"Ver van alles, waarvan ik heb gehouden, zwerf ik thans rond in alle eenzaamheid." Het is de eerste zin van het refrein van het Ommenlied, geschreven door een student die in Kamp Erika in Ommen terecht kwam om naar Duitsland gestuurd te worden. De ruim 3.000 studenten[1] werden voor de Arbeitseinsatz over Duitsland en Oostenrijk verspreid. Zij kwamen op 6 mei 1943 in Ommen aan en verbleven er enkele dagen tot ruim een week. Er gingen drie grote transporten naar Duitsland, op respectievelijk 8, 11 en 14 mei.[2]
De studenten hadden allen geweigerd de loyaliteitsverklaring van de Duitsers te tekenen. Onder druk van represailles tegen hun ouders meldde een deel van deze studenten zich toch. Een groter aantal dook onder.[3] Uiteindelijk meldden zich meer studenten dan de Duitsers hadden verwacht.[4] Een aantal van hen werd daarom doorgestuurd naar het nabij gelegen Kamp Junne. In de kampen Erika en Junne probeerden de studenten er het beste van te maken. Zo was er een accordeon waarop gespeeld werd en werden er verschillende voordrachten gehouden.[5] Door een van de studenten werd het Ommenlied geschreven.
"Hij dook maandenlang onder water,
Maar de toekomst bood hem geen bestaan.
Men dreigde zijn pa met de kogel,
Toen is hij naar Ommen gegaan.
Ver van alles, waarvan ik heb gehouden,
Zwerf ik thans rond in alle eenzaamheid.
Die ik heb liefgehad, zal ik gauw weer aanschouwen.
Vergeet mij niet, en stuur van tijd tot tijd
Een groot pakket aan hem, die in de vreemde lijdt.
Men stuurde ons 's avonds naar Ommen,
En ik knapte van moeheid haast af.
Maar 't kan ons geen steek meer verdommen
En wij geven geen pest om 't geblaf.
Ver van alles, waarvan ik heb gehouden,
Zwerf ik thans rond in alle eenzaamheid.
Die ik heb liefgehad, zal ik gauw weer aanschouwen.
Vergeet mij niet, en stuur van tijd tot tijd
Een groot pakket aan hem, die in de vreemde lijdt.
Maar eenmaal dan komen wij weder,
En wij zuipen ons hardstikke zat.
En keren naar kast en katheder
En last but not least naar de schat.
Ver van alles, waarvan ik heb gehouden,
Zwierf ik eens rond in alle eenzaamheid.
Die ik heb liefgehad, kan ik dan weer aanschouwen
Vergeet het niet en geef van tijd tot tijd
Een fikse zoen aan hem, die o zo graag eens vrijt!"[6]
Er zijn verschillende versies van het lied, die niet veel van elkaar verschillen.[7] In het archief in Eindhoven ligt een handgeschreven exemplaar.[8] De schrijver van dit briefje is onbekend, maar het bevindt zich tussen de archiefstukken van Paul Hornikx.[9] Hij was een van de studenten in Ommen en werd daar op 14 mei vrijgelaten. Hij werd arbeidsongeschikt verklaard[10], vermoedelijk wegens zijn astma[11]. Ook in de collectie van het Verzetsmuseum in Amsterdam bevindt zich een versie van het lied, ondertekend door Jacob du Buy[12] op 11 mei 1943.[13]
Vooral de afwijkingen in de tekst in het tweede couplet zijn interessant. "Maar 't kan ons geen steek meer verdommen"[14] Paul Hornikx schreef het als "niets meer verdommen"[15], maar er zijn ook versies met "geen klap meer verdommen"[16], "geen steek meer verdommen"[17] en "geen reet meer verdommen"[18]. De studenten pasten hun versie vermoedelijk een beetje aan de lezer van hun brief aan. De teksten die naar ouders werden gestuurd, waren wat netter.
Het liedje is een bewerking van het lied "Verlaten"[19] uit 1935 van Willy Derby[20]. Het refrein is nagenoeg hetzelfde gelaten. Door wie het Ommenlied precies werd geschreven, was lastig te achterhalen. Diverse bronnen komen met verschillende namen. In de meeste bronnen wordt wel een vergelijkbare naam genoemd: Ad Klerck[21], Ad Klerkce[22] of Ad Alerkoo.[23] Eén bron[24] voegt daar de student Nico Groenhart[25] aan toe en beschrijft Ad Klerck als medisch student, al wordt hier geen bronvermelding voor gegeven. Zowel Klerkce en Alerkoo zijn geen Nederlandse achternamen, dus Ad Klerck ligt voor de hand, al zijn daar geen dossiers van te vinden.[26] Wel was er een Adrianus Klerk[27], geboren op 5 september 1919 in Bramfeld am Ehrenmal, die in de oorlog in Rotterdam woonde. Hij werd op 1 maart 1944 in Duitsland ingeschreven in het ziekenfonds van Hamburg, of dat ook betekende dat hij toen pas in Duitsland tewerkgesteld werd, is onbekend.[28] Onder de medische studenten, zijn geen studenten bekend met een naam die varieert op 'Klerk' of 'Clerk'.[29]
Nico Groenhart heeft het lied in ieder geval niet zelf geschreven. Wel schreef hij er over naar huis. Al op 10 mei 1943, een dag voordat Jacob du Buy het opschreef, schreef Nico: "Gisterenavond hebben we cabaret gehad, door studenten georganiseerd. Natuurlijk daverende lol. Een zekere Don Pizarro kon uitnemend voordragen. […] Een van ons heeft een speciaal Ommen-lied gecomponeerd, dat gisteravond ingestudeerd is en nu door eenieder gezongen wordt. […] U ziet, zo af en toe is het niet bepaald beschaafd, maar daar leent de atmosfeer zich ook niet toe. Alles bij elkaar is het reuze origineel." Het liedje moet dus in de eerste drie dagen van hun verblijf in elkaar gedraaid zijn. Don Pizarro was de gouverneur van de gevangenis uit Fidelio, een opera van Van Beethoven.[30]
In het boek 'De Wantsenjagers' van Kees Laros kwam echter een Ad Klerkx voor. Laros studeerde biologie in Utrecht. Hij schreef dat hij op een kamer zat met elf andere studenten in het Lager Stahnsdorf bij Berlijn: “Elf biologen en een filoloog, Ad Klerkx, die door een fonetische moeilijkheid tot pietenjager is bevorderd.”[31] Klerkx had zich namelijk uitgegeven voor bioloog, omdat hij als student Nederlands bang was tewerkgesteld te worden in een wapenfabriek.[32] De biologen werden namelijk ingezet om ongedierte in het lager te bestrijden, de zogenaamde pietenjagers.[33] Klerkx woonde aan de Rembrandtstraat 69 in Nijmegen, waar hij ook studeerde. Adriaan (Ad) Frans Jozef Klerkx werd op 8 april 1920 in Salatiga, in voormalig Nederlands-Indië, geboren[34]. Zijn vader was daar onderwijzer.[35]
Via de familie van Ad Klerkx kregen we inzage in zijn ongepubliceerde memoires. Hierin schreef Ad over zijn weg naar Kamp Erika in Ommen: “Ik meldde me in Arnhem en herinner me daar niets meer van, behalve de weg naar het station. We liepen in rijen van vijf en ik liep in de eerste rij, middenin. Soldaten met lichte mitrailleurs hielden ons onder schot, en door mijn merkwaardige plaats zag ik de loop van één van die dingen op mijn buik gericht. We werden naar Ommen gebracht waar we een of twee nachten geslapen hebben. Ik heb daar nog een lied gemaakt op de melodie van: “hij zwierf maandenlang op de keien”, een lied uit de crisisjaren. Binnen enkele uren zong het hele kamp het, tot mijn verbazing, want het was een lied van niks. Ik herinner me de woorden niet eens meer.” [36]
Hoewel Ad zich zelf het Ommenlied niet meer kon herinneren, leefde het voort in de brieven en boeken van zijn medestudenten. En nu, ruim tachtig jaar later, weten we eindelijk wie het geschreven heeft.
Het liedje werd niet alleen gebruikt om de sfeer in het kamp wat dragelijker te maken, maar verscheen ook in de brieven naar de liefjes thuis. Alhoewel dat ook nog op een bescheiden manier ging. Joop Nahuijsen[40] schreef op 6 juni 1943 aan zijn latere vrouw: "Vanochtend kreeg ik je brief. Ik voelde me reeds in een feestelijke stemming, dus jouw brief was de klap op de vuurpijl. […] Jij voelt tenminste, dat een eenzaam "student" ver van allen, waarvan hij heeft gehouden (een regel uit het Ommenlied) behoefte heeft aan een ouderwetse brief."[41]
Het cabaret en de liedjes werden door veel studenten positief ontvangen omdat: "het enigszins de gespannen verwachtingen compenseerde over de toekomst" en "om de kampstaf en -bewaking te laten zien dat we niet zo gauw klein te krijgen waren." Een van de studenten vond het echter "onder deze omstandigheden misplaatst."[42]
De krant van het studentenverzet, De Geus onder Studenten, was het met die laatste student eens. Niet alleen was de verzetskrant het niet er niet mee eens dat de studenten zich voor tewerkstelling gemeld hadden, maar vooral ook met de manier waarop ze het ondergingen: "Uit angst voor zichzelf of voor hun ouders hebben zij toegestemd voor den vijand te gaan werken en daarmee 's lands belang te verzaken. Verre van "martelaren" voor het vaderland te zijn, offeren zij het vaderland op aan hun eigen kring van belangen. Voor bravour was er dan ook waarlijk geen enkele aanleiding. […] De stijlloosheid die hier door sommigen is ten toon gespreid heeft een onaangenaam licht op de Nederlandse studentenwereld geworpen. Zij culmineerde wel in het laf-sentimentele "Ommenlied" dat in het doorgangskamp te Ommen in een geïmproviseerd cabaret werd gezongen. Het was waarachtig wel het ogenblik om cabarets in elkaar te zetten!"[43]
De studenten die in Ommen gezeten hadden, reageerden boos op "de ‘schoften’ van De Geus die hen en bloc veroordeeld hadden". Ze vonden dat de krant de studentenwereld in drie delen had gehakt; de helden die onderdoken, de lafaards, misschien zelfs landverraders, die naar Duitsland waren gegaan en de landverraders die hadden getekend.[44] In een volgend nummer nuanceerde De Geus haar mening al iets door aan te geven dat ze de studenten in Duitsland nog wel als goede vaderlanders beschouwden.[45]
Ook direct na de oorlog was er weinig begrip voor het handelen van de studenten in Ommen. Lou de Jong schreef in 1945 in het vierde deel van Je Maintiendrai: "De studentikooze uitbundigheid ontlaadde zich zelfs in een revue waarvan een der nummers, het Ommen-lied, ergernis wekte bij sommigen in het kamp en bij velen daarbuiten. Enkele studenten dreven de oproerigheid zoover dat zij een dag en een nacht lang opgesloten werden in den "bunker" - een strafkelder met water op de vloer waarin met niet rechtop kon staan."[46] De Jong is de enige bron die aangeeft, dat er studenten werden opgesloten naar aanleiding van hun – negatieve – reactie op de vrolijkheid in het kamp.
Blase schreef in 1946: "Het verblijf in Ommen, verzameloord en uitgangspunt, werd tot op zekere hoogte gekenmerkt door een gebrek aan houding. De overweldigende stroom van indrukken en gevoelens trachtte ieder op zijn wijze af te leiden. In verschillende vormen ontvluchtte men een nog onbegrepen werkelijkheid. De diepzinnige discussies over onderwerpen van vakwetenschappelijke aard, en de activiteit van het "Ommencabaret" in luidruchtige en overmoedige manifestaties, klaarblijkelijk gericht op het kweken van een "gezellige" sfeer, waarin het weinig geslaagde Ommenlied kon ontstaan, waren een paar van die vormen. Aan deze uitingen kwam een spoedig einde, toen de studenten in groepen werden gedeporteerd."[47]
De studenten werden vanuit Ommen over heel Duitsland en Oostenrijk verspreid. Sommigen kwamen op relatief veilige plekken op het platteland terecht. Anderen belandden in de zware industrie in het Ruhrgebied of rond Berlijn en werden daar onderworpen aan talloze bombardementen. Anderen kwamen te overlijden. Kamp Erika in Ommen en het Ommenlied waren het begin van een lange reis, eentje waarvan men bij het schrijven van het lied nog geen idee had hoe deze zou verlopen en hoe lang deze zou duren.
Waar men direct na de oorlog hard was in het oordeel van de studenten die zich "vrijwillig" meldden, veranderde dat oordeel in de loop der jaren. Bornewasser schreef in de geschiedenis van de Katholieke Hogeschool Tilburg in 1978: "Zij wisten dat ze in het vaderland door de thuisblijvers en onderduikers wel niet als 'fout' maar toch als 'slap' werden beschouwd. Dat menigeen zijn vader niet in gevaar had willen brengen [...] gold voor de achterblijvers niet als excuus, alleen als een verzachtende omstandigheid."[48] Dokter e.a. schreven in 2001: "De beslissing van de studenten om zich destijds te melden voor werk in Duitsland [was] niet een simpele kwestie van goed of fout, zoals vrijwel alles in het leven."[49]
Het is ruim een jaar geleden dat ik schreef over het Ommenlied. Een lied, door een student geschreven in Kamp Erika in Ommen. In dit kamp werden de studenten verzameld die weigerden de loyaliteitsverklaring te tekenen. Zij dienden zich te melden voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. De ruim 3.000 studenten[note]Leeuw, A.J. van der, De universiteiten en hogeschoolen, in Onderdrukking en verzet, deel 3, pagina 331.[/note] kwamen op 6 mei 1943 in Ommen aan. Nooit was duidelijk wie het lied daadwerkelijk schreef, tot nu!
Tijdens de eerste dagen van het verblijf van de studenten in Ommen werd er een tekst geschreven op het lied ‘Verlaten’[note]Woudenberg, E. & Freese, F., Post uit Berlijn, pagina 33.
Groenhart, K., Koffer uit Berlijn, pagina 37. [/note] uit 1935 van Willy Derby. Het refrein is nagenoeg hetzelfde gelaten. Door wie het Ommenlied precies werd geschreven, bleek lastig te achterhalen. In diverse bronnen komen verschillende namen naar voren. In de meeste wordt wel een vergelijkbare naam gevonden: Ad Klerck[note]Woudenberg, E. & Freese, F., Post uit Berlijn, pagina 35. [/note], Ad Klerkce[note]Dokter, H.J. e.a., Een onbelicht verleden, pagina 44.
NIOD, 246 Collectie Verzetsgedichten, 2050 Ommenlied. [/note] of Ad Alerkoo[note]NIOD, 250h Ommen, Arbeitseinsatzlager Erika, 104 Tekst van het Ommen-lied, 5 mei 1943. [/note].
Het is nu bijna drie jaar geleden dat ik de brieven van Gerard Schampers in handen kreeg. Een student in oorlogstijd, wonend in Helmond en studerend in Tilburg. In 1943 werd hij, met een groep andere studenten, naar Duitsland gestuurd. Eerst naar Herzberg am Harz, daarna naar Dassel. In juni en augustus 2023 bezocht ik Dassel al tweemaal. In oktober 2024 keerde ik samen met buurman Eric, voor een derde keer terug, waar we voor het eerst Herzberg am Harz aandeden. Nu, eind maart 2025, gaan we voor een vierde keer richting Dassel.
Eigenlijk heeft het niks te maken met de dwangarbeiders in Dassel Ook in Uslar, een plaatsje zo'n 20 kilometer ten zuiden van Dassel, huisde een aantal student-dwangarbeiders gedurende een paar maanden van 1943. Dit was een andere groep dan in Dassel, deze mannen werden eerst in Braunschweig tewerkgesteld om in juli 1943 naar Uslar overgeplaatst te worden. Daar werkten ze drie maanden tot ze op 1 november 1943 werden doorgestuurd naar de munitiefabriek in Herzberg am Harz.[note]TracesOfwar.nl - Nederlandse studenten in een munitiefabriek.[/note]
In Uslar werkten deze studenten in de Ilse & Co. Möbelfabriken, waar ze munitiekistjes in elkaar timmerden. Jan Brölmann schreef er over: “We timmeren een kistje met studenten aan soort lopende band. We wisselen elkaar af om het eentonige te vermijden. ‘s-Avonds naar buiten de majestueuze natuur bewonderd. Heimwee naar huis.” Een aantal van deze zijn bewaard gebleven en nog te bezichtigen in het plaatselijke museum.
Inmiddels hadden we Dassel drie keer bezocht. Onderweg naar Dassel zie je Uslar al op de borden staan, we waren er echter nog niet geweest. We willen vooral kijken of we de plek kunnen vinden waar de studenten gewerkt hebben. Uit onderzoek vooraf bleek dat Ilse een nogal grote fabriek was, in de jaren '50 werkten er 2.800 mensen.[note]Ilse Technik - History.[/note] In Uslar werd er in ieder geval op drie verschillende plekken gewerkt, waarbij Werke I en II veruit de grootste waren.
Ilse & Co zelf is ondertussen aanzienlijk gekrompen en zit niet meer in de panden van weleer. Ze maken nu enkel nog tafeltjes voor caravans in een fabriek op het industrieterrein aan de rand van de stad. De grootste gebouwen van Werke I en II zijn nog duidelijk in het straatbeeld te herkennen.
In het museum van Uslar laat een maquette zien hoe Werke I er op z'n hoogtepunt uitzag. Het grote gebouw links staat er nog, maar het hoge gebouw in het midden is compleet verdwenen, net als alle laagbouw er omheen. De eigenaarsvilla vooraan is nog wel bewaard gebleven en in de hallen helemaal rechts op de foto zit tegenwoordig een supermarkt.
Waar de foto van de slaapzaal precies in de Ilse & Co complexen is genomen, weten we op dit moment nog niet. Werke I en II lijken in ieder geval af te vallen. De foto werd niet herkend door de huidige bewoners en de gebouwen lijken anders gebouwd. De foto zou dus in een van de gesloopte gebouwen gemaakt kunnen zijn.
Lees ook de andere delen in deze serie:
- Dasselse dwangarbeiders: Rondje vier (1/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Op zoek naar meneer Sluis (2/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Op zoek naar de familie Fischer (3/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Uslar (4/4)