Tijdens de Tweede Wereldoorlog berichtten Duitse oorlogscorrespondenten over het verloop van de oorlog. Hoewel de inhoud van deze berichten vaak niet waarheidsgetrouw was en vooral bedoeld was om de Duitse propagandamachine te voeden, blijft het waardevolle historische informatie met een uniek maatschappelijk karakter. Het weerspiegelt de tijdsgeest en het beeld van de jaren 40 goed. Het zegt ook iets over de visie van de verslaggever op de oorlog.
Over Georg Wilhelm Pfeiffer is weinig bekend, behalve dat hij een Waffen-SS oorlogscorrespondent was. Op het moment van schrijven zijn er twee artikels van zijn hand bekend. Eén van zijn verslagen werd in het 'Das Reich' ("Armee des Verbrechens. Terrorismus im Westen", 30 april 1944) gepubliceerd. De andere in het Nederlandse weekblad 'Storm' ("Panthers" grijpen in!", 11 augustus 1944).
Zijn naam komt niet voor in het register van de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge. We kunnen dus aannemen dat Pfeiffer de oorlog heeft overleefd.
SS.P.K. Normandië. De nacht is nat. Van het Kanaal waait een warme wind. Maar ook maait van daaruit de naakte dood. De maan schijnt melkachtig door het dikke wolkendek. Zoo kan je tenminste nog de vage omtrekken van boomen on mureh zien. Je laarzen zuigen zich vast in de diepe modderige plassen. Er is geen weg meer, die je niet doet herinneren aan Sowjet-Rusland, Breiige trechters, stukken steen zoo groot als kisten, een wirwar van draden, vermorrelde kalveren met starende oogappels, platgedrukte spatborden, daar tusschen door huisraad, pannen, lappen en tot slot nog brandende wagens, in elkaar gedrukt en verfomfaaid als mishandelde conservenblikjes — dat is het beeld van de smalle wegen en kronkelpaden naar het front. Boven dit alles cirkelen onophoudelijk de nachtjagers van den tegenstander. Als er maar even een lichtje van een wagen te zien is, als het geluid van een pantsermotor opstijgt of wat dan ook, dan wordt er direct op los gehamerd. De vijand dondert met zijn artillerie, waar hij maar kan.
Vammen lichten op
Aan den rand van den weg spatten in eens vonken op. in het gebladerte stijgen vlammen hoog op, de plek is zoo licht, als op klaarlichten dag, de wolken kaatsen het schijnsel rood terug. Zoo gauw mogelijk daar voorbij! En weer giert het, giert en fluit het — rroem rroem, boem, de aarde wordt een fontein, je stikt haast in het stof, vuistgroote splinters vallen door het gebladerte en op de spatborden van de autos
Alle soldaten liggen tegen den grond gedrukt, iedere vezel van het lichaam gespannen, dan een kleine sprong, nog een en nog een, steeds dekking zoekend in de provisorische gaten in het struikgewas en dan eindelijk—ongeloofelijk—pauze! Verder! De opmarsch gaat weer verder, hard en verbeten.
Onder de appelboomen de "Panthers". En bij den start is het net alsof een hele plantage zich in beweging zet, zóó goed zijn ze met takken gecamouficerd. De grenadiers zijn al vooruitgegaan. Slechts af en toe ratelt een onze machine-geweren. Onze artillerie zwijgt. Geenerlei voorbereiding, om den op komst zijnden aanval niet te verraden!
500 meter zijn gauw gewonnen en door snel indraven weer makkelijk beveiligd. Ver uit elkaar draven en sluipen de groepjes voorwaarts door het ongemaaide hooge gras van de weilanden. Maar die veryelende hagen van struikgewas. Ze zijn onaangenaam, zoolang je zelf niet in haar schaduw hurkt. Een natuurlijke camoutlage, zooals je die nergens vindt, zeer welkom als pantserbestrijdingsmiddel, een buitengewoon gunstige mogelijkheid voor verdediging met infanterie! Nu zijn de eerste vijandelijke pantsers ontdekt Ze rijden echter nog niet, maar staan klaar voor den start, verborgen. Dat is het teeken voor onze "Panther"'s.
Er op los!
De luiken worden gesloten. De motoren gaan te keer als oerwouddieren. De compagniechef geeft bevelen aan zijn afdelingen; een moet rechts van de spoorlijn de flank beveiligen; een andere links daarvan vooruitrijden tot aan het eerste bosch. De afzonderlijke commandanten kennen hun taak — het gaat er op los! Het monster schuift door de eerste haag, duikt in een hollen landweg, trekt ween naar boven, doorwoelt een veld. De oogen van den commandant en van den boordkanonnier doorboren de kijkspleet ledere beweging aan den anderen kant is belangrijk — een over het hoofd gezien atweergeschut en vooral zoo een nieuwe van groot kaliber, kan dood en verderf beteekenen. Plotseling krijgen ze iets in het oog.
"Verdomme, dat is beslist een Churchill"! bromt de Obersturmfuhrer in zijn baardstoppels. De wagen vermindert oogenblikkelijk zijn snelheid, staat, gelijk een stuk wild dat gevaar vermoedt, dan een bericht aan de afdeeling: eerste vijandelijke pantserl En dan wordt het commando doorgegeven: "Richten - woudrand links van den boschweg — vuur!" Tweemaal heeft het kanon nu het woord. Met veel lawaai slaat de loop terug, de gloeiend heete granaathuls rammelt in haar kist. Nummer twee wacht al tusschen de knieën van den laadkanonnier, nu gooit hij haar erin, woem — en dit schot zit! Die aan den anderen kant is er geweest. Rook stijgt op. Tien minuten is de strijd aan den gang en reeds is er een buiten gevecht gesteld!
De vijand is in beweging gekomen. Na de zware verliezen aan menschenmateriaal bij de landing en daarna bij het Ornebruggenhoofd, spaart hij zijn zwaar foegetakelde infanterie. Het materiaal moet de zaak weer in orde maken, moet hen het vertrouwen teruggeven en hen nieuwe illusies voortooveren, hen: de fatalisten uit de voorste loopgraven. Zoo worden de weilanden tot en met onder vuur genomen en de hagen met kogels doorzeefd. Hooren en zien vergaat je. De grenadiers gaan niet verder. Nu is hun wapen de spade. Dekkingsgaten maken. Hoe gauw dat gaat! Een paar takken, het tenzeil erover, aarde er op, wat takken, zoo zijn ze tenminste veiliq voor kleine splinters — en dan: wachten. Waarop? Daarover denken ze maar niet precies na.
Geraakt....
Alle mannen in den "Panther" ziin nat tot op hun huid, alsof ze in den vroegen morden onder de pomp gestaan hebben. Ze hooren aan het geluid dat hun pantser geraakt is —ssscht.! Daar begint ook het zware afweergeschut van den vijand te vuren. Het fluit langs den pantser toren. Langzaam gaat de stier van staal achferuit Reeds viermaal heeft onze "Panther" een treffer gehad. Maar hij maalt er niet om. Toch zijn we thans gewaarschuwd. Daar — aan den rand van het bosch, juist tusschen de beide appelboomen op het weiland, boven die paal daar flitst het een paar maal.
Nu zijn wij aan de beurt. Doodkalm komt het bevel om haar, de vijandelijke tank, met explosiefgranaten buiten gevecht to stellen. En daar begint het lieve leven. Aan den anderen kant probeeren ze, zich aan ons vuur te ontrekken door een kunstmatigen nevel. Tevergeefs. Het spel is dra uit...
Zwaar zwoegen
Binnen moeten ze ruimte hebben. Maar buiten is het een hel van barstende metaal. De laadkannonier springt op. Gauw de gloeiende granaathulzen eruit gooien. Hoe smal de opening ook was, er slaat toch een scherfie naar binnen in den toren, dat den laadkanonnier het voorhoofd openprikt. Dan een etensketeltje doorboort en tenslotte in het been van den commandant blijft hangen. De geheele schade is zoo weer verholpen. En wordt zwaar gezwoegd in den pantser. De kruitdamp bijt de lippen tot zij springen. Kletsnat plakken de haren op het hoofd, op de verhitte gezichten hebben olie en modder sporen getrokken. Er wordt op leven en dood gevochten. De tegenstanders hebben reeds hun oude standplaats opgegeven, maar ze willen een verdere doorbraak van onze pantsers beletten. Wederom wordt onze "Panther" getroffen. Maar het is merkwaardig hoe weinig de mannen in den pantser merken van deze toch zoo zware inslagen!
Er gaat een stroom van vuur over onze "Panther" heen, die geranseld wordt van alle kanten. Secondenlang ontbreekt ieder zicht. De heete hooilucht in den pantser wordt walgelijk zuur. De harten lijken wel stil te staan, de mond is een smalle streep, Niemand zegt er wat — één kijkt er even vluchtig naar het luik. De spieren zijn sprong-bereid. Nu — nu? Neen!
Alle man er uit!
Dan... Dan zit de wagen vastl Mijn God, ook dat nog! Ontelbare vloeken besterven in den mond. Ja, één man moet er uit om te zien was er aan de hand is. De bestuurder? Neen, allemaal moeten ze eruit. Het besluit valt als een loodswaren slag. Liever binnen blijven! De Vitusdans van den schuddenden wagen schokt de ledematen van allen. Toch liever binnen blijven. Ach —en toch hoe goed doet de vleug frissche lucht! Een nieuwe trommelslag van den dood wil hen dit genot weer afnemen. Maar ze letten er niet meer op. Lucht —luchtl De sleepkabel als de bliksem naar beneden! Daar is hulp, een buur-Panther. Kwellend langzaam weet deze zijn kameraad uit den modder te halen.
Ha, we zijn weer vrij. De sleepkabel loskoppelen. Snel, er weer in! ln den pantser. Een wirwar van hoofden en ledematen verdwijnt in het gat. Eindelijk weer veiliq, en in staat om te rijden! Niemand ontbreekt. Weg!
De opdracht is vervuld, het tactische doel in groot verband is bereikt. Zij hebben hun succes, hun les, goed zoo! De grenadiers hebben rich om zoo te reggen vast gebeten in het struikgewas. Geen vuur dat ze daar weer uitkrijgt. En de Brit volgt niet. Die weet er alles van.
Dan is de pantserstrijd voorbij. De zware ijzeren padden verzamelen zich, De pantserbedieningsmanschappen bekiken de schrammen aan den buitenkant en verzamelen de splinters in den pantsertoren. Waterketels zijn weggeslagen, staalhelmen doorzeefd — kleinigheden.
Als de vijand van plan is met pure materieelslagen zijn doel te bereiken, dan is het ook hier weer eens een keer volkomen duidelijk: dan kunnen wij toch meer! Wij: een handjevol van onze ongeevenaarde "Panthers", dus weing materieel, en een handjevol grenadiers, dus weinig menschen. Zij bereiken evenveel, meer zelfs.
SS-Kriegsberichter GEORG WILHELM PFEIFER