen.
Gelukkig is alles vrijwel intact, alleen de jalouzieën zijn iets scheef gezakt, een gordijntje is met roe en al naar beneden gekomen, en één matglazen ruit van een glazen lantaarn is stuk. Waarschijnlijk is hier een scherf doorheen geslagen. Ik zoek er echter niet naar, daar ik er niets voor voel, hier te blijven. Er is trouwens niemand anders aanwezig. Ik sluit dus alles weer zorgvuldig af en ga dezelfde wandeling terug maken.
Naast kantoor heeft de bewoonster 7 menschen ingekwartierd gekregen, die ook have en goed moesten verlaten. Zij huizen echter niet meer boven, doch hebben noodbedden gebouwd in den donkeren kelder, waar het bovendien niet al te droog is. Ik ben er binnen geweest; ’t electrische licht brandde. Nerveus vertelt me de bewoonster, wat zij de laatste dagen uitgestaan heeft. Zij laat mij een stuk ijzer zien van ongeveer 3 c. M., dat gisteren bij haar naar binnen sloeg. Wat het voor een splinter is, kan ik niet vaststellen; het ding is van gietijzer.
Dan ga ik naar huis. Op de Spoorsingel moeten we een schuilkelder in wegens luchtgevaar. We hooren de bommen vallen in de verte. Even voor elf ben ik thuis. ’s Middags begint het. Een negental bommenwerpers. Afweergeschut zwijgt. De vliegtuigen gieren. Daar davert het huis. De ramen rinkelen, de muren schudden. We trekken terug in de tusschenkamer. Het geronk verdwijnt; dan komt het terug, nog eens en nog eens.
Rook en vlammen stijgen op uit de binnenstad, links, en rechts, overal. En weer komen de vliegtuigen terug. Meedogenloos gaat alles tegen den grond. De radio zwijgt; het electrische licht werkt niet meer, vermoedelijk is de centrale getroffen. De waterleiding – geen water meer. De druk op de gasleiding is praktisch nihil. En het bombardement duurt voort. Hoe lang weet ik niet.
M’n vader werkt in de binnenstad. Honderden vluchten; het is ook niet te harden. Dan wenkt men van de overkant, dat er menschen voor de deur staan. De electrische schel werkt niet. Wij doen open. Dan moeten we een aantal menschen naar boven helpen; 2 ervan zijn bijkans in onmacht. Het is bijkans het geheele gezin van den patroon van mijn vader, m’n vader zelf en een collega. ‘t Is plots een drukte; water, handdoeken worden aangesleept. De menschen zijn geheel van streek. Uit de brokstukken van het gesprek valt te construeeren wat zich in het centrum, met name in de Oppert, voorgedaan heeft.
“Toen de menschen net geschaft hadden, brak het bombardement los. De treffers vielen vlak bij, de zaak schudde. Allen begaven zich in den schuilkelder, gebouwd van rollen papier en balken. De menschen schoorden de wanden. Het plafond buigt door, de vloer zakt weg. Dan een treffer. De zaak staat in brand. Onder leiding van den patroon, die zich evenals z’n menschen prachtig houdt, wordt getracht den brand te blusschen, met zand, met aarde, met water. Onderwijl duurt het bombardement voort. Eén der mannen wordt het te bar. Hij is over z’n zenuwen heen en springt door het ingedrukte etalageraam naar buiten. “Ik vlucht”, roept hij nog. Z’n collega’s roepen hem terug. Hij luistert niet. Later zullen we hooren, of hij levend ontkomen is …
De brand in de zaak woedt voort. Er is geen blusschen aan. De plafonds storten in. Het bombardement s nu opgehouden. De toestand is onhoudbaar. Ze moeten vluchten, nu ’t nog kan. Dan zijn zij buiten. Alles om hen heen brandt. Een huis aan de overkant is weggeslagen. Nu hij buiten is, en voor zijn oogen ziet, hoe heel zijn zaak, zijn levenswerk, binnen een uur vernietigd is, wordt het den patroon toch even te machtig, hij is als gebroken.”
Bij ons thuis komen zij wat bij. Na een uurtje gaan ze bij ons weg, naar kennissen of familie. De patroon is weer optimist, als hij zegt: “We zullen trachten, een nieuwe zaak op te bouwen, jongens.” ’n Vitaal man. Even schieten m’n moeder en, laat ik ’t eerlijk bekennen, ook ikzelf, vol, als de patroon tegen m’n moeder zegt: “Je hebt een klein ventje, moeder, maar je kunt trotsch op hem zijn. Hij heeft zich als een held gedragen.”
Dan vertrekken zij. Even later krijgen we nog bezoek van een 4-tal andere menschen, die niet weten, of ze straks hun woning nog intact zullen vinden. Als ook zij weer weg zijn, komt even later m’n zus thuis en op dat moment is ons geheele gezin weer compleet. Even hadden wij ervoor gevreesd.
Veel heb ik waarschijnlijk vergeten te vermelden; ’t is de meest emotionele middag van deze 5 dagen oorlog. Wij hebben hem wel leeren kennen in z’n meest afschuwelijke vorm, die van het luchtbombardement, waartegen onze troepen niets meer konden uitrichten.
Plotseling, om elf minuten over vier, op mijn horloge, schreeuwt iemand buiten “Wapenstilstand.” Zou het waar zijn? Niemand weet het; officiëel is niets te hooren, niets werkt meer. Van andere zijde heet het, dat onze troepen zich hebben overgegeven. Ik hoop, dat een van beide waar is, er zijn reeds te veel slachtoffers gevallen. Bij het bombardement van hedenmiddag zijn stellig ontelbaren gevallen.
Rotterdam is murw gegooid. Het centrum is platgegooid of brandt. Soldaten lopen rond, ongewapend; zij hebben ze ingeleverd. Officieel weten ze ook niets. Men beweert, dat tijdens het bombardement door eigen mannen op elkaar geschoten werd, dat onze jongens dus niet meer wisten, wat te doen. Sommigen zijn door het dolle heen, hadden door willen vechten, zij willen het nog niet opgeven.
Ik ga de stad in, naar de zaak. De Hofdijk brandt, de Teilingerstraat, de Zomerhofstraat, de Stationsweg, het Hofplein, alles brandt. Overal waar ik kijk, slaan de vlammen ten hemel. De zaak bereik ik langs een omweg. Tot mijn verbazing brandt het daar nog niet. Wel enkele huizen verder, en aan de overkant.
Ik ga binnen. Aan de achterkant, slechts gescheiden door een tuintje, brandt het. De Stationsweg. Het knettert en het is heet. Als de wind even ongunstig is, brandt het hier ook af, en daar is niets tegen te doen.
Ik schuif het meest brandbare van de deuren weg; ’t zal niet veel baten. Een kostbaar schilderij, dat niet in de brandkast zit, gaat naar den kelder, in de hoop, dat die onaangetast blijft. Dan laad ik nog een actetasch vol met min of meer belangrijke bescheiden en vertrek, nadat ik eerst nog de brievenbus heb stukgeslagen, om de aanwezige post mee te nemen.
Meer weet ik er voor ’t moment niet aan te doen. Door de gloeiend heete Teilingerstraat (het brandt er aan 2 kanten) ga ik terug. Een huis stort in met donderend geweld. Er zullen er meer volgen. De lucht kleurt zich zwartrood. Dikke rookwolken drijven traag boven de stad. Rotterdam brandt!
Thuisgekomen verneem ik, dat de waterleiding vergiftigd heet te zijn. Is het waar? Ik probeer het liever niet. Om half 7 ga ik, met m’n vader nu, nog eens op weg naar kantoor, om zoo mogelijk nog wat te redden, voor het afbrandt. We komen er echter niet door; ’t is geen doen.
De Rotterdamsche bevolking schijnt ontaard in een rooverbende. Overal ziet men menschen loopen met kleeden, jassen, loopers, schoenen, wol, ja, van alles; men rooft de winkels leeg. ’t Is een ware plunder-partij en een weerzinwekkend gezicht. Wij onthouden ons van dit immoreele gedoe. Dat men een brandend huis leeg haalt, vooruit, anders verbrandt het toch maar. Dat men echter gewone winkels plundert, is niet te rechtvaardigen.
Om half 8 zijn er enkelen, die hun buit naar een politiepost moeten brengen. Eindelijk wordt er ingegrepen.
Ik beklim het dak. Van Oost door Zuid naar West brandt de stad. ’t Is een halve cirkel van vuur, een beangstigend, maar tevens machtig en imposant schouwspel.
Ik ga de stad weer in. ’t Is nu avond. Twee menschen zie ik, met een compleet gloednieuw radiotoestel, geroofd.
Voor de Heineken’s Brouwerij zitten honderden Nederlandse soldaten, hun geweren liggen opgestapeld op de binnenplaats. De jongens wachten af, hun gezichten zijn somber.
Ik ga nu verder. Vreeselijk, wat brandt dat. ’t Is werkelijk een vuurzee. Met razende snelheid grijpen de vlammen om zich heen, het loeit gewoonweg. Heel de binnenstad schijnt te branden met een felheid, dat aan blusschen niet te denken valt. Bovendien staat er geen druk op de waterleiding, alleen waar water is, bij singels, bij de Schie, tracht men te blusschen met de ouderwetsche spuiten, waarbij het water door handkracht opgepompt wordt.
Men zal de blokken panden gewoon moeten laten uitbranden. Spookachtig licht de avondhemel. Hoog slaan de vlammen boven de huizen uit; vonken vliegen door de lucht. ’t Is fantastisch. Zal er ooit een stad zoo gebombardeerd zijn en zoo gebrand hebben als Rotterdam?
Bij het St. Franciscus-gasthuis rijden auto’s aan. Gewonden. Op straat vind ik een doode duif. Ook ’n slachtoffer.
Een blokleider vertelt nu, dat hij officiëel weet, dat Rotterdam zich overgegeven heeft.
Thuis hebben wij enkele menschen om te slapen; zij zaten te dicht bij den brand en zijn gevlucht. Wij gaan later naar bed, licht hebben we niet nodig, de hemel geeft licht.
Als we ontwaken – enkelen van ons zijn opgebleven – is de lucht niet rood, alleen hangen dikke rookwolken boven de stad. Hij schijnt, alsof het ergste voorbij is. Om 7 uur loopen we buiten.
De vuurzee van gisteren was imponerend, maar het schouwspel, dat ons nu treft, is verpletterend. Hoopen puin liggen op straat, roet en asch ligt en vliegt overal rond.
Heele wijken liggen tegen den grond; brokstukken van muren staan op enkele plaatsen overeind. Langs andere gevels lekken de vlammen. Vele panden vormen een vuurzee van onder tot boven. Het is tragisch te zien, hoe telkens weer nieuwe panden instorten.
Ik loop rond met m’n broer, hij werkte op het Nieuwsblad. We gaan erheen, door puinhoopen. Enkele muren staan nog overeind; een paar verwrongen stangen en rollen toonen de plaats, waar de machtige rotatiepersen stonden. Dan zoeken we de Diergaardelaan, waar ikzelf werkte. Ja, we zoeken hem. Niets is er meer van te zien, dan een puinhoop. Waar mijn kantoor stond, ligt een hoop steenen; ’t smeult. Gisteren was ik nog binnen. Gisteravond.
We gaan terug. Daar, waar eens de Diergaardelaan begon, staat doodstil een groote St. Bernard hond, z’n massieve kop onbeweeglijk, niet-begrijpend starend naar de puinhoopen. Was daar z’n thuis?
In een proclamatie raadt de burgemeester, Mr. Oud, den burgers aan, zich kalm te gedragen; de stad is overgegeven.
Als we om 8 uur ’s morgens weer thuis zijn, zitten onze oogen vol roet en rook, wij stinken alsof we zelf gesmeuld hebben.
Nooit had ik gedacht, dat een bombardement zulke catastrofale gevolgen kon hebben. ’t Is de onmeedoogende moderne oorlog, de oorlog van de twintigste eeuw, waarbij dapperheid geen rol meer speelt. Nu heerscht slechts het geweld. Van de zaak, waar m’n vader gisteren werkte, en die toen in brand geraakte, staat ook niets meer overeind.
’t Is druk op straat. Bijna alle vrachtauto’s zijn gemetamorphoseerd in roode-kruis-auto's!
Het mag een wonder heeten, dat ons gezin en onze have er zoo goed is afgekomen. Duizenden zijn nu dakloos en bezitten niets meer. Vertwijfeld trachten sommigen nog te redden, wat te redden is. De roode haan kraait zegevierend in Rotterdam.
Even kijken, ’t is nu Woensdag 15 Mei. Soms weet je gewoon niet, welke dag het is.
Weer ga ik de straat op. Meubilair staat aan den kant van den weg. Zielige oude menschjes zitten erbij. Sommigen huilen. Van tijd tot tijd passeeren eenige Duitsche soldaten.
Ik ga weer naar de zaak. Een brok muur staat nog overeind. Er zit een bordje op. “Alle bankzaken”, staat er op. ’t Is een ruïne, neen, een puinhoop. Terwijl ik sta te kijken, stort achter me een huis in; ik acht het geraden, maar terug te gaan, ’t is hier te gevaarlijk. Ik krijg het bovendien benauwd van de rook.
Waar mogelijk wordt nu gebluscht. Het vuur neemt af, alles is schoon uitgebrand. In een zijstraat van de Teilingerstraat is ook een bom dwars door een huis geslagen. Een verminkt lijk hangt over een balk….
De St. Bernhard loopt nog rond op dezelfde plaats, waar ik hem vanmorgen vroeg vond. Z’n bek is kapot.
Brood schijnt niet te krijgen, de meeste menschen denken trouwens niet aan eten.
Om half 12 ga ik toch trachten, brood te vinden en ja, na een half uur wachten kan ik er 2 krijgen. We kunnen weer even vooruit, hoewel we 5 menschen extra te eten hebben.
Nu ik weer even rustig thuis zit, schieten me nog een paar dingen te binnen, die ondanks de tragische omstandigheden toch aardig zijn.
Toen ik gistermorgen in een schuilplaats zat tijdens een bombardement, zei men, dat de fabriek van v. Nelle gebombardeerd werd. Een der menschen merkte snedig op: “Dan krijgen we gebroken thee”, waarop een ander: “ja, maar nu is ze dubbel gebroken.”
Een van mijn kennissen, die op het land overnacht heeft, vertelt, dat er een bakker aan kwam rijden met een gesloten carrier. Alle menschen sprongen op. “Ha, bakker, eindelijk brood.” De wagen gaat open en er klimmen een aantal kinderen uit! Even later komt een kinderwagen aan, waarin een oude grootmoeder opgevouwen ligt. Van alles zie je.
Plotseling horen we, terwijl we zitten te eten, een vuilnisman ratelen, het eerste teeken, dat de boel weer wat normaler wordt. Nooit werd een vuilnisman met meer vreugde begroet.
’s Middags krijgen we bezoek van een collega van m’n vader, dezelfde, die tijdens het bombardement door het etalage-venster sprong. Hij is dus toch gelukkig ontkomen.
Ik hoor vertellen, dat op de Boompjes, op de Binnenrotte en elders tientallen gesneuvelde soldaten liggen, velen verminkt in stukken gereten. Dit is niet meer een gevecht geweest, maar een slachtpartij. Nederland kan zich eenvoudig niet veroorloven, oorlog te voeren, daarvoor is het hier te dicht bevolkt. ‘t Moest een slachting worden.
Het Noorden van Rotterdam heeft weinig geleden. Voor het raam zittend zie ik verschillende Nederlandsche soldaten met hun koffertje loopen, zij gaan naar huis. Hun taak is gedaan.
‘s Middags wil ik naar Den Haag gaan, op de fiets. Deze blijkt echter uit de stalling te zijn weggehaald. En ‘t was zoo’n oud karretje!
Dan draal ik nog maar eens door de stad, nu meer ‘t Westen in. Daar is alles vrijwel in orde. Ik zie nu voor het eerst grootere Duitsche troepen afdeelingen. In legerwagens rijden zij over de Walenburgerweg; zij voeren licht geschut mee. Een klein groepje bewaakt een hoeveelheid Nederlandsche geweren en patronen. De Duitschers dragen een automatisch geweer, een korte sabel, en een bijl. Voorts de stalen helmen met de Duitsche kleuren op de zijkanten. Een op een motor vraagt naar den weg. Als hij ingelicht is, salueert hij militair en zegt: “Danke schön.”
Volgens sommigen hebben de Duitschers verklaard, dat ze nergens zoo’n tegenstand hebben ontmoet als in Rotterdam. Vooral voor de mariniers hadden ze diep respect. De hevige tegenstand is vermoedelijk oorzaak geweest, dat de Duitschers hun toevlucht hebben genomen tot de drastische maatregelen, waarvan de rookende puinhoopen het droevige resultaat zijn.
In de loop van den middag beginnen de Duitschers brooden en kazen uit te deelen, benevens boter. Alles vindt gretig aftrek.
’s Avonds ga ik eens een andere kant op. Langs de verbrande Veemarkt en nog brandende Boezemsingel bereik ik de resten van het Oostplein. Wonder boven wonder is de molen niet getroffen; hij draait er lustig op los.
Bij de Admiraliteitskade is het nog één vuurpoel. Daarachter liggen de opslagplaatsen van de Domaniale kolenhandel. De kolen zijn gloeiende bergen geworden. Dan kom ik aan wat eens het Maasstation was. Alleen het geraamte staat nog. Een paar verwrongen en geblakerde wagons staan te smeulen. De Oosterkade is een puinhoop. Van de mooie Jeugdherberg kronkelt nog slechts de ijzeren wenteltrap omhoog. In de tuintjes staan witte en paarse seringen heerlijk te geuren. Dan kom ik aan de Boompjes. Van de Nationale Lev. Bank staat nog iets overeind. Van het belastingkantoor – waarom juist daarvan – staan nog enkele muren overeind. De rest is finaal plat. De Reederijstraat is één onafzienbare ruïne. De vorm van de Zuiderkerk is nog te onderscheiden, maar dat is dan ook alles. ’t Was één der mooiste kerken van Rotterdam.
Aan ’t einde van de Reederijstraat kan ik niet verder. Voor mij bergen puin, links en rechts brandt het. Als ik terug ga, vragen enkele mannen aan een blokleider, die rond loopt, waar ze de nacht moeten doorbrengen. Er is nog ruimte in een schuilkelder, maar een heel eind weg.
Als ik langs de Boezemsingel terug loop, heeft een Duitsche soldaat juist naar den weg gevraagd en merkt nog op: “Es ist toll hier, nicht. Aber da ist nichts zu machen. England hat die Schuld.”
Ik weet niet, wie er allen schuld aan hebben, wel weet ik, dat Rotterdam geen centrum meer heeft.
Den volgenden dag, Donderdag 16 Mei, ga ik naar Den Haag, over den ouden weg. Dicht bij Delft liggen 4 Duitsche vliegtuigen op het land. Een groot aantal parachutes ligt verspreid. Overal zie je de witte vlekken. Vele koeien en paarden liggen dood, de pooten in de lucht.
In Delft en Den Haag is het rustig. Behoudens eenige kleine beschadigingen zijn er geen sporen van strijd te zien.
Op den terugweg (over den nieuwen weg) staan 3 Nederlandsche vliegtuigen op het rijwielpad, vrijwel onbeschadigd. Zij zien er niet uit alsof ze zijn neergestort.
Het vliegveld Ypenburg is een terrein geworden vol heuvels en dalen, waarop eenig wrakhout en wat ijzeren stangen liggen. Dit zijn eens hangars geweest. Cadavers liggen ook hier in de wei. Even verder liggen vlak bij elkaar, op of vlak naast de weg, 12 zware 3-motorige Junker-vliegtuigen. Sommigen zijn tot een onherkenbare massa verbrand, andere zijn doorgebroken en ingedrukt. Terwijl ik passeer tracht men één der gevaarten van het wegdek te verwijderen met behulp van een auto en militairen. Vooralsnog lukt het niet. Ik rijd door. Steeds maar door rijden roode-kruis auto’s en autobussen voorbij naar het Noorden, vol menschen, die in Rotterdam geen huisvesting meer kunnen vinden, en gewonden.
Ik heb nog wat goed te maken aan de Rotterdammers. Op [14 Mei] schreef ik over de rooverijen. Mij is gebleken dat niet alles gestolen is; er waren firma’s, die alles wat ze in huis hadden, weggaven. Het zijn dus niet allemaal plunderaars geweest.
Vrijdagmorgen, 17 Mei 1940, ga ik nog even kijken bij een neergehaald vliegtuig. ’t Is één hoop stangen, de vleugels zijn niet erg beschadigd en liggen gedeeltelijk in een sloot. Een toeschouwer zegt: “Kijk hier eens.” Ik kijk. Een 2-tal volkomen verkoolde lijken zit tussen de verwrongen stangen. Ik zal ze niet nader beschrijven.
Een aantal nog gesloten blikjes conserven ligt in het wrak. Dan ga ik terug. Langs den weg staan verwrongen motorrijwielen en een verbrand auto-chassis.
In Rotterdam terug zie ik, dat de Schieweg slechts licht beschadigd is. Licht beschadigd wil zeggen, dat een twee, drie huizen ingestort zijn.
’s Middags rijd ik zoowaar in een tram. Lijn 1 en 4 rijden weer, van het Westen naar Schiedam. Naar laatstgenoemde plaats moet ik, om enkele telegrammen te verzenden. In Rotterdam kan dat nog steeds niet. Nu merk je eigenlijk pas, hoe je al die gemakken, als telefoon, telegraaf, tram en bus mist. Schiedam verzendt de telegrammen ook niet zelf, doch brengt ze ook weer naar een andere plaats, waar vandaan ze dan eindelijk geseind worden.
Den volgenden morgen 18 Mei (Zaterdag) levert niet veel bijzonders. Wel kost me een boodschap naar het westen een paar uur tijd, daar er tot nader order niet gefietst mag worden; ook het overbodige autoverkeer is verboden.
Op het Nenijtoterrein staat nog een Nederl. gevechtswagen. Uit den geschuttoren steken enkele stukken geschut en machinegeweren. Het is geheel draaibaar gemonteerd.
Hier en daar liggen nog helmen, wapens, gasmaskers etc. op een hoop.
Wij hebben intusschen tot onze blijdschap vernomen, dat onze vriend op Waalhaven [zie 11 Mei] den dans gelukkig is ontsprongen. Hij is thans geïnterneerd.
Het electrische licht thuis brandt weer. De radio-distributie zwijgt vooralsnog. Water kunnen wij nu tappen aan een kraan in het portaal. Boven hebben we nog niets. Gisteren nog moesten wij minuten lopen om water te krijgen.
De levensmiddelen-distributie aan vluchtelingen vindt met kracht voortgang. Er verschijnen weer kranten van 2 of 4 pagina’s. Het leven herneemt z’n loop.
De postdienst gaat langzaam aan weer functioneren, zij het ook in zeer beperkte mate.
De binnenstad is nu geheel voor het publiek afgesloten. Nog staande muren worden neergehaald. Met man en macht gaat men aan het ruimen, waarbij men dooden en gewonden, die al dagen onder het puin liggen, moet bergen.
Zoo juist verneem ik, dat bij het opruimingswerk op het v.d. Werffplein 11 dooden zijn geborgen, die zich in een schuilloopgraaf bevonden, toen deze getroffen werd door een voltreffer.
Zondag 19 Mei kan ik ’s middags in het park. In het gras staan een 12-tal ruw getimmerde houten kruisen naast elkaar. Wat verwelkte tulpen en lelies liggen aan den voet. Op de kruisen staan de namen der gevallenen; er zijn verscheidene mariniers bij. Onder de namen staat R.I.P. Op één der kruisten staat: ‘Unbekannt’ …
Maandag 20 Mei 1940. Heden heb ik den inhoud gezien van één der zware Lips brandkasten van de zaak. De kast heeft ca. 5 dagen in de vlammen en onder het puin gelegen. Bij het uitgraven, – waarbij ik niet tegenwoordig was – bleek hij nog gloeiend. Wat er na opening uitgekomen is, biedt een trooteloozen aanblik; op enkele uitzonderingen na is alles verkoold of zwart verschroeid. Als je het aanraakt valt het uit elkaar. Zelfs zilvergeld is zwart geworden. ’t Lijkt een hopeloos geval, alles opnieuw op te zetten. Toch beginnen we eraan.
Gewerkt. ’t Is vandaag alweer een week geleden dat Rotterdam in vuur en vlam stond. Met duizenden menschen is men bezig allerwegen puin te ruimen. Vele verordeningen zijn intusschen verschenen. Zonder vergunning mag men niet fietsen, autorijden, enz. Hulp wordt verleend op grote schaal. Huisraad en voedsel wordt verstrekt aan de dakloozen.
Gas hebben we thuis nog niet; er wordt echter koortsachtig gewerkt aan het herstel van de leidingen. Water hebben we dan eens wel, dan weer niet. Elektriciteit en radio-distributie zijn weer normaal.
Vannacht (20/21 Mei) schijnen er Engelschen de petroleum-opslagplaatsen bij Pernis te hebben gebombardeerd. Vanmorgen zag ik zwarte rookwolken opstijgen. Nederland heeft zich nu wel overgegeven, maar de groote mogendheden vechten door: ’t is maar de vraag, op wiens grondgebied de krijg zal worden beslecht.
Nadat m’n nachtrust herhaaldelijk is gestoord door vliegtuiggeronk en luchtdoelgeschut (het wordt eentonig), ben ik heden, 22 Mei 1940, naar Dordrecht geweest, waarbij ik o.a. met het overzetveer de Statendam – of liever, wat eens de Statendam was – passeerde. Het eens zoo trotsche schip ligt nog steeds te branden; zware rookwolken stijgen op. Tevens ben ik in de gelegenheid te constateren dat de Oranjeboom brouwerij, de Emballagefabriek en Houthandel, het Witte Huis, alle nog overeind staan, zulks in tegenstelling met de aanvankelijke geruchten, als zouden die getroffen zijn.
Dordrecht is op sommige plaatsen beschadigd, dit mag echter in vergelijking met Rotterdam geen naam hebben!
Donderdag 23 Mei 1940 levert niets bijzonders op. Men gaat beginnen, niet ontplofte bommen omzichtig onschadelijk te maken.
Op heden, Vrijdag 24 Mei 1940, blijkt dat het onder de puinhopen nog gloeit, juist 10 dagen na het uitbreken van den brand. Het is nog niet officieel bekend gemaakt, hoeveel dooden reeds geborgen zijn. Ik vermoed, dat men het juiste cijfer niet wereldkundig zal maken.
Telkens weer ontmoet je menschen, die alles verloren hebben, kleine zakenlieden, die alleen nog hun schulden “bezitten”. Eenige menschen schrijnen krankzinnig geworden te zijn, velen zenuwziek.
Ik heb vandaag voor het eerst “regeringsbrood” gezien. (Ik weet niet, wat de officiële naam is). Het houdt, om te zien, het midden tusschen wittebrood en kropbrood. Onsmakelijk ziet het er niet uit; ‘k heb het echter nog niet geproefd.
Zaterdagavond, 25 Mei 1940, slaag ik er eindelijk weer eens in, de Diergaardelaan te bereiken. Men heeft blijkbaar verzuimd, bij de Pootstraat een wacht te plaatsen. Ik heb nu toch de verwoestingen al enkele malen gezien, en toch treft het mij weer als iets onbegrijpelijks. ’t Is werkelijk onmogelijk het te beschrijven; woorden schieten hier te kort, afbeeldingen kunnen slechts een zeer flauwe afspiegeling geven van de werkelijkheid; men moet dit beleven, met eigen oogen aanschouwen, om te weten wat het is.
Vrijwel alleen dwaal ik daar rond, als door de ruïnes van een opgegraven stad; er heerschte de stilte van het graf. Door de vroegere Delftsche straat kom ik aan het Stationsplein, dan via de Kruisstraat aan de Diergaardelaan. De puinhoop, waar vroeger het kantoor stond, is ca. 3 meter hoog. Dunne slierten witte rook stijgen er uit op; de lucht vlak boven de steenen trilt van de hitte, als boven een vuurpot. In de Kruisstraat laaien nog de vlammen op. Men moet de straten werkelijk zoeken; het naambordje ‘Diergaardelaan’ zit laag aan een boom gespijkerd en ’t is niet overbodig.
Op de Kruiskade een uitgebrande kerk, even meer naar het Hofplein een brok muur van het Scala-theater; als het ware ironisch staat nog op dit brokstuk te lezen, met groote letter, de rest van een reclame: “Fijn zeg! Volgende week gaan we weer”. Dan volgen weer puinhopen. Luxor-pallast ziet er vrijwel onbeschadigd uit.
Op den terugweg houdt een oud heertje op het Stationsplein me staande, vraagt of hij mag doorloopen. Ik zeg hem, tot waar hij kan gaan. Hij durft echter niet, zegt me, dat hij het te angstig vindt. “’t Is verschrikkelijk, mijnheer, ‘t is een doodenstad”, zegt hij. Ik wandel langzaam met hem op. Hij vertelt, hoe hij Dinsdagmiddag 14 Mei uit z’n woning vluchtte; van zijn blijdschap toen hij later, bij z’n terugkomst, z’n huis nog in tact vond. Dan vertelt hij me van z’n zoon, die op het stadhuis werkt: dat deze hem verteld heeft, dat er 24.700 woningen verwoest zijn, om niet te spreken van pakhuizen, enz.
Dan ontmoet ik een kennis, die heden morgen, na circa 9 maanden, uit dienst is thuis gekomen. Althans, hij hoopte, thuis te komen, maar thuis was op de Boompjes, en die bestaat niet meer.
Ongeveer 50% van het Nederlandsche leger wordt nu gedemobiliseerd; vele Rotterdammers onder hen zullen vergeefs hun woning zoeken. De krant meldt hedenavond, dat deskundigen van mening zijn, dat met de wederopbouw van Rotterdam 5 jaar gemoeid zal zijn. 5 jaar, voor wat in één dag verwoest werd! En nog komt me de schatting te optimistisch voor, als ik de verwoestingen aanzie.
’s Avonds kom ik in Kralingen. Ook daar puinhoopen. Het heeft vanmiddag voor het eerst na het uitbreken van den oorlog in Nederland eens flink geregend, wat met het oog op de stofwolken en de nog gloeiende steenhoopen een ware weldaad was.
’s Avonds om ongeveer 11 uur, als ik al op bed lig, komt er plotseling iemand uit Kralingen om bij ons te overnachten. De Engelschen schijnen n.l. per radio te hebben medegedeeld, dat zij Kralingen zullen bombarderen, daar hier Duitschers gelegerd zijn en veel Duitsch materieel, als leger- en munitiewagens in Kralingen ondergebracht is. Een groot aantal menschen vlucht met beddegoed.
Inderdaad horen we later in de nacht vliegtuigen en ook het vallen van één bom, maar dat is dan alles. Het verwachte bombardement van Kralingen blijft uit.
Er blijkt vannacht toch een bom gevallen te zijn, en wel op het Burg. Meineszplein. De geruchten over Kralingen blijken echter valsch te zijn geweest; de verspreider ervan is ingerekend.
Vandaag wordt begonnen met de uitreiking van broodbonboekjes en algemene bonboekjes. Volgens een krantenbericht was er eenige stagnatie ontstaan. De Rotterdamsche bevolking heeft dit ook geconstateerd; zij heeft 3 uur minstens in de rij moeten staan: zeer velen echter hebben 5 à 6 uur moeten wachten. M’n vader (die intusschen zonder werk gekomen is door den ondergang van de zaak) is er met slechts 4 ½ uur wachten afgekomen. Verder niets bijzonders.
Dinsdag 28 Mei 1940 hoor ik vanuit ons nieuwe kantoorlokaal in het Beursgebouw (dat bij het bombardement vrijwel gepaard bleef) voortdurend zware slagen; in de omgeving zijn zelfs enkele ruiten gesprongen. De slagen worden vermoedelijk veroorzaakt door het tot ontploffing brengen van niet geëxplodeerde bommen en door het met dynamiet laten springen van muren, die omver gehaald moeten worden.
Sinds gisteren ben ik in het bezit van een politievergunning, om de binnenstad langs den kortsten weg te bereiken; zonder zoo’n papiertje zou ik steeds een half uur moeten omloopen.
Vandaag geeft het A.N.P. het bericht, dat ook België heeft moeten zwichten voor het geweld van de Duitsche wapenen; koning Leopold, die, in tegenstelling met onze koningin, in zijn land gebleven is, heeft de wapens neergelegd.
In den namiddag barst een hevig onweer los. Dit gedonder klinkt heel wat sympathieker dan dat van de bommen!
Vandaag is er weer iemand bij ons op kantoor geweest, die alles kwijt is. Verslagen vertelt hij “Alle 4 wagens weg, mijnheer, de gereedschappen, alles. Daar heb ik nou al die jaren hard voor gewerkt; ’t begon juist aardig te loopen.” Wij zwijgen. Wat moeten we op deze weinige treffende woorden zeggen? We weten, dat het waar is; deze man heeft hard gewerkt en een aardig bedrijfje opgebouwd. En zoo zijn er tientallen.
Donderdag 30 mei 1940 biedt niets bijzonders.
Wederom een rustigen dag.
’s Middags ben ik naar Vlaardingen geweest om me een nieuwe fiets aan te schaffen (’t is nl. de laatste van de maand geweest!). ’t Was er een drukke nering; de fietsen vlogen weg, althans figuurlijk. Op den terugweg ben ik even langs de ruïne van de Groote Kerk geweest.
’t Is zonde, hoe zwaar het schip en de toren trouwens ook, geleden heeft. Ook de Schouwburg in de Aert van Nesstraat; dat zijn eigenlijk onherstelbare verliezen, want dergelijke gebouwen worden niet in den ouden trant herbouwd.
Een goede kant van de zaak is, dat tenminste ook ineens radicaal alle krotten uit de binnenstad opgeruimd zijn. Even ben ik nog in ’t park geweest en heb gezocht naar de houten kruisen [zie 19 Mei]. Zij waren er niet meer. Blijkbaar zijn zij naar elders overgebracht.
’s Morgens gewandeld; onder Overschie een trein paarden gezien, bereden door Duitsche manschappen. ’s Middags naar Zevenhuizen gefietst, althans tot dicht bij; ’t is lekker weer en rustig. Daar kikker je van op.
Maandag 3 Juni 1940 biedt niets bijzonders.
De nacht van 3 op 4 Juni is zeer onrustig; het, tegenwoordig Duitsche, afweergeschut knalt hevig. Wij draaien ons eens om en vallen na eenigen tijd weer in slaap. In den loop van den dag, Dinsdag 4 Juni, hoor ik van 9 van de 10 menschen, dat ze ’s nachts opgestaan zijn, en gereed gestaan hebben, om zoo noodig onmiddellijk te kunnen vertrekken. Zij kijken zeer verbaasd, als ze hooren, dat wij thuis het bed zelfs niet hebben verlaten. Mogelijk zijn wij wat onbezorgd, maar dat lijkt me toch prettiger, dan nachten achtereen op te moeten blijven. Die nachtelijke herrie kan wel zoolang duren.
Daar uit het Beursgebouw, waar wij thans kantoor houden, een zware bom (250 kg) verwijderd moet worden, wordt dit gebouw ’s middags ontruimd, van welke gelegenheid ik gebruik maak, een bezoek te brengen aan de begraafplaats, waar een aantal Nederlandsche en Duitsche militairen begraven ligt, die hier gevallen zijn.
De kruisen voor de Nederlanders zijn wit, die voor de Duitschers bruin. Sommige dragen een helm, waarbij er zijn met kogelgaten. Enkele menschen leggen bloemen neer. Er liggen reeds vele kransen; bij de Nederlandsche graven is een monument geplaatst; keurige bedden geraniums zijn aangelegd.
Eigenaardig doet het aan, dat op het “ijzeren” kruis bij de Duitschers het jaartal 1939 is aangebracht. Is dit een vergissing; of deed dit kruis reeds eerder dienst?
Zelfs tot hier, deze gewijde plaats, dringt telkens het gedreun van opgeblazen muren en tot ontploffing gebrachte bommen door.
Het meerendeel der Nederlandsche gesneuvelden viel op Waalhaven; van de Duitschers vielen de meesten op en bij de Maasbruggen. Hier echter zijn allen in den dood vereenigd.
Er staan ook kruisen, waaronder onbekende soldaten begraven liggen. Rotterdam heeft nu ook zijn “Onbekenden Soldaat”.
Donderdag 6 Juni biedt niets bijzonders dan de voortdurende hevige ontploffingen teweeg gebracht door het opblazen van muren enz.
Vandaag is het 600 jaar geleden, dat Rotterdam stadsrechten verkreeg. In dien tijd is Rotterdam uitgegroeid van visschersdorp tot een wereldstad, welke er met z’n meer dan 600.000 inwoners, z’n haveninstallaties, oude gebouwen en moderne flats, met z’n handelsgeest en z’n cultureel leven, terdege zijn mocht. Mocht, want vele inwoners zijn gevlucht, het meerendeel der oude gebouwen is vernield, in de prachtige havens is het stil. Maar de energie, de wil om aan te pakken, is gebleven.
Reeds zijn plannen in studie voor een nieuw centrum, waarbij ook gedacht zal worden aan concertzaal en schouwburg. Reeds hebben vele zakenlieden zich weer een kantoor geopend, met het stellige voornemen weer op te bouwen, wat verloren ging; en al is ’t voorlopig een zich behelpen, Rotterdam werkt weer en zal zich aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen. Onze stad zal morgen de zevende eeuw van haar bestaan met onverflauwde werklust ingaan.
In den loop van de afgelopen week is de grote slag in Vlaanderen volgens het A.N.P. geëindigd met een groote Duitsche overwinning. Geheel België is nu ook in Duitsche handen, terwijl ook gedeelten van Noord Frankrijk bezet zijn. Op last van den Führer moeten in Duitschland de kerkklokken eenige malen per dag beieren en moet er gevlagd worden, om de overwinning te vieren, de soldaten te eeren en de gesneuvelden te herdenken. Volgens de Duitschers is nu een nieuwe phase van den oorlog aangevangen. De vliegvelden om Parijs en Dover zijn gebombardeerd en de haveninstallaties van eenige steden vernield. Aan den anderen kant schijnen de Britten in West-Duitschland huis te houden. ’t Gaat hard tegen hard.
Zondag 9 Juni 1940 verloopt rustig. Dit geldt natuurlijk voor R’dam en omgeving, daar ik vanzelfsprekend niet kan rapporteren, wat zich buiten onze landsgrenzen afspeelt. Wanneer ik daarover af en toe toch het één en ander vermeld, put ik de gegevens gewoonlijk uit de A.N.P. bron. Uit de wijze van noteren in dit dagboek blijkt voldoende, welke feiten ik persoonlijk aanschouwde, aanhoorde of op andere wijze meemaakte.
‘s Avonds deelt het A.N.P. mede, dat Italië aan Frankrijk en Engeland den oorlog heeft verklaard. Mussolini heeft in een redevoering het Italiaansche volk hiervan kond gedaan. Enthousiast werd hij toegejuicht, aldus het A.N.P. Geestdriftig gaat Italië den oorlog in ... Waar gaat dat naartoe en wie volgt!
Noorwegen heeft thans ook gecapituleerd; de troepen der geallieerden zijn weggetrokken, waarna het Noorsche opperbevel tot onderhandeling met Duitschland is overgegaan.
In Noord-Frankrijk woedt een geweldige slag tusschen Duitsche en Fransche legioenen.
Vandaag zijn de eerste contingenten krijgsgevangenen in Nederland teruggekeerd. ‘t Zijn er ongeveer 10500. Voorlopig worden ze nog in ‘t Oosten van ons land ingekwartierd om later naar hun haardsteden terug te keeren.
De president der Ver. Staten heeft den geallieerden alle materiële hulpbronnen van de V.S. ter beschikking gesteld. Voorts uitte president Roosevelt verwijten tegen Italië en zei, dat de sympathieën van het Amerikaansche volk naar de geallieerden uitgaan.
Intusschen heeft ook Albanië den oorlog verklaard aan Engeland en Frankrijk, terwijl Zuid-Afrika, Nieuw Zeeland en Britsch Indië zich op voet van oorlog bevinden met Italië.
De Duitsche troepen zijn Parijs tot op ca. 20 K.M. genaderd, aldus het legerbericht.
Parijs in Duitsche handen! Dit is voor vandaag, Vrijdag 14 Juni 1940, wel het voornaamste bericht. Naar ik meen zijn sedert 1870 geen Duitsche troepen meer in Parijs geweest. Aanvankelijk luidden de berichten, dat Parijs zou worden verdedigd, maar heden werd het tot open stad verklaard en konden de Duitschers dus zonder meer binnenrukken. Daar Parijs één der voornaamste centra is voor het economisch leven in Frankrijk, en hier bovendien een belangrijk deel van de Fransche wapenindustrie is gevestigd, is dit een zware slag voor Frankrijk.
De Fransche troepen schijnen nu stellingen te hebben bezet ten Zuiden van Parijs. Van het optreden der Italiaansche strijdkrachten wordt nog niet veel vermeld. Wel hebben de Geallieerden reeds steden in Italië gebombardeerd, terwijl Italië zich schijnt te richten op Malta, enz. Van Turksche zijde worden binnenkort ook belangrijke beslissingen verwacht.
In ons land hebben we intusschen o.a. een kleeding- en schoeiseldistributie gekregen. Geen vergunning tot het aanschaffen van nieuwe schoenen enz. wordt verstrekt, tenzij men kan aantoonen, de vorige volkomen versleten te hebben en geen andere meer te bezitten.
In ’s-Gravenhage hebben eenige personen, gebruik makende van de duisternis, de etalagevensters van Joodsche winkeliers beklad.
In Rotterdam is het de laatste nachten ten zeer rustig, rustiger dan overdag, want steeds nog laat men muren springen. Met de ontzaglijke massa’s puin weet men bijna geen raad. Reeds is de Schie ermede gedempt, het land van Hoboken volgestort, de Kral. Plasrand bezaaid met steenen; de Maas verslindt groote kwantiteiten, terwijl voorts massa’s puin worden vervoerd naar het Noorden van het land. O.a. wil men het gebruiken bij de Zuiderzee werken, bij wegenbouw, enz. Vanmorgen hoorde ik het verschil definiëren tusschen het Rotterdam van vóór en van nà den oorlog. Vóór den oorlog lag de Schie in Rotterdam, en nu ligt Rotterdam in de Schie!
Bij de herstelwerkzaamheden heeft men o.a. te kampen met een tekort aan glas. De Rotterdamsche glasfirma’s zijn vernield, Nederland heeft zelf geen vensterglasindustrie van betekenis, Engeland is uitgeschakeld als leverancier, België heeft het zelf meer dan noodig, zodat we zijn aangewezen op Duitschland, dat echter een leveringstermijn nodig heeft van ca. 6 weken. Ja, een stad blijkt gauwer vernield dan weer opgebouwd!
Gisteren is het Bankmoratorium dat ruim een maand geleden werd afgekondigd, weer opgeheven. De effectenbeurs is echter nog steeds niet heropend, na de zitting van 9 Mei j.l.
Volgens het Nieuwsblad zijn er ± 100000 dakloozen “ontstaan” door de ramp, dat wil dus zeggen ongeveer 1/6 deel der bevolking van onze stad. Het voormalige woningoverschot is hier dan ook radicaal verdwenen, heeft plaatsgemaakt voor een nijpend tekort aan geschikte woonruimte, waarin men nog op de één of andere wijze moet voorzien.
Heden, méér dan een maand na het groote bombardement, brandt nog steeds het Blauwhoedenveem op de Leuvehaven. Hier waren geweldige hoeveelheden koffie opgeslagen die nu met het bluschwater een pittige bakje troost levert; jammer alleen, dat alles over de straat stroomt, de menschen kunnen nu best wat troost gebruiken! De koffie en thee voor de normale consumptie gaat sedert een dag of veertien op de bon. De kwantiteiten zijn vastgesteld op ½ ons thee òf een half pond koffie per persoon en per maand. We zullen slappe koffie en thee moeten drinken!
Hedenavond bevat de courant het bericht, dat met ingang van a.s. Maandag het brood gedistribueerd wordt. Per persoon zal dan per week 2000 gram brood verkrijgbaar worden gesteld. Koek en banket blijft vrij.
Een Russisch-Litausch conflict van eenige dagen her is opgelost. Russische troepen hebben n.l. de voornaamste steden in Litauwen bezet. De regeering van dit land is onmiddellijk afgetreden. De nieuwe regeering zal door de Sovjets goedgekeurd moeten worden. 2000 tanks zijn in Litauwen aangekomen; heeft Rusland plannen? Misschien is er iets voor te zeggen, dat al die kleine randstaatjes verdwijnen, hoewel het voor de slachtoffers in kwestie niet plezierig is. Maar er gebeuren op ‘t oogenblik meer onpleizierige dingen.
Estland en Letland hebben ook een Russische bezetting gekregen, “teneinde de behoorlijke naleving van het in het najaar 1939 gesloten bijstandspact te waarborgen”; aldus meldt het A.N.P.
Duitschland bericht, de Maginot-linie op meerdere punten doorbroken te hebben. Britsche of Fransche berichten krijg ik niet te horen, de voorlichting is dus ongetwijfeld eenzijdig.
Frankrijk heeft gecapituleerd! Eerder, dan men algemeen verwachtte, is ook Frankrijk gezwicht. Nadat gisteren of eergisteren een nieuwe regeering gevormd was, welke één dag later reeds weer gewijzigd werd, is heden aan de Duitsche overheid gevraagd, onder welke voorwaarden Duitschland de wenschen van Frankrijk, om den strijd te staken, bereid is in te willigen.
Er is hard gestreden in Frankrijk. Gisteren viel Verdun, de vesting, waarom in den wereldoorlog vergeefs gestreden is. Toen vielen daar 700 000 man.
Zonder twijfel zullen in Frankrijk talrijke soldaten gesneuveld zijn. De verschillende berichten maken n.l. melding van hevige gevechten, verbitterde tegenstand en van het bombarderen en vernietigen van vluchtende troepen! De oorlog wordt met een onmenschelijke wreedheid gevoerd. Heeft men niet eens gesproken over het humaniseeren van den oorlog? Oorlog en humaniteit, een contradictie, die hoogstens op papier tot een compromis kunnen komen. In den strijd is geen plaats voor humane gevoelens.
Vannacht is er weer op vliegtuigen geschoten. Door het zolderkamerraam zie ik de felle stralenbundels van de zoeklichten zich door de nachtelijke hemel boren. Waar de stralen elkaar kruisen, zit een vliegtuig In de lichtbundels gevangen. De ontploffende projectielen vormen telkens een uiteenspattende vonk, waar ze ontploffen. ‘t Is een fantastisch gezicht. Het vliegtuig wordt echter niet getroffen en na eenigen tijd worden de lichten uitgeknipt; de lucht is weer zwart als voorheen. Overdag niets bijzonders.
Italië beschouwt zich ook in oorlog met Transjordanië.
De werklieden bij de puinopruiming zijn blijkbaar nog niet geheel van humor gespeend, getuige op de resten van Tivoli-schouwburg aangebrachte bordjes: “Bureau heden geopend”, “Aanvang 8 uur”, “Militairen half geld”. Ook op de in de stad verrezen houten keten zijn opschriften aangebracht, als “Villa werklust”, “Gemeubileerde kamers te huur” en dergelijke. Overigens hebben de bloemenkraampjes op de Coolsingel zich aangepast en zijn limonade, koek, karnemelk enz. gaan verkoopen.
Geen bijzonderheden te vermelden.
Heden, te 18 uur 50, is te Compiègne, na eenige dagen onderhandelen, het wapenstilstandsverdrag tusschen Frankrijk en Duitschland getekend. Frankrijk heeft dus de voorwaarden aanvaard. De vijandelijkheden zijn echter nog niet gestaakt. Dit gebeurt eerst 6 uur nadat Frankrijk ook een verdrag met Italië zal hebben ondertekend. Hierover wordt thans onderhandeld.
Midden op den dag, circa 2 uur, vliegt een Britsch vliegtuig boven Rotterdam. De wolkjes van het afweergeschut zweven er omheen; ‘t vliegtuig wordt echter niet geraakt en verdwijnt. Dit is, zover ik mij herinner, de eerste keer na het eind van den oorlog hier, dat ik een Engelsch vliegtuig overdag zie.
Het A.N.P. maakt voortdurend melding van Engelsche bomaanvallen op Duitsche en Italiaansche steden. Engeland moet nu met zijn dominions praktisch alleen vechten tegen de Duitsche en Italiaansche weermacht; het heeft daarbij dan moreelen en materiëelen steun van Amerika.
Het A.N.P. meldt hedenavond, dat men ergens in een oerwoud een blankenkolonie ontdekt heeft, die vermoedelijk reeds 25 jaar van de “beschaving” afgesloten zijn. Dat zullen zij wel jammer vinden!
Hedennacht, van 24 op 25 Juni 1940, te 1.35 uur zijn de vijandelijkheden tusschen Duitschland en Italië enerzijds en Frankrijk anderzijds, gestaakt.
Het verdrag met Italië is dus gisteravond getekend, en wel om 7.15 uur. 20 minuten later is de Duitsche regeering daarvan in kennis gesteld; weer 6 uur daarna is het vuren gestaakt. De strijd op het Westeuropeesche continent is ten einde. De dag van heden is voor Frankrijk tot “nationalen rouwdag” verklaard. Overal in den lande zullen de gevallenen worden herdacht.
Volgens de pers is hedenmorgen voor het eerst sedert het uitbreken van den oorlog – 3 september 1939 – luchtalarm gemaakt in Londen, dus na ruim 9 maanden oorlog.
In ons land brak de oorlog op 10 Mei j.l. uit; het eerste luchtalarm in Rotterdam kwam denzelfden dag!
‘s Avonds om 7 uur ongeveer hoor ik het luchtdoelgeschut. Er zijn zeker weer Engelschen in de lucht; het is echter niet helder genoeg om ze te ontdekken. Wel zie ik de wolkjes kruitdamp.
Niets bijzonders.
Vannacht werd het gerommel van natuurlijk onweer afgewisseld door het getroffel van de luchtafweerbatterijen. Door de zwarte onweerslucht priemden de luchtbundels, de hemel aftastend naar vliegtuigen. In den loop van den morgen verneem ik, dat bij de Heulbrug o.a. bommen neergekomen zijn. Vrijwel alle vensters daar in de buurt zijn vernield. Rotterdam is schijnbaar nog niet genoeg beproefd. Persoonlijk slaap ik wel door de herrie heen; ik sta althans niet op, zoals blijkens hun uitlatingen zeer vele menschen doen. Als ik, zoals vannacht, wakker word, draai ik me om en tracht verder te pitten of ik kijk even voor het raam.
Ook Den Helder en Haarlem zijn volgens de persberichten gebombardeerd, Den Helder zelf vrij hevig!
Onverwacht raakt bekend, dat de Sovjet Unie een ultimatum heeft gesteld aan Roemenië. Rusland eischt de teruggave van het na den wereldoorlog 1914-18 aan Roemenië afgestane Bessarabië en de afstand aan Rusland van de Noordelijke Boekowina. Roemenië heeft De Sovjet Unie om onderhandelingen verzocht.
Heden zijn Russische troepen Bessarabië en N. Boekowina binnengetrokken. De Roemeensche troepen hebben bevel gekregen zich op ordelijke wijze terug te trekken. Het geschilpunt wordt blijkbaar zonder bloedvergieten in het voordeel van Rusland beslecht.
De Nederlandsche bladen bevatten vandaag bijzonderheden over een af te kondigen deviezenregeling. Met vrije valuta, liberaal handelsverkeer en andere klassieke economische begrippen wordt drastisch afgerekend. Na de ontelbare crisismaatregelen van de laatste 10 jaar, die het bedrijfsleven reeds in vrij sterke mate in zijn vrijheid beperkten, gaan we nu blijkbaar het tijdperk der gedirigeerde economie in. Ik geloof niet, dat dit te betreuren is, want het liberalisme heeft tot zulke buitensporige toestanden, tot zulke schrille tegenstellingen geleid, dat een verandering te dien opzichten al moeilijk anders dan een verbetering kan zijn. Dat er echter, vooral onder de oudere menschen, velen zullen zijn, voor wie de overboord-zetting van veelal haast geheiligde begrippen, een vuistslag betekent, is een ding, dat zeker is.
Voor hen echter, die dit alles als het ware hebben zien aankomen als een gevolg van de maatschappelijke ontwikkeling is dit alles niet zoo onverwacht gekomen en daardoor meer begrijpelijk. Wij leven in een uiterst dynamischen tijd en zullen goed doen te trachten, dezen tijd te begrijpen; want alleen hij, die begrijpt, zal straks in staat zijn, de volkshuishouding in goede banen te leiden. Want van geleide economie moeten wij nog naar “goed” geleide economie, wat voor mij wil zeggen: “Welvaart voor allen”.
Er is vannacht weer braaf gepaft. Ook werden hele rijtjes oranje lichtkogels de lucht ingestuurd. Overdag hoor ik, dat er zware schade is aangericht, dat zelfs meerdere personen gedood zijn.
Rustig.
Als gisteren.
Vandaag is het vrij opzienbarend bericht gepubliceerd, dat de burgemeester van ’s Gravenhage, Mr. de Monchy, door het Duitsche bewind van zijn functie is ontheven. Redenen mij onbekend. In de nacht van Maandag op Dinsdag is blijkbaar de spoorbrug over de Maas door de Engelschen getroffen. ‘t Verkeer is gestremd.
Generaal Winkelman, hoofd van de Nederlandsche weermacht, is in krijgsgevangenschap naar Duitschland overgebracht, daar hij zich het misnoegen van den Führer van het Duitsche Rijk op den hals heeft gehaald.
Tevens is een bevel verschenen, dat alle niet-ariërs die na 1 Jan.1933 Duitschland verlaten hebben en thans in Nederland woonachtig zijn, zich aan de politiebureaux der verschillende gemeenten moeten melden.
Naar ik meen heb ik nog niet vermeld, dat vele Nederlanders naar Duitschland zijn vertrokken, om tewerk gesteld te worden voornamelijk in de technische industrieën. Duizenden gaven reeds gevolg aan de oproep van Duitschland, dat voor z’n bewapeningsindustrie en voor landarbeid schijnbaar een oneindig aantal arbeidskrachten kan gebruiken.
In Rotterdam vangt de Schade-enquêtecommissie z’n werkzaamheden aan op 5/7. Er zijn formulieren verkrijgbaar gesteld, waarop men opgave kan doen van oorlogsgeweldschade, die dan voorlopig geregistreerd wordt.
Volgens de pers zijn de Britsche en Fransche vloot in de Middellandsche zee met elkaar slaags.
Morgen zal in zowat heel Nederland een nationale collecte worden gehouden ten bate van de door den oorlog getroffenen. Deze collecte is al 2x uitgesteld; voor Rotterdam is zij zelfs voor de derde maal uitgesteld! Nu tot 16 Juli waarschijnlijk; er doen zich blijkbaar steeds moeilijkheden van verschillenden aard voor. Vandaag is de vesting Gibraltar voor het eerst in dezen oorlog gebombardeerd.
De verschijning van het antirevolutionaire dagblad De Standaard is voor den duur van 8 weken verboden. Blijkbaar heeft de redactie niet de loyale houding aangenomen, die de Duitschers veronderstelden, toen zij vergunning gaven, de diverse bladen zonder voorcensuur te doen verschijnen. Sedert eenigen tijd verschijnt in Nederland de “Deutsche Zeitung in den Niederlanden”.
Hedenmiddag heeft de Duitsche overheid een verklaring doen publiceren, dat met uiterste gestrengheid zal worden opgetreden tegen spionnage, anti-Duitsche betoogingen, het niet-nakomen van de groetplicht tegenover Duitsche militairen, enz.
Vooral de spionnage ten bate van Engeland schijnt nogal groote afmetingen aan te nemen.
Men is hier in de stad begonnen met den bouw van noodwoningen. Er komt een laag steenen muurtje op de fundamenten en de rest wordt in hout opgetrokken, dat is althans de bedoeling. Er bestaat echter een tekort aan bouwmaterialen, zoodat men bij den definitieven wederopbouw het nuttigste voor zal moeten laten gaan. Op papier is men al een eind gevorderd met een nieuw centrum, maar men moet uiteraard met vele moeilijkheden rekening houden.
Volgens het A.N.P. (Vrijdag j.l.) heeft Frankrijk de diplomatieke betrekkingen met Engeland verbroken, naar aanleiding van het vlootincident. Vandaag rustig.
Wederom een blad verboden. Ditmaal het weekblad “de Reformatie”.
A.s. Maandag 15 Juli zal de handel op de Geld- en Fondsenbeurs wederom hervat worden. Eindelijk, na een sluiting van meer dan 2 maanden. In ‘t begin zullen nog wel zeer weinig fondsen tot de noteering worden toegelaten.
Ergens in de Zomerhofstraat is een puinruimerskeet omgedoopt in “Puinbar”, daaronder een bierpul, links daarvan “lunchroom” rechts “2 billards”. De keet biedt amper plaats aan 2 puinruimers. Voorts bestaan de keten “De Zweetploeg”, “Blijf altijd kalm” en ontelbare andere komische of ernstige benamingen.
Daar het vandaag ontzaglijk geregend heeft, verspreidt zich dadelijk het gerucht dat de Engelschen traangasbommen hebben gegooid. De humor bestaat nog!
Niets bijzonders.
Zooals iederen Woensdag staan ook nu weer vele bruidsparen voor het Stadhuis. De meeste komen te voet, daar auto’s alleen nog maar beschikbaar worden gesteld voor het allernoodzakelijkste, vanwege het gebrek aan brandstof. Huwelijken worden (natuurlijk!) als niet noodzakelijk beschouwt! Dus men komt te voet; per rijtuig, per fiets. Vandaag zie ik ze komen per versierde tram; de krant geeft een foto van een paar dat per autoped arriveert. Dat is òf origineel, òf de oorlog heeft de zinnen vertroebeld, ‘t is maar hoe je ‘t bekijkt!
Niets te vermelden.
In de nacht van Donderdag op Vrijdag vallen weer bommen in Rotterdam, welke ook weer eenige slachtoffers eischen. Ook andere steden worden getroffen.
De hier te houden collecte (zie 5 Juli) is wederom uitgesteld, nu tot 23 Juli. Ik vermoed, dat de moeilijkheden hierin bestaan, dat de collectanten destijds met de collectebussen verbrand zijn!
Niets bijzonders.
De effectenbeurs is heden heropend, zij het slechts met officieelen handel in enkele staatsfondsen. De stemming voor deze fondsen bleek vast te zijn. Voorts wordt in andere stukken niet-officiëel gehandeld; zij moeten hun noteering nog vinden en zullen dan langzamerhand tot de officieele noteering worden toegelaten.
Het bestuur van het N.V.V. is afgezet; de motiveering is, dat dit in z'n huidigen vorm geen goede samenwerking met de Duitsche overheid waarborgde; het stelde o.a. teveel op het standpunt van den klassenstrijd. Het beheer is nu in handen gesteld van den Heer Woudenberg, lid der N.S.B.
Sedert j.l. Maandag is margarine, boter, vet, etc. “op de bon”. Rantsoen: 1/2 pond per week per persoon. Volgens de statistieken gebruikte de Nederlander gemiddeld 310 gram per week, zoodat we het dus ± 20% zuiniger moeten doen.
Niets bijzonders.
Adolf Hitler heeft vanavond een radiorede gehouden, waarvan wel het voornaamste punt is, dat hij een beroep doet op het gezond verstand van Engeland, het niet tot een rechtstreeksche moorddadige strijd te laten komen. Hitler acht het alsnog mogelijk, het geschil te regelen. De geheele wereld verbeidt in spanning het antwoord van Engeland; de meening overheerscht, dat Engeland tot het uiterste zal vechten. Indien dit juist blijkt, lijkt een grootscheepsche Duitsche aanval op de Britsche eilanden in de komende week waarschijnlijk. Misschien doet Engeland op zijn beurt een aanval op Duitschland.
De S.D.A.P., de R.S.A.P. en de C.P.N. zijn heden onder beheer geplaatst van Mr. M. M. Rost van Tonningen, één der prominente figuren uit de N.S.B.
Vannacht zijn er weer eens Engelsche vliegtuigen in de buurt geweest; trouwens, gisternacht ook reeds. Als ik de stad uit trek, kruipt een zwarte rookwolk omhoog aan den horizon. 't Lijkt me in de richting van Pernis. Misschien is daar een van de olietanks getroffen. 's Morgens om ± 11 uur trekt een vliegtuig op zeer groote hoogte witte rookstrepen in de lucht; de bedoeling hiervan is mij onbekend.
De “Arbeiderspers” is onder een nieuwe directie (Nat. Soc.) gesteld. De voormalige directeur, de heer v. Veen, is plotseling overleden.
De collecte van het Nationaal Hulp Comité heeft heden in Rotterdam plaats gevonden. Men verwacht een flinke opbrengst.
De Britsche minister Halifax heeft in een rede (Maandagavond j.l.) het beroep van Hitler op John Bull's gezonde verstand afgewezen; dus: oorlog tot het uiterste.
De Oostzee-staten Estland, Letland en Litauen hebben aansluiting gevraagd als zelfstandige bondsrepublieken bij de U.S.S.R. De opperste Sovjet zal hierover waarschijnlijk 1 Augustus a.s. beslissen.
Toen ik Maandag j.l. om plm. 10 uur uit les kwam, waren er relletjes in de Crooswijkbuurt. Naar verluidt zijn op het Schuttersveld excerceerende NSBers door de buurtwoners gemolesteerd. Er werd duchtig met revolvers geschoten; door wien heb ik niet kunnen constateren.
Op de Goudschesingel, Coolsingel en elders is men ijverig noodwinkels aan het bouwen. Ook op ander gebied is men actief; er verrijzen comités, brochures verschijnen, redevoeringen worden gehouden en men heeft het over opbouw. Intusschen worden nog haast dagelijks, of liever nachtelijks, huizen vernield door bomtreffers, waarbij ook de noodige slachtoffers te betreuren zijn.
Niets bijzonders te vermelden. Opbrengst collecte van Dinsdag j.l. ca. f 109.000,-
Vannacht is er weer geschoten boven R'dam. Hoewel ik er zelf vrijwel doorheen geslapen heb, was het ditmaal dichter bij dan gewoonlijk. Er is n.l. een splinter door het zolderraam naar binnen geslagen van enkele c.m. grootte.
Ook in den loop van den dag is op vliegtuigen boven R'dam geschoten.
Toen we vorige week Vrijdag in het zwembad Oude Plantage wilden gaan zwemmen, stond er juist een bericht in de krant, dat het wegens beschadiging gesloten was. We zijn toen dus niet gegaan.
Hoorende, dat het vanavond weer open is, gaan wij erheen en constateren, dat de beschadiging ook al “oorlogsschade” is. De ingang en de douchecellen zijn zwaar beschadigd; één en ander is gebeurd in de nacht van Woensdag 17 op Donderdag 18 dezer.
Niets bijzonders.
Als gisteren.
Als gisteren.
Op den Coolsingel schiet men nu flink op met den noodwinkelbouw. Op lage betonnen muurtjes worden baksteenen muren opgetrokken. Men gebruikt hiervoor de gaaf gebleven steenen uit de puinhoopen. Het materiaal is dus dicht bij de hand.
Niets te vermelden.
Het is de laatste nachten ongewoon rustig geweest. Overdag trekken herhaaldelijk colonnes zingende Duitsche soldaten langs.
Niets te vermelden.
Maandag a.s. wordt een begin gemaakt met de uitreiking van de textieldistributiebonnen, een regeling, welke vrij wat werk gekost heeft en tamelijk ingewikkeld is door de groote verscheidenheid in textielgoederen.
Rustig.
Hoewel elke oranje-demonstratie – zelfs het dragen van lintjes etc. – verboden is, was het vandaag toch te merken, dat er iets aan de hand was. Prinses Irene is n.l. jarig en straatmuzikanten speelden nationale liederen, terwijl schoolkinderen “lang zal zij leven” e.d. zongen.
Rustig.
's Avonds is het rumoerig in de Crooswijk-buurt. Dat is den laatsten tijd zo'n beetje gewoonte. Opgeschoten jongelui trachten dan blijkbaar relletjes uit te lokken. Door den oorlog zelf hoor ik den laatsten tijd weinig belangrijk nieuws. Hier in Nederland hebben de Duitschers vele Rijnschepen en sleepboten enz. gevorderd. Wat zij er precies mee voorhebben, zal misschien nader blijken.
Rustig.
Den laatsten tijd gaat de bewering, dat Holland zoo'n vreemd klimaat heeft. 's Avonds om 7 uur begint het overal zoo te tochten, dat ieder z'n ramen sluit. Dat duurt zoo ongeveer een kwartier. 's Avonds om 7 uur zendt Engeland nieuwsberichten uit in de Nederlandsche taal, waarnaar het op zeer zware straffen verboden is te luisteren. Vandaar die eigenaardige klimatologische toestanden!
Vannacht is er weer duchtig op vliegtuigen geschoten en ook hedenmorgen om half 9. Het moet niet lang rustig blijven, dan worden we verwend!
In R'dam Zuid zijn ongeregeldheden voorgevallen; de bewoners van een bepaald gedeelte mogen nu na half 10 's avonds hun woning niet meer verlaten; deuren en vensters moeten gesloten blijven. Op overtreders wordt onmiddellijk geschoten.
De kranten maken melding van een grooten luchtslag boven het Kanaal tusschen Duitsche en Engelsche vliegtuigen.
Amsterdam, heeft ook wat bommen te slikken gekregen, er zijn nogal wat huizen verwoest.
Het wrak van het s.s. Statendam is aan den slooper verkocht. Na een betrekkelijk kort, maar glorieus bestaan, viel het in Mei j.l. als slachtoffer van den oorlog.
Niets bijzonders
Volgens de nieuwsberichtendienst zijn de laatste dagen verwoede luchtslagen gaande boven Engeland. Vele haveninstallaties, vliegvelden, opslagplaatsen enz. worden gebombardeerd.
Teneinde de steeds stijgende staatsuitgaven te dekken, worden met ingang van 20 Augustus a.s. de posttarieven verhoogd. Ook de telefoontarieven worden met 50% verhoogd. Hedenmorgen is in Noord Brabant een Engelsch vliegtuig gedaald, waarvan de ca. 12 inzittenden, na het vliegtuig in brand te hebben gestoken, spoorloos zijn verdwenen. In een extra politiebericht wordt f 500,- belooning uitgeloofd voor het opsporen der bemanning. De weermachtsbevelhebber in Nederland, generaal, der luchtmacht Fr. Christiansen heeft heden in een bekendmaking opnieuw waarschuwingen en bedreigingen geuit tegen hen, die op eenigerlei wijze den Britten hulp of voordeel bieden.
Daar het dagelijks noteeren van oorlogsnieuws mij uitermate verveelt, en heden m'n vakantie aanvangt zoodat ik er eens helemaal “uit” ga, om in de natuur alle misère te vergeten, acht ik dit een mooie gelegenheid om deze donkere bladzijden, die slechts zeer ten deele de realiteit hebben kunnen weergeven, te besluiten. Moge een spoedige vrede een einde maken aan deze menschonwaardige strijd, welke aan tienduizenden jonge levens abrupt een einde gemaakt heeft.
Maar moge dan tevens een nieuwe orde worden opgebouwd, gebaseerd op rechtvaardigheid, een orde dus, die aan ieder een menschwaardig bestaan verzekert. De technische mogelijkheid bestaat, om aan ieder volk welvaart te geven, doch men denke er aan, dat een volk niet welvarend is, zoo lang niet ieder burger in die welvaart deelt. Men stelle dus de techniek ten bate der gemeenschap, en niet ten gunste van enkelingen. Wanneer 'n volk produceert, hebben ook de leden van dat volk recht op de vruchten. Halen wij een spons over het verleden, waar het “ieder voor zich” gold, en zien wij thans vooruit naar de komende tijden, waar het zal zijn: “allen voor allen”.
Ik ga nu met vacantie.
Met dank aan Arne Brentjes voor het beschikbaar stellen van het dagboek van zijn vader voor publicatie op deze website. Ook de foto’s van zijn vader mochten we van hem overnemen. De negatieven van de foto's berusten bij het Stadsarchief Rotterdam.
We danken Myriam van Apeldoorn, Nelleke Postma, Wilma Scheltema, Patrick Schellen en Marjolein Jupijn voor hun hulp bij het digitaliseren van de handgeschreven tekst.