Carsten Wilhelm Thöne[1] werd op 17 april 1920 in Almelo geboren als zoon van Carsten Wilhelm Thöne[2] en Geertruida Maria Rosalina de Vries van Doesburgh[3].[4] Carsten jr. woonde in 1939 aan de Stationsstraat 18 in Tiel, waar hij op het Stedelijk Gymnasium zat. Tijdens zijn militaire keuring werd hij geschikt bevonden en gekeurd voor de officiersopleiding van de artillerie. Hij kreeg een jaar uitstel voor zijn dienstplicht, waardoor hij vermoedelijk niet werd opgeroepen in de meidagen.[5] Na het gymnasium ging hij studeren aan de Technische Hoogeschool van Delft.[6] Carsten jr. had één oudere broer, Willem[7], geboren in 1918.[8] Vader Carsten sr. was rechter en sinds 1931 vice-president van de rechtbank van Amsterdam[9].
Carsten liet aan het begin van de 21ste eeuw zijn levensverhaal optekenen. Wij zijn de familie erkentelijk, dat we het gedeelte over de oorlog mogen publiceren. Het is het begin van de oorlog, als zijn herinneringen als student in Delft beginnen.
“Toen kwam er een sombere periode (zou ik willen zeggen) in mijn leven. In het begin van de oorlog raadde mijn moeder mij aan te gaan boksen zodat ik mijzelf kon verdedigen. Willem bokste toen al in Leiden. We kregen les in de gymnastiekzaal in Stoopsbad[10] van de oud-politieagent Miljon[11]. We boksten altijd onder elkaar. Eerst een half uur de opwarming en dan een half uur boksen. Ik heb daarna nog een keer gebokst. Dat was in Utrecht in 1949 met Jan Terlouw die ik leerde kennen bij zijn tante, mijn hospita, in Utrecht waar ik woonde toen ik bij de DEMKA[12] werkte. Jan wilde toen graag boksen van mij leren. We deden dat toen gewoon thuis en maakten een onvoorstelbare herrie boven het hoofd van zijn tante die dat maar matig vond.
Vrij snel moesten we toen de loyaliteitsverklaring ondertekenen om verder te mogen studeren. Zo niet dan werd je verplicht om in Duitsland te gaan werken. Wij tekenden dus geen loyaliteitsverklaring waardoor er een ander probleem om de hoek kwam kijken. Je moest namelijk een onderduikadres zien te vinden. Willem zat op dat moment al ondergedoken in Friesland en studeerde van daar uit maar daar was geen plek meer voor mij. Het was toen opeens een run op onderduikadressen dus het was moeilijk er een te vinden. Naar huis gaan was ook geen optie want dat kon gevaarlijk zijn voor mijn vader die vanuit zijn werk als vice-president van de rechtbank van Amsterdam veel kerels hielp die in de problemen waren gekomen, om op een listige juridische manier te verdwijnen. Door die positie van vader kon ik niet onderduiken in Bloemendaal omdat er daardoor wellicht extra aandacht ook voor vader zou komen.
Ik had op dat moment geen andere keuze meer dan om me (uit nood) op te geven voor werk in Duitsland. Dat is een periode geworden van vier jaar[13] waarin ik me aan de ene kant afschuwelijk voelde om mee te moeten werken aan de oorlog van die Duitsers, aan de andere kant de gelegenheid kreeg om dat werk te saboteren.”
Begin 1943 vond in Nederland een aantal aanslagen op collaborateurs plaats. In februari overkwam dit procureur-generaal Jan Feitsma, generaal Hendrik Seyffardt en secretaris-generaal van Volksvoorlichting en Kunsten Hermannus Reydon. Bij de aanslag op Feitsma raakte zijn zoon zwaargewond. Reydons vrouw werd gedood, hijzelf raakte zwaargewond en zou een half jaar later alsnog overlijden.[14] Seyffardt raakte ook zwaargewond en overleed al de volgende dag. Voor zijn dood gaf hij aan, dat hij ervan overtuigd was door twee studenten te zijn beschoten.[15]Op 6 februari, de dag na de aanslag op Seyffardt, werden razzia's gehouden op de Nederlandse universiteiten en hogescholen. Er werden in Delft, Amsterdam, Utrecht en Wageningen bijna zeshonderd studenten opgepakt en naar het, net geopende, Kamp Vught gestuurd.[16] In de maanden die volgden, werd een groot aantal van deze studenten weer vrijgelaten. Naar omstandigheden, helemaal in vergelijking met andere gevangenen in Vught, werden ze daar goed behandeld.[17]
Op 13 maart 1943 volgde een nieuwe stap van de bezetters in het bedwingen van de Nederlandse studenten. Zij moesten een verklaring tekenen om nog toegang te krijgen tot het hoger onderwijs. Deze verklaring werd bekend onder de loyaliteitsverklaring. Carsten tekende niet, net als 85% van de Nederlandse studenten.[18] Eind april volgde de Duitse oproep dat leden van het voormalige Nederlandse leger weer in krijgsgevangenschap genomen zouden worden. Dit leidde tot de April-meistakingen van 1943. De Nederlandse burgers kwamen hiermee meer en meer in opstand tegen de Duitse maatregelen. De Duitse bezetter trad hard op tegen de stakingen. Het politiestandrecht werd afgekondigd. Door executie en geweld vielen 175 dodelijke slachtoffers. Op 4 mei keerde de rust weer enigszins terug.[19]
De volgende dag stond er een oproep in de krant. Studenten die de loyaliteitsverklaring niet hadden getekend, dienden zich te melden voor tewerkstelling in Duitsland. Deed je dat niet, dan werden je ouders verantwoordelijk gehouden.[20] Er werd op acht plekken in Nederland verzameld om vervolgens allemaal per trein naar Kamp Erika in Ommen getransporteerd te worden. Vandaaruit werd men naar Duitsland gebracht.
Kamp Erika was gelegen in Ommen, in Drenthe, waar het halverwege 1942 in gebruik was genomen als Justizlager, strafkamp. Na de bezetting van Nederland was het aantal veroordeelden namelijk significant toegenomen. Vooral economische delicten namen in rap tempo toe. Denk aan verduistering, diefstal, clandestien slachten of zwarte handel. De gevangenissen raakten vol en er werd uitbreiding gezocht. Kamp Erika stond leeg en had al wel bewakers. Het werd dan ook snel in gebruik genomen voor deze groep gevangenen.[21] Vanuit Ommen werden deze gevangenen deels doorgezonden naar kampen in Duitsland.[22]
Al snel werd duidelijk, dat het er zwaar aan toe ging in het kamp: “De gevangenen worden door uithongering, eindelooze exercities en zwaren arbeid, maar vooral door ranselen en schoppen dusdanig gekweld, dat het verblijf van enkele maanden een gezonden man tot een wrak maakt. Er zijn reeds erbarmelijke sterfgevallen voorgekomen. […] Deze knuppel-mentaliteit, die uit Duitschland reeds algemeen in de politieke sfeer is doorgedrongen, komt nu ook op het gebied van strafrecht tot ons over.”[23]
Het duurde niet lang voordat ook de Nederlandse rechters dit ter oren kwam, er volgden diverse besprekingen, ook met de Duitse bezetters, maar zonder resultaat.[24] Het gerechtshof in Leeuwarden nam vervolgens het recht in eigen hand. Met het befaamde Leeuwarder-arrest van 25 februari 1943 werd een man veroordeeld tot zijn tijd in voorarrest, omdat een verdere veroordeling opsluiting in Kamp Erika zou betekenen. In haar vonnis schreef het hof “dat het Gerechtshof rekening wenscht te houden met de omstandigheid, dat sedert eenigen tijd […] opgelegde gevangenisstraffen, in strijd met de wettelijke voorschriften […] zijn of worden tenuitvoergelegd in gevangeniskampen op zoo strafverzwarende wijze als door den Rechter bij bepaling van de stafmaat onmogelijk kon worden voorzien of zelfs maar als mogelijk verondersteld.”[25]
Op 10 april volgde de reactie van de Duitse bezetters, twee van de drie rechters werden ontslagen. Vanuit de rechtelijke macht werd voorgesteld hier bezwaar tegen te maken. Dit bezwaar zou getekend moeten worden door alle presidenten en vice-presidenten van de gerechtshoven en rechtbanken. Echter, de April-meistakingen waren begonnen en bruut neergeslagen, van de 51 (vice-)presidenten tekenden er uiteindelijk maar zeven. Carsten Thöne sr. was de enige uit Amsterdam die zijn handtekening zette.[26]
De bezetters hadden ondertussen zelf al de conclusie getrokken, dat de situatie in Kamp Erika niet meer houdbaar was. Er werd dan ook begin 1943 besloten geen gevangenen meer naar het kamp te sturen.[27] Het kamp kwam daarmee vrij voor de studenten die de loyaliteitsverklaring weigerden te tekenen, waaronder de zoon van rechter Thöne.
Carsten Thöne werd vanuit Kamp Erika in eerste instantie naar Braunschweig gebracht, waar hij met een groep andere studenten tewerkgesteld werd in de Büssing Flumo vliegtuigmotorenfabriek.[28] Hij vertelt verder:
“Ik begon in een vliegtuigmotorenfabriek Bussing Nack[29], hetgeen van oorsprong een automotorenfabriek was. Daar heb ik reeds na een half jaar een hele grote en hele gecompliceerde draaibank met een knal in elkaar laten lopen waarna we naar een timmerfabriek[30] werden gestuurd midden in de Harz. Wegens gebrek aan belangstelling in het timmervak werden we daar ook weer weggeschopt en kwamen we in voornoemde munitiefabriek terecht. Die behoorde tot het Alfred Nobel Concern (dynamiet, olie, Nobelprijs voor de vrede).
We waren een grote groep van studenten uit Nederland en Frankrijk die als gevolg van onze sabotageacties, als volledig onbruikbaar van de ene fabriek naar de andere werden gestuurd.
Uiteindelijk kwamen we terecht in een munitiefabriek waar we met name landmijnen en bommen moesten vullen. Daar moesten we o.a. een pijpje in de mijn monteren waar later de ontsteking in gemonteerd zou worden. Als je er nu voor zorgde dat dat pijpje een klein deukje had ontplofte de mijn op het moment dat men er de ontsteking in schroefde. Maar al gauw hadden de Duitsers dat in de gaten.
Op die manier had je toch het gevoel dat je er ook iets aan deed maar ik heb toen wel twee maanden in de gevangenis gezeten wegens diefstal. Op dat moment bleek het voordeel mijn goede taalopleidingen. Ik sprak namelijk Duits en kon mijzelf verdedigen. Alle kerels die dat niet konden verdwenen naar concentratiekampen. Ik niet, maar je had het gezicht van de rechter moeten zien toen ik antwoordde op zijn vraag wat mijn vader eigenlijk deed. Ik kreeg toen twee maanden cel.
Mijn vrienden kwamen mij toen wel opzoeken met pakjes sigaretten en andere lekkere dingen. Voor hun was zo'n bezoek aan een gevangenis ook een hele ervaring. In die gevangenis deed ik hele leuke kontakten op met Fransen. Onder anderen met Sala die een café-bediende was van café De la Paix[31] in Parijs. Ik deelde met hem een mini klein betonnen huisje waar we ons in verscholen als er luchtalarm was. Tijdens dat schuilen vertelde hij mij dan vreemde verhalen over het (nacht)leven in Parijs.
Na die twee maanden cel in Hannover werd ik in een grote wagen met andere gevangenen vervoerd. Tot mijn schrik reden we een concentratiekamp in Osterode (tegen de Harz aan) binnen. Gelukkig bleek dat alleen maar om enkele andere mannen in de wagen daar af te leveren. Dus tot mijn verbazing maar ook zeker grote vreugde reden even later weer verder naar mijn fabriek (ook in Osterode[32]).
In die kampen zaten ook grote groepen Russinnen. Dat was best gezellig, maar het bleven voorbijgangers, dus ik heb daar geen contacten aan overgehouden. We wandelden met die meisjes, zwommen met ze in een meertje[33] daar in de buurt en zongen veel met elkaar daar bleef het dan ook bij.
Ook zaten er een tijd bij ons in het kamp een grote groep Duitse studentes. Die vonden het natuurlijk erg gezellig om met onze groep, zoals gezegd ook allemaal studenten, om te gaan.
We waren bij die fabrieken in barakken gehuisvest met 12 man per kamer. Allemaal studenten hetgeen natuurlijk best wel leuk was. Ook uit die tijd heb ik uitstekende vrienden overgehouden.
Op een goed moment trokken de Engelsen op naar Rome en werd een Italiaanse munitiefabriek ontmanteld en kwamen er hele transporten Italiaanse rotzooi naar ons. Een van mijn vrienden heeft twee jaar geleden, hij lag toen op zijn sterfbed, tegen mij gezegd: Houd je maar sterk want uiteindelijk gaan we allemaal kapot aan de stank van die chemische rotzooi, die springstoffen". Hij had gelijk want we waren er toen al ik-weet-niet-hoeveel aan kwijt geraakt, maar ik ben nog steeds doorgegaan. Die spullen moesten toen in onze ovens gesmolten worden om er weer landmijnen en bommen mee te vullen. Maar ze bleken niet geschikt voor onze ovens en er volgde een enorme ontploffing. Gelukkig had ik toen geen dienst, we werken dag en nacht, de hele week door in drie ploegen en ik lag toen net in bed. Omdat onze barak direct achter een spoordijk stond vloog de drukgolf over ons heen maar bij een barak achter ons, de kantine, waren alle ramen er uit geblazen. Bij ons was er alleen een brandblusser van de muur getrild die een groot deel van de barak onder een laag wit schuim had bedolven.
De Amerikanen zagen die brandende fabriek en gooide daar bommen op en het was afgelopen met de fabriek. Wij vluchtten in de schuilkelders. Vrij snel daarna zijn wij door de Amerikanen ontdekt. Iemand moest 's ochtends vroeg een plasje gaan doen, ging de schuilkelder uit en stond ineens oog in oog met een Amerikaanse tank.
Na een week ben ik gaan lopen, eerst in de bossen, maar daar raakten we de weg kwijt, en toen over straat tot we in Lippe[34] door de Amerikanen van straat gehaald werden. Want die wilden geen wandelaars op de straten omdat dat stoorde bij het enorme vervoer van spullen naar het snel optrekkende front dat al ergens in de buurt van Rusland lag. We werden naar Bentheim gebracht en vandaar ging ik naar vrienden (uit het werkkamp) in Enschede en vandaar naar Velp waar mijn grootouders[35] woonden. En daar was de neef van moeder, oom Hans Visser 't Hooft[36], die dokter in Velp was. Die zei meteen: “Nu heb ik de kans om mijn permit voor rijden door het hele land te gebruiken (anderen mochten namelijk hun sector niet uit) en kan ik eindelijk Trui weer eens opzoeken.” Dus die bracht mij naar huis.
Het was een rot periode, maar het was ook één van die fases in je leven waarin je nieuwe ideeën opdoet en vooral veel goede vrienden opdoet. Want je sluit nu eenmaal goede vriendschappen als je samen in een rot situatie verkeert. Een van die goede vrienden was Nico van Suchtelen[37], de zoon van de schrijver Nico van Suchtelen[38], maar die is ook te vroeg doodgegaan aan de gevolgen van die chemische stank. Tja, men stuurde ons eigenlijk van de ene rotte fabriek naar de andere in de hoop op een nette manier van ons af te komen. Dat lukte ter plaatse niet maar jaren later ging de één na de ander.”
Carsten vertrok samen met Jacob du Buy[39] op 25 april 1945 uit het bevrijdde Herzberg te voet naar huis. Het ouderlijk huis van Carsten stond op de Rijperweg 13 in Bloemendaal[40], die van Jacob op de Vrijburglaan 29 in Overveen[41], op net iets meer dan een kilometer lopen. Vanuit Herzberg vertrokken ze te voet naar Detmold, zo'n 120 kilometer naar het westen. Vandaaruit wisten ze met “autotransport” verder naar Nederland te reizen.[42] Op 5 mei kwamen ze bij de grens van Nederland aan, waarna ze de volgende dag in het Ontvangstcentrum Glanerbrug geregistreerd werden. Hierna vertrokken ze naar de Deldenerstraat 155 in Hengelo.[43] Op dit adres woonde J.W. Draisma[44], de vader[45] van Johan Draisma[46] die eveneens tewerkgesteld was in de munitiefabriek in Herzberg.
Na de oorlog ging Carsten niet meer terug naar de hogeschool in Delft. Hij koos voor de middelbare technische school (mts), dit werd later de hts en valt tegenwoordig onder het hbo. Door zijn studie in Delft kon hij hier een jaar overslaan en studeerde hij na drie jaar af als scheepsbouwer.[47]
Ook na de oorlog hield Carsten contact met Jacob du Buy. In februari 1990 was er nog contact, waarbij Jacob enkele tekeningen van Carsten kreeg die hij had gemaakt in Herzberg. Een er van was een tekening van de Nederlandse barak in Herzberg:
De PostNL-tracker geeft deze vrijdagmorgen aan dat de bezorger er tussen 08:15 uur en 10:45 uur zal zijn. Twee weken geleden gekocht op een veilingsite; met kerst en nieuwjaar duurde de bezorging allemaal wat langer. Ondertussen was het 11:15 uur, geen bezorger. De website was ondertussen veranderd naar 'uiterlijk om 22:00 uur'. Er zat niets anders op dan te wachten. Om iets voor drie kijk ik nogmaals. De tijd is weer aangepast, nu is hij er tussen 16:00 en 18:00 uur. Mooi, tijd om nog even boodschappen te doen. Ik trek de deur open en sta oog in oog met de bezorger. Blijkbaar was hij er toch weer wat eerder...
Ik krijg een klein envelopje in mijn handen gedrukt en na een mooie handtekening voor ontvangst kan ik mijn nieuwe aanwinst voorzichtig open maken. In de envelop zit een nog kleiner envelopje. Niet alleen zit er een postzegel van Adolf Hitler op, maar er staat ook in grote letters: “Bereitschaftslager Schloss der Fabrik Herzberg”. Het is een brief van een student aan een andere student, beiden verplicht in Duitsland tewerkgesteld. Het Lager is die van de munitiefabriek in Herzberg, waar ik al een tijd onderzoek naar doe. Deze brief op een veilingsite tegenkomen was dan ook een bijzonder moment. De brief in handen hebben nog meer.
Het is een brief van Bob Blonk[note]Nicolaas (Bob) Hendricus Marie Blonk (Veur, 10-11-1917 – Vught, 27-12-1995).[/note] aan zijn vriend Ton Verdenius[note]Anthonie (Ton) Gezinus Verdenius (Amsterdam, 21-10-1920 – Nijmegen, 14-03-1998).[/note]. Bob werkte in de munitiefabriek in Herzberg, Ton in een touwmakerij in Riemsloh. Bob en Ton leerden elkaar in januari 1940 kennen in een kazerne in Breda. Volgens de familie Verdenius schreven ze vaak naar elkaar, met raadsels, puzzels en schaakproblemen. Wat ze in deze brief schrijven hebben we nog niet helemaal kunnen ontcijferen. Hiervoor kunnen we uw hulp van harte gebruiken! Via onze website kunt u helpen met overtikken van deze brief, en vele anderen. De brief van Bob Blonk is hier te vinden:
Pagina 1
Pagina 2
Pagina 3
Pagina 4
Het is nu ruim twee jaar geleden dat ik de brieven van Gerard Schampers in handen kreeg. Een student in oorlogstijd, wonend in Helmond en studerend in Tilburg. In 1943 werd hij, met nog 21 andere studenten, tewerkgesteld te Dassel in Duitsland. In Dassel werkten ook een aantal Limburgers, die opgepakt waren tijdens de Kerkrazzia's in oktober 1944. In juni en augustus 2023 bezocht ik Dassel. Nu was het tijd voor een derde bezoek en een nieuwe serie aan artikelen.
Tijdens het onderzoek naar de studenten, die in Dassel tewerkgesteld werden, werd al snel duidelijk dat ze niet direct in Dassel terecht zijn gekomen. De reis van Kamp Erika naar Dassel ging via een aantal tussenstations... in letterlijke zin. De langste stop was in Herzberg am Harz. Daar kwamen de studenten op 18 mei 1943, per trein, in Herzberg aan.
Gerard Schampers, een van de studenten, schreef over de reis: “We stapten in de trein en hoorden onderweg dat de technici naar Osterode moesten en de rest verder door naar Herzberg. In Osterode wilden enkele uitstappen maar dat mocht niet. 't Hele stel moest door. Om 7 uur kwamen we in Herzberg am Harz. Daar bleek dat ze pas om 5 uur bericht gekregen hadden dat we zouden komen. We kregen soep te eten, die naar omstandigheden redelijk wel was. We worden behoorlijk behandeld en hebben nog niet gewerkt. De eerste paar dagen zullen we dat ook nog wel niet doen. Wat er verder zal gebeuren weet ik niet er is nog niet veel van te zeggen. Ons adres is voorlopig: Gemeinschaftslager Pleissner (Wiese) Herzberg a. Harz.” [note]TracesOfWar.nl - Gerard Schampers, van student tot dwangarbeider, geraadpleegd op 22-11-2024.[/note]
De 40 studenten werden tewerkgesteld in de Pleissner-fabriek in het zuiden van Herzberg, vlakbij het hoofdstation van het stadje. Herzberg am Harz ligt, zoals de naam al doet vermoeden, in het Harzgebergte in het midden van Duitsland. Het stadje met haar vakwerkhuisjes werd en wordt gedomineerd door het kasteel van Herzberg. Dit kasteel, met haar oorsprong in de 11de eeuw, staat op een berg met uitzicht over de gehele stad. De studenten die uiteindelijk in Dassel terecht kwamen, zaten daar ruim een week.
Na al twee keer in Dassel geweest te zijn, vinden we het tijdens ons derde bezoek ook tijd om Herzberg am Harz te bezoeken, op een uur rijden van Dassel. Deze ochtend rijden we vroeg richting Herzberg. Het is een beetje een druilerige dag, de zon heeft zich nog niet laten zien. Via Osterode rijden we uit het noorden Herzberg binnen, met aan de rechterhand op de berg het indrukwekkende kasteel. We rijden door het stadje naar de Pleissner-fabriek, net iets voorbij het hoofdstation. In deze staalfabriek kwamen de studenten aan. Tegenwoordig is het nog steeds een staalfabriek, maar veel van haar geschiedenis is inmiddels verdwenen. Op 6 april 1945 voerde het Amerikaanse Ninth Air Force een aanval uit op de spoorcomplexen van Gottingen, Northeim en Herzberg.[note]USAAF Worldwide Operations Chronology, geraadpleegd op 22-11-2024.[/note] Pleissner werd ook getroffen en voor 70% vernietigd.[note]Matwijow, K., “Spurensuche” in Herzberg am Harz, 1933-1945, pagina 72.[/note]
We lopen een rondje om het fabrieksterrein. Veel is er helaas niet meer te zien, maar het blijft de plek waar de studenten tewerkgesteld werden en een week verbleven, voordat ze naar Dassel doorgestuurd werden. Zo'n twintig andere studenten bleven hier achter om te werken in de staalfabriek.
Eén van hen was Co Neeteson, hij herinnerde zich: “We werkten van 's ochtends zes tot 's avonds zes, in een staalfabriek. Velen moesten met de handen werken, maar er waren er ook een stuk of zes, die op een bouwbureau terecht kwamen. Daar zat ik gelukkig ook bij.” [note]Herinneringen Co Neeteson.[/note] In Herzberg hadden ze de nodige bewegingsvrijheid. Co: “We mochten vrij rondlopen, we waren immers geen gevangenen. Dus trokken wij er op uit, de berg op. Of naar het café in het dorp, dat aan een klein meertje lag.” [note]Herinneringen Co Neeteson.[/note]
Zo trekken wij ook Herzberg in, de berg op, naar het kasteel. Het staat bij ons bezoek in de steigers, het wordt weer eens gerestaureerd. Na de oorlog was dat ook al nodig, omdat het dak er af was geblazen door het ontploffen van de naastgeleden munitiefabriek.[note]TracesOfwar.nl - Nederlandse studenten in een munitiefabriek, geraadpleegd op 22-11-2024.[/note] In het kasteel is een klein museumpje gevestigd. Heel veel over de oorlog is er niet te zien, wel krijgen we er de nodige informatie en contacten voor verder onderzoek.
Wat we ook krijgen, is een tip over het café aan het meertje, de Juessee, midden in Herzberg. Het café zelf bestaat niet meer, maar het huis staat er nog wel. Het is nu een gewone gezinswoning. Het moet er uit zien als een klein kerkje, met een zwaan op de toren. We rijden naar het meer en parkeren de auto. We besluiten een rondje om het meer te wandelen, om zo het huis vanzelf tegen te komen.
Het is ook niet te missen, het torentje, de zwaan... er hangen zelf nog een paar oude lampen met bierreclame aan de muur. Dit is overduidelijk het café waar de studenten hun vrije tijd doorbrachten, al veranderde dat wel in de loop van de oorlog. Co: “We gingen daar in onze schaarse vrije uurtjes nogal eens een biertje drinken, dankzij de paar marken die we verdienden, totdat de baas ons een keer, met tranen in zijn ogen, moest weigeren: hij mocht geen buitenlanders meer ontvangen. Voor het raam kwam toen ook een bordje: Verboten für Ausländer.” [note]Herinneringen Co Neeteson.[/note]
Wij lopen verder rond het meer. Nu, op een bewolkte herfstdag ziet het er niet zo mooi uit als in de zomer van 1943 toen de studenten hier aankwamen. Grijzer en bewolkter zou het voor de studenten ook worden naar mate de oorlog vorderde. De paar vrijheden die ze nog hadden, werden steeds verder ingeperkt. Het was hier in Herzberg, dat deze studenten hun bevrijding meemaakten, waarna de lange toch naar huis begon.
Het blijft elke keer bijzonder om de locaties te bezoeken waar de studenten tachtig jaar geleden werkten, sliepen en leefden. Wij rijden met de opgedane indrukken, de foto's en alle informatie weer terug naar Dassel, met onze gedachten in de grijze wolken.
Lees ook de andere delen in deze serie:
- Dasselse dwangarbeiders: Herfst (1/5)
- Dasselse dwangarbeiders: Terug naar school (2/5)
- Dasselse dwangarbeiders: Bioscoop Klenke (3/5)
- Dasselse dwangarbeiders: Frau Kolle (4/5)
- Dasselse dwangarbeiders: Herzberg am Harz (5/5)