James Elgin Bolt was de zoon van Matilda Bowins uit Collingwood, Ontario. Voor de oorlog werkte hij als vrachtwagenchauffeur. Hij was ongehuwd toen hij in dienst trad en stond bekend als lid van de Church of Christ.
Hij meldde zich op 10 april 1941 bij het Canadese leger (Active Service Force) in Owen Sound, Ontario, waar hij zich aansloot bij de Simcoe Foresters, waarna hij overstapte naar het 27e Canadese Pantserregiment (Sherbrooke Fusilier Regiment). Zijn regimentsnummer was B-48881. Fysiek fit en stevig gebouwd, werd hij opgeleid tot chauffeur en ladermachinist, waarbij hij de kwalificatie voor Vakgroep II behaalde. Zijn salaris werd dienovereenkomstig vastgesteld, afhankelijk van zijn specialisatie.
Bolt diende enkele jaren in Canada en trainde onder andere op Camp Borden, waar hij in 1942 tijdens een oefening een Colles-fractuur aan zijn pols opliep, maar herstelde zonder blijvende invaliditeit. In 1944 werd zijn eenheid overzee naar Engeland gestuurd ter voorbereiding op de geallieerde invasie van Europa.
Hij landde begin juni 1944 in Normandië, Frankrijk, als onderdeel van de invasiemacht op D-Day. Op 7 juni 1944, tijdens hevige gevechten ten zuiden van Caen, werd Bolt als vermist opgegeven toen zijn tankbemanning, onder leiding van luitenant Windsor, werd afgesneden. Ooggetuigenverslagen bevestigden later dat Bolt door Duitse troepen was gevangengenomen. Bewijsmateriaal dat werd gepresenteerd tijdens het naoorlogse proces tegen Kurt Meyer wegens oorlogsmisdaden, onthulde dat Bolt, samen met andere Canadese gevangenen, na hun overgave was geëxecuteerd, een schending van het oorlogsrecht. Zijn lichaam werd aanvankelijk begraven in een massagraf, maar later met eer herbegraven.
Zijn moeder, Matilda Bowins, ontving zijn dienstmedailles en het Memorial Cross.
Heeft u zelf meer informatie over deze persoon? Lever het aan!