Het dorp Bełżec is gelegen in het zuidoosten van het huidige Polen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het bezette, maar niet-geannexeerde deel van Polen waar het dorp zich bevond, het ‘Generalgouvernement’ genoemd. Het ligt ongeveer vijftien kilometer van de huidige grens tussen Polen en Oekraïne. Bełżec was in de oorlogsjaren een belangrijk spoorwegknooppunt, gelegen aan de spoorlijn Lublin - Zamość - Rawa Ruska - Lviv. Het is deze ligging aan het spoor waardoor het door de nazi’s gekozen werd voor sommige van hun meest huiveringwekkende plannen. Dit artikel gaat in op de geschiedenis van de aanloop, het functioneren en de nasleep van één van de dodelijkste vernietigingskampen van het naziregime, waar 434.508 mensen de dood zouden vinden.
Bełżec wordt regelmatig een vergeten vernietigingskamp genoemd. Daar was lange tijd zeker wat voor te zeggen. Pas in de jaren ‘90 werd er uitgebreid archeologisch onderzoek gedaan, waarna het huidige monument en museum op de plek van het voormalige kamp zijn gekomen. De meeste diepgaande studies naar het kamp zijn dan ook pas na het jaar 2000 verschenen. Hierbij is het ook pijnlijk duidelijk hoe verwoestend effectief de nazi’s zijn geweest. Er zijn maar enkele overlevenden van Bełżec die het einde van de oorlog gehaald hebben. Hierdoor is het voor onderzoekers lastig om een volledig beeld van Bełżec te schetsen en komt men soms tot verschillende conclusies. Er is getracht om hier zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan in dit artikel. Het is echter onvermijdelijk dat sommige details nooit volledig opgehelderd gaan worden.
De eerste keer dat Bełżec als locatie voor een nazikamp wordt genoemd is bij een vergadering in Berlijn op 30 januari 1940. Het plan was om 2,5 miljoen Joden - meer dan er op dat moment in het gehele Generalgouvernement aanwezig waren - als slavenarbeiders in te zetten voor de aanleg van verdedigingswerken. Dit plan werd al snel kleinschaliger om het voor de SS-leiders ter plaatse beter beheersbaar te maken.[1]
In het voorjaar van 1940 werd in de directe omgeving van Bełżec een complex van acht werkkampen in gebruik genomen. Meerdere van deze kampen waren in Bełżec zelf. Zo waren er Bełżec-Dwor (gevestigd in een stal), Bełżec-Parowozownia (in een voormalige locomotiefloods) en Bełżec-Młyn (in een molen die ook wel de Kessler-molen wordt genoemd, naar de Joodse familie die de molen gebouwd had). Ook werden er nog gevangenen gehuisvest op een hooizolder. De molen werd met name ook gebruikt voor de huisvesting van een groep van ruim 1.000 Roma uit Hamburg. De Roma werden niet goed behandeld, maar wel beter dan Joodse gevangenen. Het werk dat ze moesten doen was minder zwaar en de huisvesting beter. Dit werd mede gedaan om frictie tussen verschillende groepen gevangenen te zaaien. De overige kampen waren gevestigd in de plaatsen Lipsko-Narol, Plazów, Cieszanów en Dzików Stary.[2] Zoals in onderstaande kaart te zien is lagen deze plaatsen zeer dicht op de grens van het Sovjetgebied, tussen de rivieren San en Bug. De gevangenen hadden als taak om een antitankgracht van zo’n 50 kilometer langs de grens te graven als onderdeel van het ‘Otto-plan’. Dit plan voorzag in de versterking van de Oostelijke grens van het gebied dat door de nazi's bezet werd.[3]
SS- und Polizeiführer (SSPF) voor het Lublin-district SS-Brigadeführer Odilo Globocnik rekende op een totale behoefte van zo’n 30.000 Joodse slavenarbeiders. Met name voor de kampen in Bełżec wilde Globocnik zo snel mogelijk beschikken over 3.000 arbeiders. Naar zijn mening werd hier niet snel genoeg gehoor aan gegeven, waarna hij opdracht gaf tot een razzia in Lublin in de nacht van 22 op 23 juli 1940, waarbij 300 Joden opgepakt werden.[4]
De duizenden slachtoffers die in deze werkkampen terecht kwamen waren met name Joden uit de districten Lublin, Radom en Warschau, Roma en Sinti vanuit het Reich, Tsjechië en het Generalgouvernement en tenslotte (niet-Joodse) Polen die zich schuldig hadden gemaakt aan zwarthandel, niet voldeden aan quota bij gedwongen leveringen aan de bezetter of anderszins door de nazi’s als tegenwerkend werden gezien. De kampen in deze regio stonden onder leiding van SS-Sturmbannführer Hermann Dolp. In Lublin zou Dolp zich in ruim twee jaar profileren als een van de wreedste en bloeddorstigste SS-mannen uit Globocniks staf.[5]
De leefomstandigheden in de kampen waren erbarmelijk. Er werd zeven dagen per week gewerkt en werkdagen waren vaak minstens tien uur lang. Daarbij werd het werk soms wel op tien kilometer afstand van de werkkampen gedaan, waardoor gevangenen voor en na het werk deze afstand moesten marcheren. De nazi’s gingen ook uiterst gewelddadig om met de slavenarbeiders. Dit varieerde van slaan met hun zweep tot zelfs neerschieten bij wat ze zagen als overtredingen. Dit kon dan gaan over kleine dingen als een kort moment pauzeren of als ze hun werk onderbraken om hun behoefte te doen.[6]
Ook basisvoorzieningen zoals voedselrantsoenen, medische verzorging en kleding waren volstrekt ontoereikend. Het kwam voor dat Joden blootsvoets of in pyjama opgepakt werden bij een razzia zonder gelegenheid te hebben meer dan een deken mee te nemen. De nazi’s legden de verantwoordelijkheid voor de verzorging van gevangenen bij de Joodse Raad van Lublin, die totaal niet toegerust was voor deze taak wat betreft financiën, mankracht of organisatie. Er kan dus wel gezegd worden dat de nazi’s doelbewust een situatie creëerden van tekorten en uitputting.[7]
Door de slechte omstandigheden was er sprake van honger, ziektes en hoge sterfte. Het principe 'Vernichtung durch Arbeit’ (vernietiging door arbeid) werd hier in de praktijk gebracht. Het is niet duidelijk hoeveel slavenarbeiders er in deze periode precies zijn omgekomen, op basis van schattingen wordt uitgegaan van enkele honderden. De lichamen van omgekomen werkers werden in de tankgracht begraven of op de Joodse begraafplaats in Tomaszów Lubelski.[8]
In oktober werden Joden uit een werkkamp in Bełżec doorgevoerd naar werkprojecten in de omgeving van Warschau. Een inspecteur van zo’n project omschreef dit als volgt:
“De Joden die […] gebracht zijn uit het Joodse kamp bij Bełżec hebben we helaas vrij moeten laten, ze waren zo uitgeput door de verantwoordelijken daar en waren geheel niet in staat om werk te verrichten."[9]
In de herfst van 1940 werden de meeste kampen opgeheven. Uiteindelijk werd de uitgegraven gracht nooit voor militaire doeleinden gebruikt. Wel werd een deel dat op het terrein van het vernietigingskamp lag, later als massagraf gebruikt.[10]
Ongeveer een jaar na het opheffen van de werkkampen, op 13 oktober 1941, was er een conferentie op de Wolfsschanze, Hitlers hoofdkwartier in Oost-Pruisen aan het Oostfront. Hierbij waren SS-leider Heinrich Himmler, HSSPF (Höhere SS- und Polizeiführer) Ost SS-Obergruppenführer Friedrich-Wilhelm Krüger en Odilo Globocnik aanwezig. Hier werd vermoedelijk besloten tot de massamoord op de Joden in het Generalgouvernement. Dit was een direct gevolg van de praktijk in de Sovjet-Unie waar de zogenaamde Einsatzgruppen der Sicherheitspolizei und des SD (aangevuld met lokale collaborateurs of nazi leger- of politie- eenheden) de plaatselijke Joodse bevolking vermoordde met grootschalige schietpartijen.[11] Deze schietpartijen vonden plaats in bossen, ravijnen of andere meer afgelegen plaatsen in de buurt van de woonplaatsen van deze Joden. Voortzetting van deze moordmethode werd echter als onwenselijk gezien. Het had namelijk een grote psychische impact op de moordenaars, waarover leiders van de Einsatzgruppen steeds meer klaagden bij hun superieuren.[12] Daarbij was munitie hard nodig voor andere oorlogsinspanningen. Er werd dus gezocht naar een efficiënter moordproces.
Globocnik werd eindverantwoordelijk voor de massamoord op de Joden in het Generalgouvernement en wat deze bevoegdheden betreft, direct ondergeschikt aan Himmler. Wat andere aangelegenheden betreft was Krüger nog wel zijn meerdere. De verantwoordelijkheden omvatten de algehele planning van de deportaties en de daadwerkelijke uitvoering van de massamoorden, waaronder het bouwen en leiden van vernietigingskampen, het coördineren van de deportaties, het organiseren van de mankracht en het toe-eigenen van Joods bezit.[13] Dit alles werd besloten met medeweten en instemming van Adolf Hitler en Hans Frank, de gouverneur van het Generalgouvernement.[14]
Voor de bouw van Bełżec was er geen ervaring met vernietigingskampen zoals hier gebouwd werd. Er was dus ook geen voorbeeld dat gevolgd kon worden. Er waren voordien wel zes instellingen met gaskamers waar mensen met lichamelijke en geestelijke handicaps en psychische stoornissen vermoord werden. Dit programma is later bekend komen te staan als Aktion T4, vernoemd naar het adres Tiergartenstrasse 4 in Berlijn waar de organisatie van deze operatie gevestigd was. In deze instellingen waren gaskamers waar cilinders koolstofmonoxide gebruikt werden voor de vergassingen. Erhard Wetzel, een 'rassenexpert' op het Ministerie voor de bezette gebieden in het oosten noemde dit de 'Brack methode' en zag er in een advies geen bezwaar in dit toe te passen op Joden die niet geschikt waren voor arbeid.[15]De 'Brack methode' was vernoemd naar Viktor Brack, een van de leiders van Aktion T4.
Ook werd er op meerdere plaatsen geëxperimenteerd met gaswagens, omgebouwde vrachtwagens waarin mensen met uitlaatgassen vermoord werden. Dit werd met name in Chelmno op grotere schaal gedaan. Hier was een landhuis omgebouwd zodat er een min of meer gestroomlijnd moordproces was ontstaan. Tenslotte begon men in de herfst van 1941 in Auschwitz ook te experimenteren met vergassingen. De slachtoffers bij deze experimenten waren in eerste instantie Sovjet-krijgsgevangenen. In Auschwitz werd Zyklon B als gas gebruikt.
Globocnik presenteerde tijdens de bijeenkomst op 13 oktober een aantal projecten voor het ‘oplossen van het Jodenvraagstuk’ die hij eerder met Krüger had voorbesproken. Vermoedelijk heeft Globocnik hier toestemming gekregen om verder te gaan met de uitvoering van zijn plannen, waaronder mogelijk ook specifiek de bouw van een vernietigingskamp in Bełżec.[16] De precieze afspraken zijn echter lastig met zekerheid vast te stellen, Himmler bracht zijn opdrachten verbaal over, waardoor er geen schriftelijke bronnen bekend zijn van de bijeenkomst. Wel is duidelijk dat er vrij snel na de conferentie begonnen werd met de bouw van het kamp. Volgens Stanislaw Kozak, een Poolse arbeider die ingezet werd om mee het kamp op te bouwen, kwamen er in oktober al drie SS’ers naar Bełżec en eisten twintig werkers op. De groep zou op 1 november begonnen zijn met de bouw van de eerste barakken.[17]
Het selecteren van arbeiders werd overgelaten aan de lokale ‘gmina’, een comité van de lokale gemeenschap bestaande uit de rooms-katholieke priester in Bełżec, de ‘wójt’ (hoofd van de gmina) en de raadsleden van de gmina. Dit gebeurde op basis van een verplichting waar niet-Joodse inwoners van het Generalgouvernement aan dienden te voldoen om beschikbaar voor werk te zijn voor de bezetter. Arbeiders werden ook betaald voor dit werk.[18]
Omdat medewerkers van Aktion T4 de meeste ervaring hadden met het moorden middels vergassingen, werden ze als ‘experts’ betrokken bij de bouw en later het leiden van het kamp. Dit werd ook verder mogelijk gemaakt doordat het T4 programma in 1941 officieel gestaakt werd. Viktor Brack verklaarde na de oorlog:
”Om het personeel aan het werk te houden, ook in het licht van de behoefte aan een euthanasieprogramma na de oorlog, beval Bouhler[19] me -ik denk na een conferentie met Himmler- om het personeel naar Lublin te sturen en te plaatsen onder het gezag van SS brigadeführer Globocnik.”[20]
Bij de keuze voor Bełżec was waarschijnlijk vooral de logistieke infrastructuur belangrijk. Het kamp werd gebouwd op zo’n halve kilometer van het treinstation. Het terrein, met een oppervlakte van ongeveer zeven hectare, bevond zich aan een aftakking van het spoor aan de voet van de beboste Kozielsk-heuvel.[21] De aftakking was ten tijde van de Eerste Wereldoorlog door een Oostenrijk-Hongaars houtbedrijf aangelegd.[22] Door gebruik te maken van bestaande infrastructuur hoefde men deze immers niet aan te leggen. De spoorverbinding tussen Lviv en Bełżec (via Rawa Ruska) werd in 1884 in gebruik genomen en tijdens de Eerste Wereldoorlog verlengd. Het werd daardoor de kortste verbinding tussen Warschau en Lviv. Bełżec werd hierbij een belangrijk spoorknooppunt. Het dorp zelf was dunbevolkt, in 1936 woonden er 1.814 mensen.[23]
Tenslotte lag Bełżec ook min of meer centraal tussen gebieden waar veel Joden woonden. Dit ging om de districten Krakau en Lublin in het Generalgouvernement. In augustus 1941 kwam daar Oost-Galicië bij nadat dit gebied door de nazi’s was veroverd op de Sovjets in het kader van Operatie Barbarossa. In Oost-Galicië woonden op dat moment meer dan een half miljoen Joden.[24]
Bij al deze gebeurtenissen is het ook van belang dat de nazi's op 23 oktober 1941 alle emigratie van Joden vanuit het bezette deel van Europa verboden.[25] De slachtoffers werden hiermee in een steeds onmogelijkere positie gedreven.
Samen met Sobibor en Treblinka vormde Bełżec de vernietigingskampen van Aktion Reinhardt, de deknaam voor de operatie waarbij de Joden uit het Generalgouvernement vermoord en hun bezittingen afgenomen werden.[26] De operatie werd (terwijl deze al enige maanden gaande was) genoemd naar SS-Obergruppenführer Reinhard Heydrich, de voormalige leider van het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) die in mei 1942 overleed na een aanslag door het Tsjechische verzet. Voor deze aanslag was Heydrich nauw betrokken geweest bij de plannen voor de operatie. In nazi-termen werd de massamoord de ‘Endlösung der Judenfrage' (definitieve oplossing van het Jodenvraagstuk) genoemd. Aktion Reinhardt werd vanuit Lublin aangestuurd door Odilo Globocnik met zijn staf. Het plaatselijke hoofdkwartier van de SS in Lublin was gevestigd in de Julius Schreck Kazerne, voor de bezetting een schoolgebouw.[27]
Direct ondergeschikt aan Globocnik was SS-Hauptsturmführer Hermann Höfle. Hij werd verantwoordelijk voor de selectie van de juiste medewerkers en daarmee ook de aanstellingen bij de vernietigingskampen. Daarnaast werd hij belast met de logistieke kant van de Aktion. Hiervoor stond hij in direct contact met betrokken SS- en politie-eenheden, ambtelijke organisaties van de nazi’s, de spoorwegen (Ostbahn) en het RSHA. Bij het RSHA stond hij bijvoorbeeld in direct contact met Adolf Eichmann, de chef van Afdeling IV B 4 (het Judenreferat). Höfle was ook belast met de verantwoordelijkheid voor het innemen en benutten (voor nazi-doeleinden) van Joodse bezittingen.[28] Zowel Globocnik als Höfle waren Oostenrijkers. Mogelijk om de vertrouwelijkheid te bevorderen koos Globocnik er vaak voor om landgenoten aan te stellen met wie hij een verleden in de Oostenrijkse nazipartij had.
Bełżec week als vernietigingskamp zowel functioneel, wat betreft voorzieningen en organisatorisch af van concentratiekampen. Omdat het kamp niet bedoeld was om grote groepen gevangenen voor langere tijd te huisvesten waren er weinig barakken. Tenzij een gevangene geselecteerd werd voor werk, werd men binnen enkele uren na aankomst vermoord. Organisatorisch viel Bełżec ook niet onder het SS-toezicht op de concentratiekampen.[29]
Vanwege hun ervaring met moord door vergassing werden in totaal 98 voormalige medewerkers van Aktion T4 naar Lublin overgeplaatst. Hiervan is van 39 mannen bekend dat ze op enig moment in Bełżec werkzaam zijn geweest.[30] Gedurende de periode dat Aktion T4 gaande was had Himmler SS'ers ter beschikking gesteld aan deze operatie. Deze mannen kwamen onder Aktion Reinhardt weer terug onder gezag van de SS, aangevuld met medewerkers van de Kanzlei des Führers, de organisatie die het gezag had bij Aktion T4.
De overgeplaatste civiele medewerkers van T4 kregen bij aankomst een rang in de Waffen-SS en het bijbehorende groene uniform. Meestal werden zulke medewerkers, met name psychiatrische verpleegkundigen, eerst naar het kamp Trawniki gestuurd voor een twee weken durende training militaire basisvaardigheden.[31] Formeel rapporteerden ze niet aan Globocnik, maar aan hun Berlijnse superieuren van de Kanzlei des Führers. SS-Hauptsturmführer Christian Wirth werd aangesteld als leider van deze groep.
Wirth had voor de oorlog een carrière gehad in het Duitse leger en bij de politie. Hij wist bij de laatste in de jaren '20 en '30 in de organisatie op te klimmen en stond in 1937 aan het hoofd van de Kriminalpolizei in Stuttgart. Hij kreeg hier naar verloop van tijd steeds meer een reputatie als zeer bruut ondervrager. Hij kwam hierbij in het vizier van Reinhard Heydrich die hem als V-Mann (vertrouwensman) inzette. In 1939 stond hij aan het hoofd van een speciale detective-eenheid die serieuze misdaden zoals moord onderzocht. Hierdoor werd hij ook in Oostenrijk en Tsjechië ingezet. In deze periode kreeg hij in zijn personeelsdossier een aantekening dat hij ter beschikking van de Führer stond, voor de uitvoering van speciale taken. Deze speciale taken bleken vervolgens bij Aktion T4 te liggen waar hij belangrijk was bij het opbouwen van dit programma. Hij werd betrokken bij het ontwikkelen van de vergassingsmethode en hij zou gedurende 1940 ook bij verschillende T4-instituten vervolgens een leidinggevende rol vervullen. Zodoende kwam hij in deze periode al in contact met veel van de latere medewerkers in Bełżec.[32] Met deze ervaring werd Wirth dan ook aangesteld als de eerste commandant van Bełżec.
In augustus 1942 werd Wirth bevorderd tot inspecteur van alle drie de Aktion Reinhardt-kampen. Gottlieb Hering nam hierbij de positie over als commandant van Bełżec. Voormalig politieman Hering was in T4 instelling Pirna-Sonnenstein onder meer verantwoordelijk geweest voor het opstellen van vervalste overlijdensberichten.[33] Plaatsvervangend commandant (zowel onder Wirth als onder Hering) was SS-Hauptsturmführer Gottfried Schwarz, die ook specifiek verantwoordelijk was voor kamp II, het deel met de gaskamers en massagraven. Schwarz was eveneens eerder werkzaam in Aktion T4-instellingen, namelijk als lijkenverbrander in Bernburg, Brandenburg en Grafeneck. In Grafeneck was ook SS-Oberscharführer Josef Oberhauser werkzaam als lijkenverbrander. Oberhauser zelf was na de bouw van het kamp de adjudant geworden van Wirth en bleef dat ook nadat Wirth het kamp verliet.[34] Het aantal SS'ers in het kamp was beperkt, vermoedelijk nooit meer dan 20 tegelijk, hoewel er wel verloop was wanneer SS'ers overgeplaatst werden. Dit werd aangevuld met Trawniki's en Joodse slavenarbeiders.[35]
Naast de hoogst geplaatste SS'ers duikt ook de naam van Lorenz Hackenholt regelmatig op als een van de beruchtste aanwezigen in het kamp. Hackenholt was van oorsprong chauffeur, door zijn technische kennis stelde Wirth hem aan als bediener van de gaskamers. Deze installatie had hij zelf (mede) geplaatst en hij zou dat later ook in Sobibor en Treblinka doen. Andere SS'ers zoals SS-Unterscharführer Karl Schluch omschreven hem als meedogenloos en een man zonder persoonlijkheid of eergevoel. Hij dronk veel en was daar ook met opsluiting in de 'bunker', een kleine gevangenis op het SS-terrein buiten het kamp, voor bestraft. Daarbij zou hij ook Joden doodgeschoten hebben die niet op eigen kracht de gaskamers konden bereiken of zelfs slavenarbeiders wanneer hij vond dat deze niet hard genoeg werkten.[36]
In totaal bestond de organisatie van Aktion Reinhardt uit zo’n 450 Duitsers en Oostenrijkers. Medewerkers werden verplicht een strenge geheimhoudingsverklaring te tekenen. De vernietigingsoperatie werd aangeduid als geheime staatsaangelegenheid, erover spreken en/of fotograferen van wat zich afspeelde werden streng verboden. Men wilde complicaties zoals bij Aktion T4 voorkomen, waarbij het programma breed bekend raakte en er verzet tegen ontstond.[37]
Naast SS’ers en de civiele medewerkers van Aktion T4 was er nog een belangrijke groep daders. Dit waren de zogenaamde Trawniki's: Sovjet-krijgsgevangenen die in het SS-Ausbildungs- und Arbeitslager Trawniki (25 kilometer ten zuidoosten van Lublin) een SS-training hadden gekregen om als bewaker ingezet te worden. De meeste van deze mannen werden etnisch als ‘Volksdeutsche’ beschouwd en waren afkomstig uit Oekraïne, de Baltische Staten en de Volga-regio in Rusland.[38] Naast Trawniki’s worden ook de benamingen ‘Hiwi’s’ (Hilfswillige), ‘zwarten’ (naar de kleur van het uniform), 'Askari' (naar het Swahili-woord voor soldaat) of ‘Oekraïners’ regelmatig gebruikt.
De Sovjet-krijgsgevangenen die een training kregen, zaten daarvoor onder erbarmelijke leefomstandigheden in krijgsgevangenenkampen. Er was veel honger in deze kampen en veel Sovjet-krijgsgevangenen hebben hun gevangenschap niet overleefd door de slechte behandeling. Wanneer zich de kans voordeed om uit deze kampen te ontkomen door zich min of meer vrijwillig te melden om voor de SS te gaan werken, werd deze door sommigen gegrepen. Op het moment dat men zich vrijwillig meldde wist men echter niet precies waar men terecht zou komen en wat men zou moeten doen.[39]
Nikolai Petrovich Malagon was een van de krijgsgevangenen die in Trawniki getraind werd om als wacht in een vernietigingskamp te werken. Hij verklaarde hier in 1979 het volgende over:
“De geselecteerde krijgsgevangenen en ikzelf werden in drie vrachtwagens gebracht naar de plaats Trawniki in Polen, er werd ons verteld dat we in dit kamp getraind zouden worden als SS-bewakers. Toen we aankwamen waren er al andere krijgsgevangenen aanwezig en een kamporganisatie. In totaal waren er ongeveer 300 mannen in het kamp [...] Twee of drie weken na de aankomst in Trawniki legden we een eed van trouw aan Duitsland af en kregen Belgische militaire uniformen [...] Na afloop van de training kregen we de rang van SS-bewaker en reikten ze ons identificatiebewijzen gedrukt op zwaar papier uit.”[40]
De belangrijkste taak die ze in de kamporganisatie kregen was bewaking. Dit kon in het kamp zijn, bij de gebouwen net buiten het kamp die gebruikt werden, of bij gevangenen die werkzaamheden buiten het kamp moesten verrichten, zoals het halen van takken uit het bos.[41]
Dat ze hoofdzakelijk bewakingswerk deden maakt ze echter niet minder schuldig dan de in het kamp werkzame SS'ers. Ook Trawniki's stonden bekend om hun gewelddadige optreden. Trawniki-bewaker Grigorij Nesmejan getuigde hierover:
"Het geweld begon meteen als de Joden uit de wagons kwamen. Geweld werd ook gebruikt om ze de gaskamers in te drijven. Geweld werd zowel door de Duitsers gebruikt als de bewakers. De Joden werden voortgeduwd onder geschreeuw en klappen. Ze werden aangevallen met vuisten en benen, en geraakt met bajonetten, knuppels en zwepen. Dit werd gedaan terwijl de Duitsers en de bewakers brulden. De slachtoffers riepen het uit en huilden."[42]
Uit andere getuigenissen blijkt dat de bewakers allemaal dezelfde taken en opdrachten kregen en ingezet werden op verschillende posities. Het is daardoor aannemelijk dat de getuigenis van Grigorij Nesmejan representatief is voor alle bewakers. De nazi's gaven de bewakers ook nadrukkelijk de opdracht om geweld te gebruiken. Ook het neerschieten van Joden die niet op eigen kracht de gaskamers konden bereiken, werd voor een deel aan hen overgelaten. Wel verklaarden bewakers dat ze het risico liepen zelf vermoord te worden als ze orders weigerden.[43] Het is bekend dat bewakers ook geweld van de nazi's te verduren kregen. Dit varieerde van zweepslagen tot moord. In juli 1942 werd een viertal net aangekomen bewakers doodgeschoten, mogelijk omdat ze van plan waren te ontsnappen. Een soortgelijke situatie deed zich begin april 1943 voor waarbij een recent aangekomen groep bewakers wilde ontsnappen. Ditmaal werden er 16 bewakers doodgeschoten. Daarnaast zijn er getuigenissen van het doodschieten van bewakers vanwege dronkenschap, diefstal of loslippigheid tegen inwoners van Bełżec over wat zich afspeelde in het kamp.[44]
Trawniki's profiteerden mee van de Joodse bezittingen die het kamp in kwamen. Er werden spullen van waarde gestolen door bewakers, die ze vervolgens ook weer gebruikten in ruilhandel met inwoners van Bełżec, ook al was dit contact officieel verboden. Zo wisten bewakers hiermee aan etenswaren, drank en andere zaken te komen. Ook kwam het voor dat lokale vrouwen betaald werden voor seks. Daarbij zijn verhalen bekend van relaties tussen bewakers en inwoonsters waar soms ook kinderen uit voortkwamen.[45]
Bij de bouw van het kamp werden ongeveer 60 Trawniki's betrokken. Ze verrichtten werkzaamheden om het kamp te camoufleren, het plaatsen van hekken en het uitgraven van de eerste massagraven. Nog voor de ingebruikname van het kamp werd deze groep teruggestuurd naar het Trawniki-kamp en vervangen door een nieuwe groep.[46] Er wordt geschat dat er bij de ingebruikname van Bełżec zo'n 90-100 Trawniki’s waren. Dat zou oplopen tot 120-130 in de zomer en herfst van 1942 toen het kamp op maximale capaciteit gebruikt werd. Tijdens de ontmanteling van het kamp liep het aantal terug tot zo'n 60-70. Er vonden regelmatig bezettingswisselingen plaats, waardoor in totaal mogelijk 400 Trawniki's op enig moment in Bełżec gewerkt hebben.[47]
In eerste instantie werd de bouw van het vernietigingskamp geleid door SS-Oberscharführer Josef Oberhauser.[48] Medio december 1941 kwam commandant Christian Wirth aan in Bełżec.[49]
Voor zover bekend is er door Globocnik niemand uit zijn staf bij de bouw van het kamp ingezet. De organisatie had hierdoor een zekere zelfstandigheid.[50] De inzet van T4-medewerkers kwam hierbij dus goed uit om in anonimiteit en tot op zekere hoogte in het geheim te werken.
Meerdere bij de bouw betrokken personen hebben na de oorlog getuigenissen over hun werk afgelegd. Hierdoor is het mogelijk om een beeld te vormen hoe het kamp er in de eerste periode uitzag. De Poolse arbeiders bouwden drie barakken. Een barak met een lengte van 50 meter direct naast het spoor die vermoedelijk als wachtruimte gediend heeft. Daarnaast werd een barak met een lengte van 25 meter lengte gebouwd. Dit was vermoedelijk de barak waar vrouwen en kinderen zich uit moesten kleden. Van deze barak liep een met prikkeldraad omsloten ongeveer 70 meter lang smal pad – de zogenaamde Schlauch – naar een kleinere barak, iets verder in het kamp gelegen. Deze derde barak herbergde de gaskamers.[51]
De houten barak waar de gaskamers zich bevonden was 12 meter lang en 8 meter breed. De barak was verdeeld in een gang en drie gaskamers. Er werd geprobeerd de gaskamers zo luchtdicht mogelijk te maken. De wanden waren gemaakt van houten platen aan de binnen- en buitenkant en in de ruimte tussen de platen werd zand gestort. De vloer en wanden werden daarnaast bedekt met plaatstaal tot een hoogte van 1,10 meter. Iedere gaskamer had een deur in de buitenmuur en een deur naar de gang van de barak. Deuren waren van hout en konden alleen van buiten geopend worden. Ook werden deuren zo luchtdicht mogelijk gemaakt met rubber. Deuren konden vergrendeld worden met een houten balk die met ijzeren haken op hun plek gehouden werd om weerstand te bieden als er van binnenuit druk op de deuren werd gezet.[52]
De Duitsers deelden hun bedoelingen niet met de Poolse arbeiders. Doordat getuigen leidingen die via de vloer en muren iedere kamer binnen gingen beschreven, was het achteraf wel duidelijk dat het om gaskamers moest gaan. Daarnaast werd ook beschreven hoe deze barak een houten platform van ongeveer een meter hoogte had aan de kant waar de buitendeuren zich bevonden. Van dit platform liep een smalspoor dat leidde naar een kuil in de uiterste noordoostelijke hoek van het kamp. Trawniki-bewakers groeven deze kuilen en plaatsten hekken met prikkeldraad rond het kamp. De drie barakken werden omstreeks 22 december 1941 voltooid, waarna de Poolse arbeiders mochten vertrekken.[53] Tijdens de kerstdagen was er slechts een enkele SS'er aanwezig met een groep Trawniki's. De meeste anderen vierden thuis kerst met hun familie en keerden in januari weer terug.[54]
Voordat Christian Wirth naar Bełżec kwam , bezocht hij eerst nog vernietigingskamp Chełmno en plaatsen in de Sovjet-Unie. Hier werden speciale gaswagens ingezet in het moordproces. Wirth wilde hier kennis van nemen om te leren over de werking ervan. Samen met zijn ervaring in Aktion T4, waar cilinders koolmonoxide in de gaskamers gebruikt werden, kwam hij tot zijn eigen variant hierop. Hij wilde niet van private leveranciers op grote afstand van Bełżec afhankelijk zijn voor de levering van het gas. Door de grote hoeveelheden die nodig waren, kon dit de gewenste geheimhouding in gevaar brengen. Ook zou de oorlogssituatie in de toekomst er mogelijk voor kunnen zorgen dat leveringen bemoeilijkt zouden worden. Hij wilde dit daarom in eigen hand houden. Om dit te bereiken zocht hij naar een mogelijkheid om uitlaatgassen van een motor te gebruiken die liep op goed verkrijgbare brandstof.[55]
SS-Scharführer Erich Fuchs was werkzaam in de Aktion T4-instelling in Bernburg toen hij met een groepje van acht tot tien man geselecteerd werd door Wirth om in Bełżec te gaan werken. Hij verklaarde na de oorlog dat hij de douchekoppen in de gaskamers had aangebracht. Deze douchekoppen dienden slechts als vermomming en werden niet aangesloten op een waterleiding. Zo moest het voor de slachtoffers tot het laatst lijken dat ze naar een badruimte werden geleid om te proberen onrust te voorkomen.[56]
Voordat de gaskamers operationeel werden, werd er nog korte tijd een gaswagen gebruikt. Dit was een vrachtwagen die bij een garage in Tomaszów Lubelski omgebouwd was. Monteur Kazimierz Czerniak verklaarde dat de Duitsers zelf een apparaat gemaakt hadden om de uitlaatgassen in de luchtdichte kamer van de vrachtwagen te krijgen.[57]Czerniak zou later ook buizen en aansluitingen leveren voor de gaskamers.[58] Het gebruik van de gaswagen voor de moord van Joden werd later ook bevestigd door SS'er Kurt Franz.[59]
Op bevel van Christian Wirth werden gehandicapte mensen uit de buurt van Bełżec en Tomaszow Lubelski vermoord in deze verbouwde vrachtwagen. De gaswagen maakte ook ritten naar de Gestapo-gevangenis in Zamość en Poolse politieke gevangenen werden er vervolgens in vergast. Hun lichamen werden langs de weg naar Bełżec achtergelaten.[60]
Het gebruik van de gaswagen was voor de nazi’s niet geheel naar wens. De vrouw van SS-Scharführer Erich Fuchs sprak in een getuigenis in 1966 over een brief die ze van haar man had gekregen:
“Hij legde me gedetailleerd uit dat hij de vergassingsinstallatie in Bełżec en later ook in de andere kampen, Sobibor en Treblinka, had aangelegd. Hij vertelde dat ze eerst met een gaswagen reden, de uitlaatgassen werden hierin geleid. Maar het duurde te lang. Ook waren de Joden zeer onrustig in het voertuig.”[61]
Na het tijdelijke gebruik van gaswagens werd er een motor van een pantserwagen[62] in een schuurtje naast de gaskamer geplaatst. Van dit schuurtje liep een pijp naar de barak met de gaskamers waar het gas door ging. De motor die gebruikt werd voor de vergassingen, beschikte over een speciaal filter om het gas en de rook die van de motor kwam te scheiden. Ook zou er een speciaal getest brandstofmengsel gebruikt zijn wat het beste geschikt was voor het beoogde doel.[63] Wirth ging vervolgens experimenteren om de meest efficiënte manier te vinden om de transporten af te handelen.[64]
Na het vertrek van de Poolse arbeiders kwam een groep Joodse gevangenen naar het kamp om de werkzaamheden te voltooien. Eind februari 1942 waren hun werkzaamheden afgerond en begonnen de experimenten om het moordproces vorm te geven. Er kwamen twee of drie “kleine” transporten van treinen met vier tot zes goederenwagons. In iedere wagon zaten tussen de 100 en 250 Joden. Deze experimenten vonden verspreid over een aantal dagen plaats. Als laatste kwamen de Joden aan de beurt die de bouwwerkzaamheden hadden verricht. De vergassingsinstallatie was op dit moment nog niet geheel gereed. Er werd daardoor gebruikgemaakt van cilinders met koolmonoxide als vervanging. Mieczyslaw Kudyba, een in Bełżec woonachtige Pool, getuigde hierover:
“De Duitsers namen een groep Joden uit Lubycze-Krolewska en bracht ze met de auto naar het Bełżec kamp. Een Jood uit die groep vertelde me dat hij een tijd in het kamp was om bomen neer te halen. Op een dag werden de Joden de barak in gedreven. Deze Jood wist zich echter te verstoppen en later te ontsnappen. Terwijl hij zich verstopte, hoorde hij lange schreeuwen uit de barak waar de Joden in opgesloten zaten en later stilte. Ik hoorde dat de ontsnapte Jood later door de Duitsers gevonden en vermoord is.”[65]
Het kamp was afgezet met een dubbele rij hekken van prikkeldraad. Het hek dat langs het doorgaande spoor stond was ingevlochten met takken van bomen zodat passerend treinverkeer geen inkijk in het kamp had. Dit werk werd door Trawniki-bewakers gedaan. Ook het pad tussen de barak waar slachtoffers zich uit moesten kleden en de gaskamers werd op deze manier gecamoufleerd. Hierdoor hadden slachtoffers geen zicht op de massagraven terwijl ze hun dood tegemoet gingen. Op meerdere plekken in het kamp stonden wachttorens. In het zuidoostelijke deel stond deze vermoedelijk op een oude Sovjet-bunker. Ook was er een wachttoren in het noordoostelijke deel en in het zuidwestelijke deel bij de toegang tot het perron. Het kamp bestond uit twee delen. Het lager gelegen Kamp I waar de transporten aankwamen en het hoger gelegen Kamp II waar de gaskamers en massagraven waren.[66]
Buiten het kamp werden ook enkele huizen gevorderd van de Ostbahn, de staatsspoorweg van het Generalgouvernement. Een van deze huizen werd de 'Kommandantur' van Wirth met zijn woonruimte en kantoor. Het andere gebouw werd gebruikt om SS’ers in onder te brengen. Daarnaast werden enkele SS’ers ondergebracht in Kesslers molen, die eerder nog gediend had om dwangarbeiders onder te brengen. Naast de Kommandantur was bovendien nog een huisje waar een kantoor ten behoeve van de kampadministratie was ingericht.[67] Ook was op dit terrein buiten het kamp een barak gebouwd waar 12 tot 14 Joodse vrouwen uit Duitsland werden ondergebracht. Deze vrouwen moesten bijvoorbeeld koken, schoonmaken en wassen voor de SS’ers. Ze waren bang dat de vrouwen hen zouden besmetten met ziektes en daarom werd ze verboden in het kamp te komen en werden ze erbuiten gehuisvest.[68]
In februari 1942 begonnen de voorbereidingen voor de deportaties van Joden in het Lublin-district. Het getto van Lublin werd in twee delen gesplitst. Het ene deel was bestemd voor Joden die geschikt werden geacht voor arbeid, het andere deel voor Joden die dat niet waren. Ook kwamen in deze periode transporten met Tsjechische Joden aan in het Lublin-district vanuit Theresienstadt.[69] Tegelijkertijd met de voorbereidingen in Lublin werden ook in Lviv voorbereidingen getroffen voor de transporten naar Bełżec. Ook hier werden selecties gedaan op basis van geschiktheid voor arbeid.[70]
Begin maart liet Hermann Höfle aan lokale autoriteiten weten dat hij dagelijks vier of vijf transporten bestemd voor Bełżec kon ontvangen. Hierbij werd de mogelijkheid gegeven om een onderscheid te maken en alleen de Joden naar Bełżec te transporteren die niet voor werk geschikt waren. De Joden die naar Bełżec gebracht werden, zouden nooit meer in het Generalgouvernement terugkeren. Dat is in ieder geval de strekking van een document van Dr. Richard Türk , hoofd van het Sachreferat Judenwesen van de Afdeling Bevolkingszaken en Welzijn in het districtsbestuur van Lublin.[71]
Bij het begin van de deportaties naar Bełżec was het slachtoffers niet bekend waar ze terecht zouden komen. Door de ervaringen van 1940-1941 had Bełżec in eerste instantie de associatie met de werkkampen en had men nog niet door dat het om een vernietigingskamp ging.[72]
Op het moment dat Bełżec in gebruik genomen werd, kon er nog niet gesproken worden van een voltooid kamp. In de eerste maanden bleef er gewerkt worden aan de faciliteiten. In het begin moesten de slachtoffers zich bijvoorbeeld uitkleden op het perron en hun kleding op wagens achterlaten. Vervolgens kwam de eerste uitkleedbarak in gebruik en werden mannen en vrouwen hier gezamenlijk in gestuurd. Pas later kwamen er aparte barakken voor mannen en vrouwen.[73]
Het eerste grote transport dat naar Bełżec kwam viel ook buiten het kamp op. De Poolse stationschef van Bełżec, Alojzy Berezowski, getuigde hierover:
“Het eerste transport met Joden kwam rond maart 1942, in de avond, bestaande uit zo’n vijftien wagons. De trein werd vervolgens doorgeleid naar het kamp en later die avond, rond negen uur in de avond, hoorde ik vanuit mijn appartement bij het station het bloedstollende gehuil van kinderen, vrouwen en mannen afkomstig uit het kamp, vermengd met het geluid van geweren en machinegeweren… Pas toen realiseerden we ons dat dit een dodenkamp was voor Joden.”[74]
In de eerste week kwamen er één of twee transporten per dag aan, elk met zo’n 1.000 tot 1.500 Joden. De meeste van deze transporten kwamen uit Lublin en Lviv. Er kwamen in de beginperiode soms ook nog grotere transporten naar Bełżec. Er zijn transporten bekend vanuit Piaski en Izbica met elk meer dan 2.000 Joden. Het grootste bekende transport in het voorjaar van 1942 was afkomstig uit Stanisławów in Galicië met ongeveer 4.000 slachtoffers.[75] Deze grotere transporten konden niet in een keer ‘afgehandeld’ worden. De eerste gaskamers hadden een maximale capaciteit van 240 personen per kamer.[76] In dergelijke gevallen werd telkens een deel van de wagons het kamp ingereden terwijl de rest van de wagons op station Bełżec moest wachten. Een in Bełżec werkzame machinist, Michał Kuśmierczyk, verklaarde hier later over:
“Eerst kwamen er twee transporten per dag, later werd dat uitgebreid naar drie. In sommige gevallen kwamen er vier of zelfs vijf transporten aan. In die gevallen waren er wel veel lege wagons. In de gemiddelde wagon waren 100 tot 120 mensen. Het transport bestond uit 40 tot 60 wagons. De eerste transporten waren zo volgepakt met mensen, toen waren er geen lege wagons. Ik herinner me dat ik uit nieuwsgierigheid aan de afhandelaren in Bełżec vroeg hoeveel Joden er in het transport zaten, ze vertelden me dat het 1.800 mensen waren.”[77]
De transporten werden uitgevoerd door de Generaldirektion der Ostbahn (GEDOB). De GEDOB bracht de kosten van de transporten in rekening bij het RSHA die vanuit de ingenomen bezittingen van Joden in de 'Aktion Reinhardt' de rekeningen betaalden. De vergoedingen waren zeer specifiek vastgesteld. Kinderen jonger dan vier jaar oud werden gratis vervoerd en voor oudere kinderen werd de halve prijs gerekend ten opzichte van volwassenen. Er was zelfs een korting afgesproken voor transporten met meer dan 400 personen.[78]
Poolse machinisten namen het grootste deel van de deportatietransporten voor hun rekening, ze brachten de treinen naar het station in Bełżec. Vervolgens werden door de Duitse spoorwegmedewerker Rudolf Göckel de transporten van het station het kamp ingereden.[79]
Tussen midden-maart en midden-april 1942 zouden ongeveer 26.000 Joden naar Bełżec gedeporteerd worden. Daarnaast werden ook ongeveer 1.500 Joden doodgeschoten tijdens razzia’s voordat men het kamp zou bereiken.[80]
In het voorjaar van 1942 was het al ongewoon vroeg erg warm, waardoor er al snel veel stank van de lichamen in de massagraven kwam omdat de lijken sneller aan het ontbinden waren. Dit was dusdanig dat in passerende treinen geadviseerd waren ramen gesloten te houden en het civiele bestuur zich beklaagde bij de kampleiding. Er werd geprobeerd iets aan de situatie te veranderen, allereerst door chloor over de lichamen in de massagraven te gooien. Toen dit weinig resultaat had werden graven met een cementlaag afgedekt. Door de gasvorming in de graven brak deze na enige tijd echter open. Vervolgens begon men te experimenteren met verschillende procedures voor lijkverbranding. Het zou echter nog tot november duren voordat men een procedure vond die het gewenste resultaat had.[81]
Een Poolse vrouw die in deze periode in Bełżec was verklaarde na de oorlog:
“Toen ik aankwam op het treinstation van Bełżec, was de geur van lijken zo sterk dat mensen in paniek de ramen sloten. Van een afstand zag ik een soort heuvels, enorme taluds. Mensen in Belzec zeiden dat dat stapels lijken waren. Vanaf het station van Bełżec reed de trein een zijspoor op. Ik zag het van dichtbij."[82]
Eind april/begin mei 1942 verliet een groot deel van het personeel om onbekende redenen het kamp, waaronder de kampleiding. Voordat commandant Wirth vertrok, was zijn laatste taak ervoor zorgen dat de laatste 50 Joden die in het kamp werkten doodgeschoten of vergast werden. Hierna reisde Wirth naar Berlijn, volgens Josef Oberhauser zonder dat Globocnik daarvan op de hoogte was. Op dat moment waren alleen nog zo’n 20 Trawniki-bewakers en SS-Scharführer Feix in het kamp aanwezig. Wirth en zijn staf keerden vervolgens halverwege mei terug in het kamp en daarna werden de werkzaamheden hervat.[83] In deze periode werd ook het vernietigingskamp Sobibor in gebruik genomen.
Over het algemeen vond het afhandelen van transporten alleen overdag plaats. Kwam er een transport in de nacht aan, dan bleef deze op het station staan en werden de wagons de ochtend erna het kamp ingereden. De treinen werden gedurende de nacht bewaakt om te verhinderen dat iemand zou ontsnappen of de plaatselijke bevolking in de buurt van de trein zou komen.[84]
Rudolf Reder, die in augustus 1942 in het kamp aankwam is de enige overlevende die de aankomst in het kamp uitgebreid beschreven heeft:
“Enkele tientallen SS'ers openden de wagons en schreeuwden ‘los!’. Ze dreven de mensen met zwepen en geweerkolven uit de wagons. De wagons hadden deuren die een meter boven de grond hingen, en alle mensen die naar buiten werden gedreven, jong en oud, moesten springen. Ze braken daarbij armen en benen omdat ze op de grond moesten springen.”[85]
Reder beschrijft dat SS'ers de transporten leeghaalden, waarschijnlijk doelt hij hiermee op de Trawniki-bewakers. SS'ers waren niet in een voldoende aantal aanwezig dat ze dit werk zelf konden doen. Daarbij werd gevreesd dat gedeporteerden gewelddadig in opstand konden komen. Hier wilde men zich niet aan blootstellen. Daarbij hebben SS'ers na de oorlog ook verklaard dat ze het leeghalen van transporten overlieten aan Joodse gevangenen onder leiding van Kapo's, met slechts twee of drie SS'ers die toezicht hielden.[86]
Na het leeghalen van de wagons sprak Wirth of een van de andere leidinggevenden de nieuw aangekomen Joden toe. Hij vertelde dat ze in een werkkamp aangekomen waren en dat ze eerst gingen baden voor reiniging en desinfectie. De toespraak werd ook vertaald door een Joodse Kapo. Hierna volgde vaak een opgeluchte reactie van de slachtoffers en werd er zelfs geapplaudisseerd omdat men dit als een goed teken beschouwde. Het was echter allemaal onderdeel van de deceptie. Vervolgens werd de groep gesplitst. Terwijl de mannen zich uitkleedden en daarna vergast werden, werden de vrouwen na het uitkleden eerst nog volledig kaal geschoren.[87] Hierbij was het een bewuste keuze dat de mannen het eerst de gaskamer in gingen. Er werd gevreesd dat ze in opstand zouden kunnen komen en op deze manier werd geprobeerd dat te voorkomen.[88]
Een belangrijk element in de afhandeling van transporten was het misleiden van de slachtoffers. Men moest vooral niet te snel doorhebben dat men naar Bełżec gebracht was om vermoord te worden. Er werd gedaan alsof men vanuit het oogpunt van hygiëne naar een badhuis ging alvorens men door zou reizen naar een werkkamp verder in het oosten. Totdat de slachtoffers in de (als douches vermomde) gaskamer stonden werd gepoogd deze indruk zo veel mogelijk te wekken.[89]
Zodra de slachtoffers in het kamp aankwamen werd alles ook op een zo hoog mogelijk tempo gedaan, om slachtoffers zo min mogelijk de kans te geven zich bewust te worden van hun omgeving. Men werd opgejaagd en kampmedewerkers lieten slachtoffers rennen om hun oriëntatie verder te belemmeren. Door deze desoriëntatie was immers ook de kans op verzet het kleinst. Een bijkomend effect van het gehaaste moordproces was dat er ook simpelweg sneller gewerkt werd zodat er ook sneller capaciteit voor een volgend transport was.[90]
Nadat er eerst hoop bij het nieuw aangekomen transport was ontstaan omdat ze geloofden dat ze in een doorgangskamp waren en dat ze zouden doorreizen naar een werkkamp, drong de realiteit volgens Reder snel door:
“Plotseling, zonder enige overgang tussen de hoop en ultieme wanhoop, klonken er klaagzangen en geschreeuw. Veel vrouwen raakten in een staat van waanzin. Toch gingen veel andere vrouwen koelbloedig hun dood tegemoet, vooral de jonge meisjes. Ons transport bevatte duizenden intellectuelen en kantoorwerkers, veel jonge mannen, maar – net als in alle volgende transporten – was er een meerderheid van vrouwen. Ik stond aan de kant, op het veld, samen met de groep die was uitgekozen om graven te graven, en keek toe hoe mijn broers, zussen, kennissen en vrienden naar hun dood werden gedreven. Terwijl de vrouwen geschoren en naakt naar voren werden gedreven, geslagen als vee naar de slachtbank, zonder te worden geteld, sneller, sneller – waren de mannen al gestorven in de kamers. Het duurde ongeveer twee uur om de vrouwen te scheren, dat is ook hoe lang het duurde om de moord voor te bereiden en uit te voeren.”[91]
Het kaalscheren van de vrouwen werd gedaan door Joodse gevangenen. Het afgeschoren haar werd verzameld en in jute zakken gedaan. Hierna werden ook de vrouwen de gaskamers in gedreven:
“Ik hoorde de wanhopige kreten in het Pools en Jiddisch, de bloedstollende klaagzangen van de kinderen en de vrouwen, en toen ging het over in een angstaanjagende kreet... Dat duurde vijftien minuten. De machine draaide twintig minuten, na twintig minuten was het heel stil, de askars openden de deuren van buitenaf, en ik ging samen met de andere arbeiders die net als ik uit eerdere transporten waren geselecteerd, zonder tatoeages of insignes, aan het werk. We sleepten lichamen van mensen die niet zo lang geleden nog in leven waren geweest; we gebruikten leren riemen om ze naar de enorme, wachtende massagraven te slepen, en het orkest speelde daarbij. Ze speelden van 's morgens vroeg tot 's avonds laat..."[92]
Chaim Hirszman, een andere overlevende die achteraf (deels)[93] heeft kunnen getuigen, geeft echter een iets ander beeld:
"Na 40 minuten gingen we de gaskamer binnen en namen de lichamen naar een speciale [...] (hier ontbreken woorden in de getuigenis) [...] en scheerden het haar van de hoofden, dat later in zakken gedaan werd, die de Duitsers weghaalden. [...] Bij een van de transporten vanaf de gaskamer was het lichaam van mijn vrouw en moest ik haar haar afscheren."[94]
Het is door de weinige overlevenden niet vast te stellen hoe gebruikelijk het was dat slachtoffers na vergassing werden geschoren in plaats van vooraf. De werkwijze kan in een bepaalde periode veranderd zijn of er kunnen andere praktische redenen aan ten grondslag liggen.
Aleksander Zsmigdow, bewaker en onderdeel van de groep Trawniki’s, getuigde over hoe de slachtoffers de gaskamers in gingen als gevolg van de misleiding:
"De eerste tientallen Joden gingen erg kalm. Eerst kwamen ze in de gang naar de gaskamers en toen kregen ze door dat ze vermoord zouden worden en begonnen ze te schreeuwen. De Joden achter hun duwden echter naar voren. Op deze manier zorgden bewakers ervoor dat de meeste Joden zonder veel moeite de gaskamer in gingen. Vanaf dat moment was er vanuit de gaskamers vooral geroep te horen, het gehuil van kinderen en andere verschrikkelijke kreten van de slachtoffers die de gaskamers ingedreven werden.”[95]
Karl Schluch getuigde verder over de gang van zaken bij de vergassingen en wie welke rol speelde:
“Nadat de Joden in de gaskamers waren, werden de deuren gesloten door Hackenholt of door de Oekraïners die hem ondersteunden. Dan zette Hackenholt de motor aan die het gas aanvoerde. Na vijf tot zeven minuten -en dat is maar een schatting- keek iemand door een klein raampje om te controleren dat iedereen dood was. Pas dan werden de deuren geopend en de kamers eerst geventileerd. Na het ventileren van de gaskamers ging een groep Joodse arbeiders binnen onder aanvoering van hun ‘Kapo’ en haalde de lichamen uit de gaskamers. De Joden in de gaskamers waren strak opeen gepakt. Hierdoor lagen de lichamen na de vergassing niet op de vloer maar door elkaar en alle kanten op. Sommigen waren geknield, afhankelijk van hoeveel ruimte ze hadden. De lichamen waren bevuild met modder, urine of met spuug. Ik zag dat de lippen en punten van de neuzen een blauwige kleur hadden.”[96]
Het kwam voor dat na de vergassing er nog enkele mensen in leven waren. Bijvoorbeeld als ze toevallig bij een scheur in de muur hadden gestaan waar lucht door naar binnen kwam. Ook kwam het soms voor dat kinderen die op de vloer lagen overleefden. Deze overlevenden werden vervolgens door Trawniki-bewakers vermoord.[97]
Bij de transporten zaten ook mensen die slecht ter been waren of anderszins niet in staat waren zelf naar de gaskamers te lopen. Ook overleden er mensen al tijdens het transport. SS-Unterscharführer Robert Jührs, eerder werkzaam bij de Aktion T4 instelling in Hadamar, getuigde hoe er met die gevallen omgegaan werd:
“Ik moest ooit een keer Joden doodschieten. De wagons van het transport waren overvol, sommige Joden konden niet lopen. Misschien, in het tumult, waren er wat Joden naar de grond geduwd en vervolgens vertrapt. Er waren daardoor wat Joden die op geen enkele manier zelfstandig naar de uitkleedbarak konden gaan. Gottlieb Hering gaf me een order om deze Joden dood te schieten. Hij zei me: “ Jührs, breng deze Joden meteen naar kamp II en schiet ze daar dood.” De Joden werden naar de poort van kamp II gebracht door een groep Joodse werkers en daar overgenomen door een andere groep Joodse werkers. Ik herinner me zeven Joden, mannen en vrouwen, die naar de kuil gebracht werden. Het is lastig om te omschrijven hoe ze eraan toe waren na hun lange reis in de onvoorstelbaar volle wagons. Ik beschouwde het doden van deze mensen op deze manier als genade en verlossing. Ik schoot met een machinegeweer op deze Joden terwijl ze op de rand van een massagraf stonden. Ik richtte direct op hun hoofden zodat ze meteen dood zouden zijn. Ik ben absoluut overtuigd dat niemand op dat moment enig lijden heeft gevoeld.”[98]
In de plannen van Wirth werd veel van het werk in het moordproces door Joden zelf gedaan. Bij transporten werden doorgaans enkele tientallen sterk uitziende Joden geselecteerd voor het werk, zoals het verslepen van de lichamen om de gaskamers te legen. De groep Joden voor dit werk werd dagelijks aangevuld. Elke dag werden 30-40 arbeiders doodgeschoten zodra ze in te slechte gezondheid verkeerden voor het werk en vervangen door mensen die net aangekomen waren. Dit werd door de kampadministratie bijgehouden zodat er iedere dag precies 500 werkers waren.[99]
In eerste instantie werden de lichamen van de slachtoffers eveneens door geselecteerde Joden begraven in grote massagraven. De massagraven bevonden zich aan de noordelijke en oostelijke kant van het kamp. De eerste graven waren gegraven door de Trawniki’s. Deze eerste massagraven waren ongeveer 20 meter lang, 5-6 meter breed en 4-5 meter diep. Latere massagraven werden gegraven door Joodse gevangenen.[100] In deze periode werd het smalspoor nog gebruikt om de lichamen uit de gaskamer naar de massagraven te brengen. Latere massagraven zouden dichter bij de gaskamers gegraven worden om het proces te versnellen.[101]
Voordat de lichamen in de massagraven terechtkwamen, werd nog gezocht naar eventuele laatste waardevolle zaken die ruw verwijderd werden. Rudolf Reder beschreef dit proces als volgt:
“Op de weg van de gaskamers naar de graven, en dus over een afstand van enkele honderden meters, stonden verschillende tandartsen met tangen. Ze hielden elke arbeider die lijken sleepte tegen, openden de mond van het lijk, keken erin en haalden het goud eruit, waarna ze het in een mand gooiden. Er waren acht tandartsen. De meesten van hen waren jong en waren uit de transporten geselecteerd om dit werk te doen.”[102]
Karl Schluch getuigde dat ook ringen verwijderd werden door deze 'tandartsen'.[103]
Het werk en de omstandigheden in Kamp II bij de massagraven (het zogenoemde 'Sonderkommando) zijn niet anders dan walgelijk te noemen. Enkele van de meest schokkende getuigenissen van het kamp zijn van het werk dat gevangen Joden hier moesten doen.
Volgens de weduwe van Chaim Hirszman vertelde hij haar na de oorlog dat de honger tijdens het werken in het kamp zo groot dat hij zag dat een gevangene een been van een lijk gegeten had. Ook had hij haar verteld over een transport met kinderen tot een leeftijd van drie jaar. Deze kinderen werden levend in een massagraf gegooid en begraven en hij zag de aarde omhoog komen totdat ze stikten.[104]
Franz Stangl bezocht kort voor zijn aanstelling als commandant van Sobibor het kamp in Bełżec in april 1942. Journaliste Gitta Sereny sprak enkele malen met hem over dit bezoek. Zijn verhalen over dit bezoek lopen wat uiteen, maar geven een indruk van wat hij zag bij de massagraven:
“Ik kan je niet beschrijven hoe het was. Ik kwam met de auto aan. Bij aankomst kwam je eerst langs het station van Bełżec, aan de linkerkant van de weg. Het kamp was aan dezelfde kant maar op een heuvel. De ‘Kommandantur’ was op 200 meter afstand, aan de andere kant van de weg. [...] De stank… Oh God, de stank. Die was overal. Wirth was niet in zijn kantoor. Ik herinner me dat ze mij hem brachten… Hij stond op een heuvel, naast de kuilen… de kuilen…vol… ze waren vol. Ik kan het niet zeggen, geen honderden, duizenden, duizenden lijken… Oh God.”[105]
In een tweede getuigenis over dit bezoek geeft Stangl iets andere details:
“Wirth was niet in zijn kantoor, er werd me verteld dat hij in het kamp was. Ik vroeg of ik daarheen moest gaan, ze zeiden me: "Ik zou niet gaan als ik jou was - hij is buiten zinnen van woede. Het is niet gezond om in zijn buurt te komen.” Ik vroeg wat er aan de hand was. De man die ik sprak zei dat een van de kuilen overstroomd was. Er waren te veel lijken in de kuil gegooid en het rottingsproces was versneld, zodat vloeistoffen van onder de lichamen naar boven drukten waardoor er lichamen van de helling afrolden. Ik zag er een aantal - oh God, het was verschrikkelijk.”[106]
Tenslotte benadrukte ook Rudolf Reder hoe verschrikkelijk de omstandigheden waren:
"Het ergste voor mij was dat ze ons opdroegen om lijken een meter boven een graf te leggen dat al vol was en er nog meer zand op te gooien. Toen sijpelde er dik zwart bloed uit de graven en overspoelde het hele oppervlak als een zee. We moesten van de ene kant van een graf naar de andere lopen om bij een ander graf te komen. Onze benen zakten weg in het bloed van onze broeders, we liepen over hopen lijken – dat was het ergste, het meest gruwelijke...”[107]
Naast het werk in dit zogenaamde 'Sonderkommando' in Kamp II werden Joden ook ingezet om kleding en andere eigendommen van de slachtoffers te sorteren. De opslag van deze goederen was net buiten het kamp, in de locomotiefloods. Deze loods was eerder gebruikt voor huisvesting van een werkkamp. Het gebouw is nog altijd aanwezig, hoewel het dak enige jaren geleden verdwenen is. SS-Unterscharführer Heinrich Unverhau, voorheen werkzaam in Hadamar, had hier de leiding:
“Omdat ik in de instellingen verantwoordelijk was voor het sorteren en verzamelen van de kleding, stelde Wirth me aan in de locomotiefloods, hier was het kledingdepot. Ik hield hier toezicht. De orders kwamen van Wirth. Daarbij adviseerde Fichtner -als kampboekhouder- me ook wat bewaard moest worden. Ik had Joodse Kapo’s ter beschikking die Joden selecteerden om hier te werken, dit varieerde tussen de 25 en 40 mannen. Ze werden bewaakt door Oekraïners, ik had niets te maken met de bewakers -iets bespreken met de bewakers was bijna onmogelijk, want ze spraken geen Duits.”[108]
Hierbij werden eventuele verborgen waardevolle spullen en geld uit de kleding en andere laatste bezittingen van de slachtoffers gehaald en werden sporen van de herkomst van de kleding (zoals Davidsterren) verwijderd. De verzamelde kleding werd gesorteerd en gebundeld. Twee maal per week werden goederen naar het Arbeitslager am Flugplatz in Lublin gestuurd waar het opnieuw gesorteerd en gecontroleerd werd.[109]
In totaal werd er tijdens Aktion Reinhardt Joods bezit met een waarde van 178.045.960 Reichsmark door de nazi’s in beslag genomen. Dit is tenminste het officiële cijfer. Vermoedelijk is daarnaast ook het nodige ontvreemd door kampmedewerkers en zal het daadwerkelijke bedrag niet te achterhalen zijn.[110]
Over de Aktion Reinhardt kampen wordt vaak gezegd dat het afgelegen plekken waren, ver van de bewoonde wereld. Zoals uit de getuigenissen hierboven ook wel blijkt, was dat allerminst het geval bij Bełżec. De rand van het kamp was zelfs op zo’n 150 meter van het dichtstbijzijnde bewoonde huis gelegen, waar plaatselijke inwoners gevestigd waren.[111] Het vernietigingskamp bevond zich dus erg dicht bij een kleine gemeenschap en men zag, hoorde en rook wat er gaande was. Misschien niet alles tot in elk detail. Maar de kern van wat er gaande was, bleef niet onbekend bij veel mensen in de nabije omgeving van het kamp. Daarbij is het ook zeer denkbaar dat getuigen er onderling over spraken. Ook met mensen in omliggende gemeenschappen.
Het duurde dan ook niet lang of de eerste berichten over wat zich in Bełżec afspeelde, kwamen naar buiten. 16 april 1942, zo’n maand na aanvang van het moorden, publiceerde het Poolse verzet in hun ondergrondse krant Biuletyn Informacyjny de eerste berichten dat in Bełżec massamoord met gifgas gaande was. Dit artikel kreeg nog weinig prioriteit en werd geplaatst aan het einde van de binnenlandse berichten. Op 30 april volgde in dezelfde publicatie een uitgebreider en prominenter artikel, waarin Bełżec -naast diverse andere plaatsen- specifiek als plaats van massamoord benoemd werd. Ook werd hier duidelijk gemaakt dat het vooral om Joodse slachtoffers ging. Op 3 juni volgde voor het eerst een uitgebreider verslag van wat er in Bełżec gaande was. Het Biuletyn Informacyjny sprak over 70.000 mensen die reeds naar Bełżec gedeporteerd waren en berichtte dat mensen massaal vermoord werden. De informatie waar het verzet over beschikte bestond onder meer uit het exacte aantal transporten, het aantal SS’ers en ander kamppersoneel waarbij Christian Wirth ook specifiek bij naam werd genoemd.[112]
Een intern document van het verzet spreekt ook over een gevangenenopstand op 13 juni 1942:
“Toen de Joden opgedragen werden de lichamen van vermoorde vrouwen en kinderen te verplaatsen… vielen ze de ‘Wachmannschaft’ aan, waardoor de hele staf gealarmeerd werd en begon een gevecht waarbij vier tot zes Duitsers gedood werden en bijna alle Joden. Enkelen wisten te ontkomen.”
Dit bericht is later nooit bevestigd, aangezien er niemand de oorlog overleefd heeft die in deze periode naar Bełżec gedeporteerd is.[113]
De berichten wisten ook de Poolse regering in ballingschap in London te bereiken en de BBC radio-uitzendingen maakten vervolgens in juni al melding van de massamoord die gaande was. Naast Bełżec werd ook bericht over Chelmno.[114] Natuurlijk wil bekendheid bij ondergrondse groepen niet zeggen dat iedereen toegang tot die informatie had. In meer afgelegen plaatsen of plaatsen op grotere afstand drongen berichten over het kamp minder snel door dan in nabij gelegen plaatsen of plaatsen waar het verzet actiever aanwezig was.
Overlevende Rudolf Reder benoemt ook dat men al voor deportatie wist wat er in Bełżec gaande was en dat verhalen van getuigen Lviv bereikt hadden:
“We wisten al wat het woord ‘deportatie’ betekende. Er werd gezegd dat een arbeider was ontsnapt uit Bełżec, een van degenen die in het begin van de bouw van de vernietigingsfabriek de kamers hadden gebouwd, en hij vertelde over een ‘badhuis’ dat in feite een gebouw was dat bedoeld was als gaskamer. Hij voorspelde dat van de mensen die gedwongen werden daar naar binnen te gaan, niemand zou terugkeren.”[115]
Terwijl het kamp in gebruik was, werden er enkele malen barakken bijgebouwd. Dit kwam dan voort uit een uitbreiding van het aantal bewakers, het inzetten van meer Joodse gevangenen in de werkzaamheden in het kamp of voor opslag van geroofde spullen.
Medio juni werden de deportaties naar Bełżec (en ook Sobibor) gepauzeerd. De Wehrmacht was aan een offensief begonnen en het spoor werd daarom vrijgehouden om voorrang te geven aan militaire transporten. De bedoeling was dat deze onderbreking na twee weken voorbij zou zijn, maar uiteindelijk duurde het langer.[116]
Deze pauze werd ook gebruikt om veranderingen in het kamp aan te brengen. Deze werkzaamheden werden op een hoog tempo uitgevoerd tussen 18 juni en 7 juli. Voor het werk werden Joodse gevangenen en Trawniki’s ingezet. De eerste houten gaskamers werden in deze periode afgebroken en een nieuw gebouw van stenen en beton werd geplaatst. Ook bij de nieuwe gaskamers werd zoveel mogelijk geprobeerd de indruk te wekken dat het om een badhuis ging. De nieuwe gaskamers hadden een fors grotere capaciteit, zodat transporten sneller afgehandeld werden en er zo ook meer transporten ontvangen konden worden. Bij de ingang van het gebouw was ook een Davidster aangebracht en de tekst “Stiftung Hackenholt”, de ‘Hackenholt Stichting’, naar Lorenz Hackenholt die de motor bediende.[117] De nieuwe gaskamers zouden ook voorzien zijn van twee Sovjet BT-tankmotoren.[118]
Rudolf Reder gaf in zijn getuigenis een indruk van de capaciteit van de nieuwe gaskamers:
“De askars telden 750 mensen in elke kamer. Tegen de tijd dat ze alle zes kamers hadden gevuld, hadden de mensen in de eerste kamer al twee uur geleden. Pas toen alle zes kamers zo vol met mensen waren dat het moeilijk was om de deuren te sluiten, werd de motor gestart.”[119]
Boven de gaskamers was een net gespannen met takken en bladeren, om enige camouflage te geven voor de vliegtuigen die soms overvlogen en zodat inwoners van Bełżec die vanaf een heuvel het kamp inkeken niet zouden zien wat zich afspeelde.[120]
Bij de bouw van de nieuwe gaskamer werd ook een vierde wachttoren gebouwd. Deze stond midden in het kamp bij de gang naar de gaskamers. Deze toren werd voorzien van een machinegeweer en een zoeklicht Het aankomstperron in het kamp werd ook aangepast zodat het mogelijk werd om in het kamp twee sporen tegelijk te gebruiken. Of dit ook daadwerkelijk gedaan is bij transporten is onduidelijk.[121]
In de zomer werd er ook een graafmachine naar het kamp gebracht die moest helpen bij het aanleggen van de massagraven (en later ook bij het ruimen van diezelfde massagraven). In totaal zijn er sporen gevonden van 33 massagraven bij later onderzoek van het terrein.[122]
Na de bouw van de nieuwe gaskamers namen de deportaties in omvang en frequentie nog verder toe. In deze periode waren er geen onderbrekingen en kwamen er dagelijks meerdere transporten aan. Ieder transport voerde duizenden slachtoffers aan en volgens Rudolf Reder werden per dag zo'n 10.000 mensen vermoord.[123] De Joodse bevolking verdween uit steeds meer grote en kleine plaatsen in het Generalgouvernement. In sommige gevallen werden er nog wel Joden naar werkkampen gebracht. Dit gebeurde bijvoorbeeld in Galicië. Bij de acties in dit gebied werden er nog wel eens selecties gemaakt. Geselecteerde mannen werden in aparte wagons van de deportatietreinen gestopt en in Lviv in het Janowska kamp tewerkgesteld. De lege wagons van deze transporten werden daar vervolgens weer gevuld met Joden die niet meer tot werken in staat geacht werden en naar Bełżec gebracht.[124]
Transporten gingen overigens niet altijd (geheel) per spoor. In plaatsen waar geen spoorverbinding was werden Joden soms te voet naar verzamelplaatsen gemarcheerd. Zo moesten de Joden in Kuty zelfs 50 kilometer te voet afleggen.[125] In andere gevallen zoals Tomaszów Lubelski werden Joden per vrachtwagen naar het kamp afgevoerd.[126] Ook moesten Joden uit nabij gelegen plaatsen zoals Cieszanów soms te voet en met wagens naar het kamp gaan.[127]
In deze latere periode had Bełżec evenals andere kampen een orkest bestaande uit Joodse gevangenen die moesten spelen op in beslag genomen instrumenten. Het orkest moest spelen bij de aankomst van transporten maar ook ter vermaak van de SS'ers in hun vrije tijd.[128]
Het is opmerkelijk dat een deel van de gevangenen (voor zover dat in een dergelijk kamp mogelijk is) enige mogelijkheden kregen voor normale activiteiten. De gevangenen in Kamp I (sorteerders, perronwerkers, naaisters, timmerlieden en dergelijke) kregen bijvoorbeeld de ruimte om relaties met elkaar aan te gaan. Het cynische was wel dat de SS'ers een band met een vrouw als iets zagen wat ontsnappingen van mannen, in het bijzonder zij die buiten het kamp werkten, minder waarschijnlijk maakten. Het werd dan ook niet uit menselijke overwegingen toegestaan, maar vooral praktische. Gevangenen in dit deel van het kamp kregen ook gelegenheid brieven naar familie te schrijven. De adressen werden vervolgens gebruikt om andere Joden op te sporen. Ook werden er zo nu en dan voetbalwedstrijden tussen gevangenen en SS'ers gehouden.[129]
Op 1 augustus werden er veranderingen doorgevoerd in het kamp. Wirth werd aangesteld als inspecteur van alle drie de Aktion Reinhardt-kampen. SS-Obersturmführer Gottlieb Hering werd aangesteld als de nieuwe kampcommandant. Wirth nam tijdelijk zijn intrek in het SS-hoofdkantoor in Lublin voordat het Arbeitslager am Flugplatz in Lublin zijn nieuwe onderkomen werd.[130] In dit kamp werden de ingenomen goederen zoals kleding uit de Aktion Reinhardt-kampen verzameld, gesorteerd en doorgestuurd naar Duitsland.
Tussen 10 en 23 augustus vond er een grote actie plaats in Galicië. Zo'n 50.000 mensen werden in deze periode vanuit Lviv naar het kamp gedeporteerd.[131] Rudolf Reder was een van hen. Hij beschreef zijn arrestatie op 16 augustus als volgt:
“Ik was aan het werk in mijn werkplaats, maar ik had geen stempel, ik deed dus de deur op slot en reageerde niet, ook al hoorde ik dat ze mensen afmaakten. De Gestapo brak de deur open, vond me in een schuilplaats, sloeg me met een zweep op mijn hoofd en nam me mee. Ze propten ons allemaal in trams die zo vol waren dat we ons niet konden bewegen of konden ademen, en brachten ons naar het Janowska-kamp.”[132]
Vanaf Janowska werden de opgepakte Joden in goederenwagons verder vervoerd naar Bełżec. Reder beschrijft hoe bewakers 100 personen telden per wagon en de wagons daarna sloten. Het transport bestond uit zo'n 50 wagons en het inladen duurde volgens Reder ongeveer een uur. Onderweg zou de trein enkele malen stoppen, mogelijk om andere treinen te laten passeren.[133]
“Niemand zei iets tegen iemand, niemand troostte de treurende vrouwen, niemand troostte de huilende kinderen. We wisten allemaal: we waren op weg naar een zekere en gruwelijke dood. We wensten dat het al voorbij was. Misschien is iemand ontsnapt, ik weet het niet... Ontsnappen kon alleen vanuit de trein.”[134]
Op 19 augustus werd het kamp ook bezocht door SS-Obersturmführer Kurt Gerstein en SS-Obersturmbannführer Wilhelm Pfannenstiel die zich in het Hygiene-Institut der Waffen-SS bezighielden met "hygiëne" en “desinfectie”. Bij dit bezoek bekeken ze op verzoek van Odilo Globocnik of Zyklon B een geschikte oplossing zou zijn om de efficiëntie van het kamp te verhogen. Gerstein beschreef zijn ervaringen in Bełżec uitgebreid en probeerde het verhaal in de openbaarheid te brengen via buitenlandse diplomaten. Zijn document is bekend komen te staan als het Gerstein Rapport.[135] Gerstein was aanwezig bij een vergassing tijdens zijn bezoek en schreef hier het volgende over:
“De kamers vullen zich. Goed volstoppen - zo heeft Hauptmann Wirth bevolen. De mensen staan op elkaars voeten, 700 - 800 op 25 vierkante meter in 45 kubieke meter! De SS perst hen allemaal fysiek samen, voor zover dat überhaupt gaat. - De deuren sluiten zich. Ondertussen wachten de anderen in de buitenlucht, naakt. Men zegt tegen mij: ook in de winter gaat dat gewoon zo! Ja, maar dan kunnen ze doodvriezen. Ja, en dat is precies waarom ze hier zijn, zei een SS’er tegen mij in Platduits. Nu begrijp ik eindelijk ook waarom de gehele instelling Hackenholt-Stiftung heet. Hackenholt is de bediener van de dieselmotor, een eenvoudige technicus en gelijktijdig de bouwer van de inrichting. Met de dieseluitlaatgassen moesten de mensen ter dood gebracht worden. Maar de dieselmotor werkte niet! Hauptmann Wirth komt erbij. Je ziet aan hem dat het voor hem pijnlijk is dat dit nou net vandaag moest gebeuren wanneer ik erbij ben. Jawel, ik zie alles! En ik wacht. Mijn stopwatch heeft alles braaf geregistreerd. 50 minuten, 70 seconden - de dieselmotor springt niet aan! De mensen wachten in hun gaskamer. Voor niets! Je hoort ze huilen, snikken … Hauptmann Wirth slaat met zijn rijzweep de Oekraïner die Unterscharführer Hackenholt helpen moest met de dieselmotor, twaalf, dertienmaal in zijn gezicht. Na twee uur en 49 minuten - de stopwatch heeft alles goed geregistreerd - springt de dieselmotor aan. Tot die tijd leefden de mensen in deze vier kamers nog, viermaal 750 mensen in vier ruimten van 45 kubieke meter! - Er verstrijken 25 minuten. Jawel, velen zijn al dood. Ze kijken door een kijkgaatje, waardoorheen het elektrische licht de kamers een ogenblik beschijnt. Na 28 minuten leven er nog maar weinig. Eindelijk, na 32 minuten zijn ze allemaal dood!”[136]
Pfannenstiel verklaarde verder over wat er na de vergassing die hij bijwoonde gebeurde:
“De lichamen werden [...] in diepe graven gegooid welke zich vlak bij de gaskamers bevonden. Wanneer het graf vrij vol was werd benzine -het kan ook een andere brandbare vloeistof zijn geweest- over de lichamen gegoten en vervolgens aangestoken. Ik zag nog net dat de lichamen niet volledig verbrand waren voordat er een laag aarde over gegooid werd waarna meer lichamen in hetzelfde graf gegooid werden. Ik stelde vast dat de procedure niet geheel voldeed vanuit hygiënisch perspectief”[137]
In de periode augustus tot en met oktober 1942 was het tempo van moorden in de Aktion Reinhardt kampen, Auschwitz en door de Einsatzgruppen samen waarschijnlijk het hoogste dat ooit in een genocide vastgesteld is. In deze drie maanden kwamen ongeveer 1,47 miljoen Joden om door het nazigeweld.[138]
In het najaar was er sprake van een tyfusepidemie onder de gevangenen die in het kamp werkten. Joden die aankwamen in het kamp waren vaak afkomstig uit getto's waar deze ziekte veel voorkwam. De gevangenen kwamen vervolgens in contact met deze slachtoffers of hun bezittingen zoals kleding waar zich vaak luizen in bevonden. De hygiënische omstandigheden in het kamp waren daarbij ook slecht wat gevangenen extra kwetsbaar maakte.[139]
Op 4 oktober 1942 deed zich nog een voorval voor met verstrekkende gevolgen. Bij de paardenstal in de buurt van het kamp brak brand uit door onachtzaamheid van Trawniki-bewakers, een kaars was blijven branden en de stal ging in vlammen op. Het paard van commandant Hering vond hierbij de dood. Uit angst voor de reactie van Hering verzonnen de bewakers een verhaal dat de brand was aangestoken door plaatselijke opstandelingen. Hering besloot hierbij tot een vergeldingsactie waarbij SS'ers 50 Polen en Oekraïners gijzelden uit de plaatsen Żyłka, Szalenik, Lubycza Królewska en Lubycza-Kniazie. De gijzelaars werden vervolgens geëxecuteerd.[140]
In de herfst van 1942 werden er afspraken gemaakt tussen het naziregime en de Roemeense regering over de deportatie van 300.000 Roemeense Joden naar Bełżec. De plannen hiervoor lekten echter uit en Joodse organisaties wisten, onder andere door omkoping, de regering en leiders van de Orthodoxe Kerk op andere gedachten te brengen. Daarbij was er ook diplomatieke druk op Roemenië vanuit Zwitserland, Zweden en de Verenigde Staten. Met name het laatste land dreigde Roemenen die er woonden te arresteren en Roemeens bezit in beslag te nemen als de plannen doorgingen.[141]
Behalve dat deze plannen niet doorgingen, kondigde de Wehrmacht ook een verbod op niet-militair spoorvervoer af in het Generalgouvernement tussen 15 december 1942 en 15 januari 1943. Dit was een reactie op de slag bij Stalingrad en de noodzaak om meer legereenheden naar het oosten te transporteren. Ook was er in Bełżec simpelweg geen ruimte meer in de aanwezige massagraven voor grote aantallen nieuwe slachtoffers. Als gevolg hiervan werd het kamp vervolgens gesloten.[142]
Op 10 december kwam het laatste transport aan. Dit transport was afkomstig uit Rawa Ruska en betrof ongeveer 2.000 Joden.[143]
In de lente van 1942 had Himmler het bevel gegeven om de sporen van de massamoord uit te wissen en lichamen in massagraven te verbranden. Deze operatie kreeg de codenaam 'Sonderaktion 1005' en SS-Standartenführer Paul Blobel, eerder verantwoordelijk voor de massamoord bij Babi Yar in Kiev kreeg de opdracht dit plan uit te werken. Globocnik kreeg later dezelfde opdracht voor de Aktion Reinhardt-kampen. De lichamen in de massagraven moesten opgegraven en verbrand worden.[144] Naar verluidt zou Globocnik dit eerst nog geweigerd hebben omdat hij meende dat ze niks te verbergen hadden en juist trots zouden moeten zijn op wat er gedaan was. Uiteindelijk ging hij toch overstag, mogelijk op hygiënische gronden.[145]
Het systematisch verbranden van de lichamen in Bełżec begon vermoedelijk pas in oktober of november 1942.[146] Hierin was Bełżec dus echt anders dan bijvoorbeeld Auschwitz-Birkenau waar crematoria waren en lichamen gelijk na vergassing verbrand werden. Voor de verbrandingen werden constructies gebouwd op een stenen basis bestaande uit rails en andere spoordelen, afkomstig van het vlakbij gelegen station. Op zo'n stapel konden per dag 2.000 lichamen verbrand worden. Het werk van het opgraven en verplaatsen van de lichamen uit de massagraven werd door Joodse gevangenen gedaan. Het werk werd geleid door SS-Oberscharführer Heinrich Gley, die gevangenen zeer gewelddadig behandelde. De verbrandingen gingen dag en nacht door en in januari werd er een tweede brandstapel toegevoegd om het proces te versnellen. De stank was in deze periode nog heviger dan voorheen, er zijn berichten dat het reikte tot Tomaszów Lubelski, 9 kilometer verderop. Bij sterke wind kon het zelfs zo'n 20 kilometer verderop geroken worden, bij wind uit oostelijke of noordoostelijke richting heeft het zelfs op 25 kilometer afstand Rawa Ruska bereikt.[147]
Stanislaw Kozak, de Poolse arbeider die eerder ingezet was bij de bouw van barakken kreeg dit als inwoner van Bełżec mee:
"In de late herfst van 1942 stopten ze met het brengen van Joden naar Bełżec. Er werden toen twee grote mechanische kranen naar het kamp gebracht. De opgegraven lijken werden op een brandstapel geplaatst waar een vloeistof over gegoten werd. Twee of drie vuren branden tegelijk. Deze periode hing een walgelijke lucht van rottende menselijke lichamen, verbrande botten en menselijk vlees in Bełżec. Die vreselijke lucht kon op 15 kilometer afstand geroken worden. Het verbranden van de lijken ging zonder onderbreking door gedurende een periode van drie maanden."[148]
Na het verbranden van de lichamen werden de botten vermalen met agrarisch gereedschap en een specifieke bottenvermaler die ook elders werd ingezet tijdens Aktion 1005. Ook werden lichamen nogmaals gecontroleerd op de aanwezigheid van goud. Bij archeologische opgravingen in de jaren '90 kwamen onderzoekers tot de ontdekking dat niet alle lichamen verbrand waren. Op de bodem van enkele massagraven werden nog lichamen gevonden. Dit is opmerkelijk omdat men doorgaans erg grondig te werk ging. Mogelijk is er sprake van sabotage door gevangenen zodat de misdaden alsnog ontdekt zouden worden.[149]
Tenslotte werden alle gebouwen en barakken in het kamp afgebroken. Sommige barakken werden naar andere kampen gebracht waar ze opnieuw gebruikt werden. Er werden bomen aangeplant om de vroegere bebouwing te verhullen en in juni 1943 werd het kamp uiteindelijk verlaten.[150]
Na de sluiting en afbraak van het kamp werden de overgebleven arbeiders naar Sobibor gebracht om vergast te worden. Onderweg probeerden gevangenen al vaak te ontsnappen, bijvoorbeeld Chaim Hirszman maar ook Sylko Herc,[151] een Jood uit Krakau waren hierin ook succesvol. Bewakers verklaarden na de oorlog ook dat het een moeilijk transport was en dat ze onderweg voortdurend op vluchtelingen schoten. Toen de trein daar aankwam en de wagons open gingen brak er chaos uit. Gevangenen hadden een vermoeden wat ze te wachten stond en weigerden zich makkelijk naar de gaskamers te laten leiden en stoven alle kanten op. Hierdoor schoten de SS'ers van Sobibor de gevangenen op het perron dood. Als laatste verzetsdaad hadden ze briefjes in hun kleding verstopt, ze wisten van Bełżec immers dat Joden vaak kleding moesten sorteren. Op deze briefjes stonden teksten zoals "We hebben een jaar in Bełżec gewerkt. We weten niet waar ze ons mee naar toe nemen. Duitsland, dat zeggen ze [...] Als dit een leugen is, weet dat jullie dood eraan komt. Geloof de Duitsers niet. Wreek ons!"[152]
Na het afbreken en achterlaten van het kamp, gingen sommige Polen op zoek naar kostbaarheden op het terrein van het voormalige kamp. Er waren geruchten over de aanwezigheid van goud en dit zorgde voor de eerste grafrovers ter plekke. Hierbij kwamen botten en lichaamsdelen naar de oppervlakte. Toen deze berichten Wirth bereikten, besloot hij een huis te laten bouwen en er bewakers te huisvesten om mensen op afstand te houden.[153]
Er bestaat vaak een beeld dat Joden zich met weinig tot geen verzet lieten wegvoeren naar hun dood. De geschiedenis van Bełżec laat toch een iets genuanceerder beeld zien. Zeker in de beginperiode wisten er nog wel eens mensen uit het kamp te ontsnappen. Er zijn berichten uit Zamość en Lublin dat de plaatselijke Joodse Raad al snel geïnformeerd was door overlevenden. Soms is een naam van deze getuigen bekend, soms ook niet.
Een indringend voorbeeld is van de Joodse vrouwen Mina Astman en Malka Thalenfeld. De vrouwen waren eind maart 1942 vanuit Zolkiew naar Bełżec gedeporteerd. Ze wisten terug te keren naar Zółkiew waar hun verhaal werd vastgelegd:
“In gesloten wagons werden we het kamp van Bełżec binnen gebracht en werden bevolen ons uit te kleden. De mensen werden bang. Een van hen vroeg de SS-man vlak bij hem: "Wat is de reden dat we ons uit moeten kleden?” Nadien werd de vrouwen bevolen om de barak in te gaan [...] Gebruikmakend van de onrust en het rumoer en het gebrek aan ervaring van de Duitsers, sprongen Astman en Talenfeld in een dichtbij zijnde greppel en zaten daar onopgemerkt tot het donker was. In het duister ontsnapten ze uit het kamp en een paar dagen later waren ze weer thuis.”[154]
Het is in het geval van beide vrouwen onduidelijk wat hun verdere lot is, men neemt aan dat ze de oorlog niet overleefd hebben.[155] Een gelijksoortig verhaal is dat van Lejb Wolsztajn, een 13-jarige Joodse jongen die ontsnapte en de Joodse gemeenschap van Zamość probeerde te waarschuwen. Helaas werd hij later opnieuw opgepakt en werd hij alsnog in Bełżec vermoord.[156] En zo bestaan er nog enkele getuigenissen van ontsnapte Joden die vermoedelijk het einde van de oorlog niet gehaald hebben.[157] Van drie mannen staat echter wel vast dat ze in het kamp gewerkt hebben en de oorlog overleefd hebben. De eerder genoemde Rudolf Reder en Chaim Hirszman en Rabbi Izrael Szapiro.
Rudlof Reder beschreef zijn ontsnapping, die plaatsvond in het hem bekende Lviv, nadat hij door kampbewakers meegenomen was om daar plaatstaal te halen:
"Ik werd alleen achtergelaten in de vrachtwagen met één misdadiger die mij bewaakte. De rest ging weg om wat plezier te maken. Ik zat daar een paar uur zonder na te denken of te bewegen. Toen merkte ik toevallig dat mijn bewaker in slaap was gevallen en lag te snurken. Zonder na te denken glipte ik uit de vrachtwagen; de misdadiger sliep nog steeds. Ik stond op de stoep en deed nog even alsof ik iets aan het rommelen was bij het plaatwerk, en toen liep ik langzaam weg. De Legionówstraat was erg druk. Ik trok mijn pet diep over mijn ogen. De straat was donker en niemand zag me. Ik herinnerde me waar mijn hospita woonde, een Poolse vrouw, en begaf me daarheen. Ze verborg me. Ik heb twintig maanden nodig gehad om te herstellen van de wonden over mijn hele lichaam. Niet alleen de wonden. Beelden van de gruwelen die ik had meegemaakt, achtervolgden me. Wakker en slapend hoorde ik het gejammer van gekwelde slachtoffers. En het huilen van de kinderen. En het gebrul van de motor. Ik kon de criminele gezichten van alle Gestapo-mannen niet uit mijn geheugen wissen."[158]
Reder bleef succesvol verborgen tot aan de bevrijding. Bijzonder aan zijn onderduiken is dat hij zich bevond in een gebouw waar de Gestapo zich ook in gevestigd had. Zijn hospita maakte voor de Gestapo schoon en verzorgde ook een hond. Ze kreeg hiervoor van de Gestapo vlees om de hond te voeden. Een deel hiervan gebruikte ze om Reder van eten te voorzien. Na de oorlog zou Reder ook trouwen met zijn hospita.[159]
Chaim Hirszman wist te ontkomen vanuit een transport naar Sobibor in mei 1943 na de liquidatie van het kamp. Na de succesvolle ontsnapping sloot hij zich aan bij een groep partizanen en zou zo als onderdeel van het gewapende verzet het einde van de oorlog halen. Op 19 maart 1946 werd hij thuis vermoord door een groepje van twee of drie mannen.[160]
Tenslotte is er Rabbi Izrael Szapiro, evenals Reder afkomstig uit Lviv. Hij was geselecteerd voor werk in het kamp en moest bezittingen van slachtoffers sorteren. Hij verstopte zich na enkele dagen in een wagon met gesorteerde spullen en wist zo uit Bełżec te ontkomen. Hij zou vervolgens in andere kampen terecht komen en uiteindelijk in Buchenwald de bevrijding meemaken.[161]
Er is ook nog de situatie van een man die Reder 'Spilke' noemt. Deze man zou hij na de bevrijding van Lviv daar ontmoet hebben. Spilke was een gevangene in het Janowska kamp en is tijdens de liquidatie van Bełżec naar het kamp gebracht om de machine te installeren die botten verbrijzelde. Volgens Reder vestigde Spilke zich na de oorlog in Hongarije. Er is echter geen getuigenis van Spilke zelf.[162]
Naarmate het bekender werd wat er in Bełżec te wachten stond, werd er ook steeds meer geprobeerd tijdens transporten te ontsnappen. Er zijn enkele getuigenissen van mensen die op deze manier wisten te ontkomen. Een van deze getuigenissen is van Anna Selinger die zich in een transport bevond:
"We wisten dat we naar Bełżec gingen, naar het gas, maar we bleven verbazend kalm. De meerderheid had de moed opgegeven. Sommigen sprongen onderweg uit de trein, de wagon werd langzaam steeds leger, alleen de ouderen en zieken bleven over en 14 kilometer van Bełżec sprong ik met mijn zus van de trein. We haalden het, we ontweken het vuur van de SS-mannen en liepen langs het spoor in de richting van Zółkiew. De route van de trein was gemarkeerd met lichamen. Lichamen van baby's, kinderen en volwassenen lagen daar bevroren."[163]
Er zijn meer verhalen bekend hoe gedeporteerden onderweg de wagons sloopten in een poging te ontsnappen. Soms kwamen ze onder de trein terecht, soms werden ze door bewakers doodgeschoten maar toch waren enkelen succesvol. Het aantal mensen dat succesvol was is echter onbekend.
Vaak wordt gesteld dat er maar twee overlevenden van Bełżec zijn, Reder en Hirszman, omdat ze de enige twee zijn die getuigd hebben over hun ervaringen in het kamp. Nadere bestudering laat zien dat er meer overlevenden zijn. Het is alleen een ingewikkelde kwestie wat het precieze aantal is. Zoals vaker, afhankelijk van de interpretatie van de term overlevende, kan er tot verschillende aantallen gekomen worden. Bovenstaande in ogenschouw genomen kan wel gesteld worden dat het aantal van twee waarschijnlijk te laag is.
Door de jaren heen is de consensus over het slachtofferaantal van Bełżec meermaals bijgesteld. Deze aanpassingen zijn op zich niet vreemd. Er zijn zeer weinig documenten over Bełżec ongeschonden uit de oorlog gekomen. Daarbij hebben ook maar weinig betrokkenen de oorlog overleefd. Er zijn voor Bełżec nooit transportlijsten gevonden zoals er bijvoorbeeld wel zijn voor de Nederlanders die in Sobibor terechtkwamen. Ook kan er door de werkwijze van de nazi’s geen sprake zijn van identificatie van slachtoffers. Het slachtofferaantal is dus lang vastgesteld op basis van verslagen van ooggetuigen en berekeningen op basis van de capaciteit van transporten en de gaskamers. In 1947 is een juridisch rapport verschenen van de Regionale Commissie voor het Onderzoek van Duitse Misdaden in Lublin onder leiding van rechter Eugeniusz Szrojt. Dit rapport kwam tot een schatting van 600.000 slachtoffers wat lange tijd het uitgangspunt was.[164]
In 2001 verscheen in een vakblad een paper van Peter Witte en Stephen Tyas dat de aandacht vestigde op een telegram dat voorheen nog niet in deze context geïnterpreteerd was. Dit is bekend komen te staan als het ‘Höfle- Telegramm’. Dit telegram, verzonden door SS-Hauptsturmführer Hermann Höfle op 11 januari 1943 aan het RSHA werd onderschept door de Britse inlichtingendienst. Hierin rapporteerde Höfle de slachtofferaantallen per 31 december 1942 voor Aktion Reinhardt. Met de letters L (Lublin, het Majdanek kamp), B (Bełżec), S (Sobibor) en T (Treblinka werden de statistieken van de kampen in de voorgaande twee weken en in totaal weergegeven.[165] Aangezien Bełżec op dit moment al buiten gebruik was, werd hierin het recente cijfer over twee weken van 0 gegeven en het totale aantal van 434.508.
Dit aantal brengt echter ook vraagtekens met zich mee. Kurt Gerstein verklaarde bijvoorbeeld dat er geen moeite werd gedaan om slachtoffers te registreren of te tellen in Bełżec en Treblinka. Hij noemde cijfers die binnen de SS gebruikt werden schattingen gebaseerd op de capaciteit van wagons.[166] Het is dus onbekend hoe Höfle tot dit aantal kwam. Mogelijk heeft Höfle hierbij wel inzicht gehad in transportpapieren. Het Poolse verzet beschikte ook over cijfers en die kwamen redelijk overeen met dit aantal. Ook is bekend dat zich op het station van Bełżec documenten bevonden met gegevens van de transporten. Deze documenten zijn echter verloren gegaan toen Sovjet-vliegtuigen een munitiewagon bombardeerden op 7 juli1944, waarbij het gehele station verwoest werd.[167]
Voor zover bekend waren de slachtoffers van Bełżec afkomstig uit Polen, Oekraïne, Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië, Slowakije en Hongarije.[168] Het is mogelijk dat er ook slachtoffers uit andere landen afkomstig waren, aangezien Joden vaak verplaatst werden van de ene plaats naar de andere. Rudolf Reder benoemt dat hij Franse, Nederlandse, Griekse en Noorse Joden in het kamp gezien heeft.[169] Tot op heden is deze kwestie echter niet opgehelderd en zowel het monument als historici hebben dit (nog) niet bevestigd.
Een andere lastige kwestie is die van de niet-Joodse slachtoffers. Er werd lange tijd aangenomen (dit stond ook op het vorige monument) dat er 1.500 Polen in het kamp zijn omgekomen als gevolg van hulp aan Joden. Dit aantal is echter zeer omstreden omdat het afkomstig is van een enkele getuige die daarbij ook afwijkende verklaringen heeft afgegeven. Andere getuigen noemen wel dat het soms kon voorkomen in een uitzonderlijk geval dat er niet-Joodse Polen in transporten zaten. Dit konden tot het Christendom bekeerde Joden zijn, mensen die in een straat of buurt met veel Joden woonden. Het ontbreekt echter aan betrouwbare bronnen om een aantal vast te stellen of de reden dat ze in het kamp kwamen. Wel was het beleid van Wirth dat in zulke gevallen de mensen het niet levend mochten verlaten, vooral om wat gebeurde in het kamp zoveel mogelijk geheim te houden.[170]
Tenslotte moet er ook nog gesproken worden over Roma-slachtoffers. Helaas is het beeld hiervan vermoedelijk onvolledig. Zoals bij de werkkampen benoemd, waren in 1940 grote aantallen Roma in Bełżec aanwezig. Het ontbreekt aan precieze aantallen, maar het staat vast dat een groot aantal dit niet overleefd heeft. Er zijn twee massagraven voor deze slachtoffers in het park rond een voormalig landhuis. In de onderzoeken direct na de oorlog is er geen speciale aandacht geweest voor Roma-slachtoffers. Hierdoor zijn er bijna geen documenten op basis waarvan een betrouwbaar beeld te schetsen is. Wel wordt aangenomen dat er ook Roma naar het kamp gedeporteerd zijn om vergast te worden. Getuige Maria Daniel is de enige die verklaart heeft dat ze gezien heeft dat er in 1942 Roma naar het kamp vervoerd zijn. Er kwamen volgens haar twee vrachtwagens met Roma aan en zij knielden en smeekten om vrij gelaten te worden.[171]
Recenter is vast komen te staan dat uit Borysław 114 Roma en uit Drohobycz 132 Roma naar Bełżec gedeporteerd werden. Ze zijn tegelijkertijd met Joden uit beide plaatsen opgepakt en ook op dezelfde plaats verzameld. Het is daardoor aannemelijk dat ze hetzelfde lot als de Joden ondergaan hebben. Overlevende Erna Kliger die hierbij aanwezig was heeft later ook bevestigd dat er hier tegelijkertijd met Joden ook Roma opgepakt zijn. Tenslotte heeft ook een Trawniki-bewaker verklaard dat hij Roma in het kamp heeft gezien en dat er enkele malen kleine groepjes naar het kamp zijn gebracht. Deze kleine groepjes zouden vervolgens door SS'ers zijn doodgeschoten.[172] Het is niet uit te sluiten dat er nog meer Roma in het kamp zijn omgekomen, het is echter niet vast te stellen om hoeveel mensen het precies gaat.
Direct na de oorlog is er in Polen al onderzoek gedaan naar de misdaden in Bełżec. Dit heeft echter niet geleid tot de vervolging van daders. De getuigenissen die in deze periode verzameld zijn, zijn historisch waardevol maar helaas niet duidelijk genoeg geweest om daders op te veroordelen.
De misdaden van Bełżec werden verder genegeerd bij het tribunaal in Neurenberg. Rudolf Höss, commandant van Auschwitz-Birkenau, sprak wel over het kamp maar dit kwam vervolgens niet in de officiële verslagen terecht.[173]
Het heeft nog tot 1959 geduurd voordat er in West-Duitsland een serieus juridisch onderzoek van start ging. Men heeft pogingen ondernomen om getuigen te vinden, maar men kwam niet verder dan Rudolf Reder, inmiddels ook al ver in de 70.
Vervolgens ging men op zoek naar daders. Rudolf Göckel, de spoormedewerker die de treinen het kamp in reed, stierf op 21 augustus 1960, nog voor hij verhoord kon worden.[174] Ook van andere verdachten was bekend (of werd vermoed) dat ze reeds overleden waren. Dit ging onder meer om Odilo Globocnik, Christian Wirth, Gottlieb Hering en Lorenz Hackenholt[175]. Hierdoor werd Josef Oberhauser de hoogstgeplaatste die in het vizier van de aanklagers kwam.[176]
Voor het proces van start ging werden ook Werner Dubois, Erich Fuchs, Hans Girtzig, Heinrich Gley Robert Jührs , Karl Schluch, Heinrich Unverhau en Ernst Zierke nog gehoord. Deze mannen gaven hun misdaden toe, maar claimden dit onvrijwillig gedaan te hebben als gevolg van dwang en dreiging door Christian Wirth. Rudolf Reder kon als getuige niemand met zekerheid identificeren en kon ook de claims van dwang daardoor niet weerleggen. Hierdoor gingen deze zeven mannen uiteindelijk vrijuit. Alleen Oberhauser kon vanwege zijn hogere functie zich niet op hetzelfde verweer beroepen. Hij werd uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar veroordeeld. Van deze straf zou hij slechts de helft uitzitten waarna hij weer aan de slag ging als barman in München.[177]
In 1962-1963 en 1965 waren er Sovjet-tribunalen in Kiev en in 1965 ook in Krasnodar waar verschillende Trawniki's uit de vernietigingskampen terecht stonden. Tijdens deze processen werden getuigenissen afgelegd door inwoners van het dorp, in tegenstelling tot de processen in West-Duitsland. Er werden vervolgens ook zwaardere straffen uitgesproken, waaronder de doodstraf.[178]
Lang niet alle Trawniki-bewakers zijn echter voor hun rol veroordeeld. In 2010 werd als laatste verdachte Samuel Kunz in Bonn aangeklaagd voor zijn aandeel in de massamoord op 430.000 Joden. Hij was in de voorgaande decennia reeds meermaals verhoord en telkens aan berechting ontkomen door zijn lage rang. Voordat het tot een zaak kon komen overleed hij echter op 89-jarige leeftijd.[179]
Tijdens de oorlog was Bełżec een plek met een beruchte reputatie. Na de oorlog veranderde dit echter snel. In de periode van 1944-1948 werd er in de pers nooit bericht over de grafschennis en de zoektocht door Polen naar waardevolle bezittingen en bijvoorbeeld gouden tanden van de slachtoffers. Dit vond bijvoorbeeld ook plaats in Majdanek waar er wel over bericht werd. Het was ook niet zo dat het buiten het zicht gebeurde, tijdens de onderzoeken werden de zichtbare sporen hiervan ook gefotografeerd.[180]
In deze periode werden er geen maatregelen getroffen om het terrein af te schermen of op te knappen om de massale schendingen te stoppen. Het liep zelfs dermate uit de hand dat Szmul Pelc, voorzitter van het Joodse comité in Tomaszów Lubelski, vermoord werd toen hij zich beklaagd had bij het lokale bestuur. Mogelijk waren grafrovers de daders. Ook werd er geen herdenkingsteken of iets dergelijks aangebracht. In deze periode verschenen ook de memoires van Rudolf Reder, op dat moment beschouwd als de enige overlevende van het kamp. Ook dit wist er niet voor te zorgen dat er een waardige gedenkplek ontstond.[181]
In 1947 werd de toestand van het voormalige kamp als volgt beschreven: "Er stonden jonge naaldbomen, rondom het zijspoor lagen alledaagse gebruiksvoorwerpen zoals potten en pannen, flessen, glas, kledingstukken, schoenveters en dergelijke. Verderop waren funderingsresten te zien en in het noordoostelijke deel lagen menselijke botten zoals schedels, ribben en scheenbenen. Ook waren er voorwerpen zoals gebitsprothesen, Davidsterren en beschadigde Joodse gebedsboeken te vinden."[182]
In de jaren '50 raakte Bełżec steeds meer vergeten. Voor zover bekend woonden er geen overlevenden meer in Polen en nabestaanden die de oorlog overleefd hadden kozen ook vaak voor emigratie. Daarbij zorgde het Stalinisme er ook voor dat Polen in deze periode niet als een veilige thuishaven werd gezien voor Joodse slachtoffers. Rudolf Reder werd bijvoorbeeld gearresteerd door het regime nadat zijn zeepfabriek in Krakau genationaliseerd was. Hij zou zich hierna via Israël in Canada vestigen. Het ontbrak in deze periode hierdoor aan mensen die er een belang bij hadden om een gedenkplek te stichten. Door de afwezigheid van bescherming van het terrein vestigde er zich een houtzagerij. Het gevolg was dat er met zware vrachtwagens over de massagraven gereden werd.[183]
Eind jaren '50 kwam er eindelijk wat meer aandacht voor het voormalige kampterrein en begon bijvoorbeeld de directeur van het Majdanek-Staatsmuseum zich over de kwestie uit te spreken naar vertegenwoordigers van de overheid. In de jaren '60 gaf het tribunaal in West-Duitsland waar Josef Oberhauser terecht stond het volgende zetje. In 1963 kwam er een monument. Dit was nog bescheiden en sprak in algemene termen over de slachtoffers zonder te spreken over de Joodse afkomst van de slachtoffers. Er werd vooral gesproken over Pools slachtofferschap.[184]
Robin O'Neil, een van de weinigen die een boek over de geschiedenis van het kamp schreef, beschrijft een bezoek in 1975:
"Mijn zoektocht begon in november 1975 bij de poorten van Bełżec. Toen ik het treinstation van Bełżec uitliep, sloeg ik linksaf. Na ongeveer 400 meter lopen kwam ik bij de voormalige locatie van het kamp. Er waren ijzeren hekken en een kaart van het gebied in het Pools. Lokale jongeren speelden voetbal op het grasveld; mensen liepen en fietsten diagonaal over een uitgesleten voetpad naar het volgende dorp. Verderop, in het bosrijke gebied, was een groep lokale jongeren zich aan het vermaken met alcohol en een barbecue: overal lagen flessen, blikjes en allerlei verpakkingen verspreid. Het zag eruit als een stuk braakliggend terrein zoals je in elke stad kunt vinden. Links, op een helling, ging ik met mijn handen door het zand en voelde kleine stukjes waarvan ik vermoedde dat het menselijke botten waren, die door het weer aan de oppervlakte waren gekomen. Toen ik met mijn schoen over het oppervlak schraapte, kwamen een knieschijf, een sleutelbeen en stukjes schedel tevoorschijn. Onder mijn voeten en de voeten van al die mensen die zich op dat moment daar met elkaar vermaakten, lag de laatste rustplaats van 600.000 Joden – mannen, vrouwen en kleine kinderen – en zo bleef het de volgende 30 jaar."[185]
In de jaren '90 werden er voor het eerst archeologische opgravingen gedaan op het terrein waarbij enkele funderingen aangetroffen werden en de exacte plaatsen van de massagraven vastgesteld zijn.
Het Amerikaanse Joodse Comité (AJC) was vervolgens vanaf de jaren '90 de drijvende kracht achter de ontwikkeling van een nieuw monument. De plannen riepen echter ook weerstand op bij sommige nabestaanden aangezien er een rechtszaak om de bouw van het monument te voorkomen gevoerd is. Enkele nabestaanden zagen de plannen als een verstoring van de graven. Deze zaak werd later ingetrokken om persoonlijke redenen.[186] Naast het AJC werd het project meegefinancierd door de Poolse overheid die de helft van het benodigde bedrag beschikbaar stelde. In 2004 werd het monument uiteindelijk onthuld. Ook is er sindsdien een museum dat de verschrikkelijke geschiedenis van het kamp vertelt.
Ook tegenwoordig is de geschiedenis van het voormalige kamp nog zeer politiek gevoelig. Vanuit de Poolse overheid mogen de kampen niet Pools genoemd worden maar moet het Duitse daderschap benadrukt worden. In publicaties van het museum wordt ook wel gesproken over het 'Duitse Vernietigingskamp in Bełżec'.
Er wordt bij de vernietigingskampen vaak gesproken over ‘moordfabrieken’ en ‘moord op industriële wijze’. Dergelijke metaforen kunnen echter ook op het verkeerde been zetten. Bełżec was zeer provisorisch ingericht. Het moorden werd zo goedkoop en met zo min mogelijk mankracht gedaan. Er was geen sprake van grote investeringen in adequate faciliteiten. Vergassing gebeurde met uitlaatgassen van een motor, gehaald uit een uitgeschakeld pantservoertuig. Zodoende was men niet afhankelijk van derden voor de levering van koolmonoxide-cilinders of Zyklon zoals elders. Er waren ook geen crematoria met specifiek ontworpen verbrandingsovens, zoals in onder meer Auschwitz-Birkenau. Het verbranden gebeurde op stapels in de open lucht, mede gemaakt van spoorstaven.
In de korte periode dat Bełżec in gebruik was liep men nog weleens tegen praktische problemen aan die om een oplossing vroegen. De ‘lessen’ die men leerde werden toegepast bij het bouwen (of verbouwen) van andere kampen. Eén van de meest schokkende constateringen over Bełżec is dan ook dat men geen massaal complex nodig had, maar een relatief klein stuk grond om een tijdelijk kamp neer te zetten. Binnen een jaar vonden 434.508 mensen daar de dood, terwijl slechts een enkeling het wist te overleven. Door de weinige getuigen en de afbraak van het kamp wist men vervolgens ook vele sporen van deze ongekende misdaad te wissen. Lange tijd werd de geschiedenis van Bełżec grotendeels genegeerd, het kamp raakte daardoor in de eerste decennia na de oorlog wat vergeten. De laatste decennia is er meer aandacht voor het voormalige vernietigingskamp gekomen, waardoor er uiteindelijk, mede door de historici wiens werk voor dit artikel gebruikt is, op een zorgvuldige manier met de geschiedenis van het kamp kan worden omgegaan.