Gerard Schampers was één van de 22 studenten die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Dassel tewerkgesteld werd. Hij studeerde aan de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg en weigerde, net als bijna al zijn medestudenten, de loyaliteitsverklaring van de Duitse bezetter te ondertekenen. Hierdoor werd hij uiteindelijk via kamp Erika naar Duitsland gestuurd. Na de oorlog vertelde Gerard niet veel over zijn oorlogsgeschiedenis. Net als vele anderen ging hij verder met zijn leven. Later werd hij burgemeester, van onder andere Uden. Na Gerards dood in 2006 ging zijn jongere broer Joep[1] in 2009 op zoek naar het oorlogsverleden van zijn broer. Hier volgt wat Joep na zijn zoektocht schreef.
"Vrijwel de hele familie Schampers is op de hoogte van het feit dat Gerard[2] tijdens de Tweede Wereldoorlog een poos gedwongen in Duitsland heeft verbleven. Over het waarom, wanneer, hoelang, waar en onder welke omstandigheden weet helaas niemand iets. Ikzelf, als laatste van zijn generatie, wist er tot voor kort ook niet meer van dan wat onze ouders ons erover hadden verteld en dat was bitter weinig. Gerard zelf sprak er nooit over en ik heb hem er ook nooit over bevraagd omdat ik instinctmatig aanvoelde dat hij er gewoonweg niet over wenste te praten. Ik vind dat jammer want ik ben van mening dat zijn naaste familieleden en bovenal zijn nazaten er recht op hebben daarvan op de hoogte te worden gesteld. Het deed mij deugd dat zijn kleinzoon van 21 jaar daarvoor interesse toonde. Hij informeerde bij Petri[3] [Gerards tweede vrouw] of zij hem er iets over kon vertellen, dat bleek niet het geval; blijkbaar heeft hij er zelfs met haar niet over gesproken. Ik betwijfel zelfs of hij er met Angie[4] [Gerards eerste vrouw] ooit over gesproken heeft. Hoe het ook zij, de vraag van zijn kleinzoon deed mij besluiten te proberen de zaak uit te zoeken en, als me dat zou lukken, het hele verhaal voor de nazaten op schrift te zetten. Gelukkig is mij dat gelukt en ben ik nu in staat dat voornemen te realiseren."
"In eerste instantie heb ik daartoe contact opgenomen met Theo Heling[5], wiens oudere broers Jan[6] en Wim[7] lotgenoten waren van Gerard. Theo, die ik vanaf de lagere school en de verkennerij ken, bleek er inderdaad meer van te weten dan ik, maar toch ook lang niet alles. Hij vertelde mij dat een andere lotgenoot, Frans Linders[8], nog leeft en in Oss woont. Nu wil het geval dat Frans destijds een echte huisvriend van ons was. Hij kende ons hele gezin van haver tot gort. Na hun thuiskomst na de bevrijding namen ze hun studie in Tilburg weer op en zodoende kwam Frans regelmatig bij ons over de vloer. Het kostte mij weinig moeite via internet achter zijn adres en telefoonnummer te komen. Ik nam telefonisch contact met hem op en maakte afspraak voor een bezoek aan hem. Ik had wel de nodige schroom om hem te gaan uithoren; gezien het stilzwijgen van Gerard vroeg ik mij af of ik het Frans wel kon aandoen hem daarover uit te horen. Frans bleek er geen enkel probleem mee te hebben.
Op donderdag 29 januari j.l. [2009] werd ik buitengewoon hartelijk en gastvrij ontvangen door Frans en zijn lieve vrouw Ine[9]. Onnodig te zeggen dat ik hen daar zeer dankbaar voor ben. Ik vond het een buitengewone ervaring Frans na zestig jaar weer te ontmoeten. Na al die jaren was de sfeer er meteen weer een van "ons kent ons". Frans bleek in prima conditie te zijn en ik was onder de indruk van zijn geheugen. Tot in detail kon hij mij het hele verhaal vertellen."
"Het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs in Helmond en omgeving was erg klein. Helmond had toen ongeveer de helft van het huidige aantal inwoners. Als industriestad had de gemeente veel fabrieksarbeiders en een dunne bovenlaag. In de provincie Noord-Brabant was maar één universiteit, namelijk de R.K. Economische Hogeschool Tilburg, zoals die toen heette (de Technische Universiteit in Eindhoven bestond nog niet).
Na de ontvangst van de loyaliteitsverklaring staken de in Helmond en omgeving woonachtige Tilburgse studenten (dat waren er maar een stuk of zes) de koppen bij elkaar; zij waren het gauw met elkaar eens dat ze niet zouden tekenen Begin mei ontvingen zij de schriftelijk opdracht zich korte tijd later met reisgoed te melden in de Willem II kazerne te Tilburg. Daar verzamelden zich honderden studenten uit alle hoeken van het land. Zij werden er onderworpen aan een medische keuring. Twee van hen, Jozef van den Eijnden[10] uit Bakel en Paul Hornikx[11] die bij ons op de hoek woonde, werden afgekeurd; Jozef wegens zijn te geringe lengte (hij was echt erg klein) en Paul wegens astma. Jozef was als een kind zo blij, Paul was echt teleurgesteld, hij was liever met zijn maatjes meegegaan Kennelijk had het voor hem dus iets avontuurlijks (hoe naïef achteraf!). Vanuit de Willem II-kazerne werden ze in een enorme colonne afgemarcheerd naar het station, vanwaar ze met een voor hen gereedstaande trein naar het kamp Vught werden vervoerd. Vandaar zijn ze ’s nachts vervoerd naar het kamp Erika in Ommen, waar ze in diverse barakken werden ondergebracht.
Het kamp Ommen was het doorgangscentrum voor deportatie naar Duitsland. Na ongeveer een week is de hele meute met één hele lange trein de grens over gegaan naar een enorm complex zware industrie (ijzergieterijen) in Watenstedt. Bij het vertrek uit Ommen was Professor Kaag[12], een vooraanstaande Tilburgse hoogleraar, aanwezig hetgeen door de Tilburgse studenten zeer op prijs werd gesteld.
De volgende dag zijn ze gespreid naar diverse bestemmingen gebracht. De groep waar Gerard en de andere "Tilburgers" deel van uitmaakten (zo'n 100 man) werd naar Herzberg overgebracht. Daar was voor hun komst niets geregeld, ze hebben toen zelf onderdak geregeld in barakken waar Italianen waren ondergebracht voor tewerkstelling in de ijzergieterijen. Van die groep bleef het merendeel (de zwaargewichten voor het zware werk) in Herzberg. Het restant, een groepje van 22 minder potige, waaronder de Tilburgers, werd de volgende dag via Seesen naar Dassel gebracht, om te worden ingezet in de lichte metaalindustrie. Alle vervoer zowel in Nederland als in Duitsland geschiedde met oude personentreinen."
"Dassel ligt in de deelstaat Nedersaksen, in het district Northeim; het is een kleine gemeente met nu ca 19.000 inwoners, dat zal 65 jaar geleden [in 1943] dus wel een stuk minder geweest zijn. Zij werden tewerkgesteld in een particulier bedrijf, "Ruwowerke", dat vanaf het station met een lijntje van de particuliere spoorwegmaatschappij Ilmebahn-Gesellschaft (genoemd naar het riviertje Ilme) bereikbaar was. Dat van oorsprong fijnmetaalbedrijf was overgegaan op de fabricage van wapenonderdelen voor de oorlogsindustrie. Er werden terugstoot-, richt- en koelelementen - preciesiewerk - vervaardigd voor mitrailleurs, die elders werden geassembleerd.
Ze werden ondergebracht in een Lager (legeringsgebouw), een oud langwerpig gebouw met twee etages en twee ingangen. Daarin waren ook Russen, Polen en Slovenen ondergebracht, die bij willekeurige razia's thuis, op hun werk of op straat waren opgepakt. Onder hen bevonden zich ook vrouwen en meisjes.
In een helft van dat gebouw hadden ze een slaapverblijf met stapelbedden, een zitruimte en een wasruimte met koudwaterkranen; douches waren er niet. De toiletten, die buiten het legeringsgebouw lagen, waren onvoorstelbaar smerig, waarvoor met name de Oost Europeanen verantwoordelijk waren, zij veegden hun handen aan de muren af. Voor goed begrip: ze zaten daar niet opgesloten; ze waren immers geen gevangenen, in tegendeel, ze hadden een zekere mate van bewegingsvrijheid.
Zo konden ze aanvankelijk ’s avonds en in het weekend het dorp in. Gerard had aanloop bij een slagersgezin, vast geen nazi’s, want die haalden geen buitenlanders in huis, zelfs geen Nederlanders. Ze waren formeel in loondienst en ontvingen dan ook een (karig) loon en zelfs distributiebonnen. Correspondentie met de studenten was toegestaan. Pakketjes die mijn moeder[13] voor Gerard verzond werden ook door hem ontvangen. Brieven en pakjes werden wel door de kampleiding opengemaakt en gecontroleerd. Brieven werden gecensureerd. Ze werden medisch gekeurd als ze gezondheidsklachten hadden hetgeen nogal eens het geval was door de slechte hygiënische omstandigheden en tengevolge van ondervoeding; het eten, dat in de kampkeuken werd bereid, was namelijk miserabel en volstrekt ontoereikend, vermoedelijk niet veel beter dan in de beruchte concentratiekampen.
De moffen waren als de dood voor besmettelijke ziekten. Die kwamen ook voor in hun kamp. Eén van de studenten, Janus Brekelmans[14] uit Biest-Houtakker (tussen Tilburg en Hilvarenbeek) is op 4 december 1944 in het ziekenhuis in de nabijgelegen plaats Einbeck aan difteritis overleden. Frans Linders heeft hem daar nog op diens sterfbed bezocht. Janus werd ter plaatse begraven en is na de oorlog herbegraven op de erebegraafplaats Loenen, waar veel oorlogsgetroffenen begraven liggen.
Ze hebben in Dassel een heel beroerde tijd gehad, werktijden die uiteindelijk ontaardden in beurtelings wekelijkse dag- en nachtdiensten van 12 uur per dag, 7 dagen per week, dat moet slopend zijn geweest. De nachtploegen werden overdag trouwens ook nog wel ingezet om treinen te lossen en brandhout uit omliggende bossen te halen, zéér zwaar werk! Maand in, maand uit werden ze stelselmatig afgepeigerd; de behoefte aan mitrailleurs was kennelijk onuitputtelijk. In de beginperiode, toen de werktijden nog niet zo uit de hand waren gelopen, gingen de katholieke studenten zondags in het dorp naar de kerk. Zodoende kwamen ze in contact met Dasselse katholieken, die zeer religieus en anti-nazi waren. Met het almaar toenemend aantal werkdagen en -uren kwam het daar uiteraard niet meer van. De kampcommandant was een van dienst aan het front vrijgestelde SS er, een echte rotzak. Frans vertelde mij dat na de bevrijding een Russin dagenlang met een geladen pistool heeft rondgelopen om die vent dood te schieten, wat haar niet is gelukt. De bejegening door de bewakers in het kamp (oud-militairen) en het Duitse fabriekspersoneel was over het algemeen niet vijandig.
Gerard heeft overigens in vergelijking met zijn lotgenoten behoorlijk geluk gehad. Als enige van de groep van 22 Nederlanders werd hij tewerkgesteld in een afzonderlijke afdeling van de fabriek, de Härterei, een soort eenmansbedrijfje, waar ijzer gehard werd en o.a. beitels werden vervaardigd. Hij trof het bovendien met een schappelijke baas, wiens enige knecht hij was. In die afdeling werd uitsluitend in dagdienst gewerkt. Daar komt nog bij dat hij, naar later bleek ten onrechte, werd afgekeurd en zodoende de laatste vier aller zwaarste maanden niet heeft hoeven te doorstaan. Ik neem aan dat hij in die uitzonderingspositie meer gelegenheid had om het dorp in te gaan. Bij toeval weet ik dat hij ook wel eens in een plaatselijke café kwam. Degenen, bij wie TBC werd geconstateerd, werden overigens terstond naar huis gezonden. Dat gebeurde de Helmonder Jan Heling, wiens jongere broer Wim na de bevrijding met open TBC thuiskwam. Eind 1944 overkwam ook Gerard dat. Hij werd eveneens naar huis gezonden, maar dat kon niet omdat het Zuiden van het land toen al bevrijd was. Hij kwam kort voor Kerstmis in Oldenzaal terecht, waar de ouders woonden van zijn kampgenoot, Jannes Reiling[15], wiens vader[16] dominee was.
Die vader liet hem ogenblikkelijk in het ziekenhuis opnemen. Gerard was er uiteraard van overtuigd dat hij TBC had, de moffen waren immers niet gek! Toch bleek hij niets te mankeren, hij had slechts een littekentje op een van zijn longen als gevolg van een inmiddels genezen longontsteking. Door toedoen van ds. Reiling kreeg hij een baantje op het distributiekantoor van Oldenzaal. Zodoende heeft hij in ieder geval gedurende vier maanden (tot de bevrijding) de kost verdiend. Wij wisten helemaal niet dat hij in Nederland was.
Direct na de bevrijding, nog voordat het openbaar vervoer naar het eerder bevrijde Zuiden mogelijk was, keerden - dank zij het Rode Kruis en de bevrijders - toch al snel de eerste repatrianten met bussen en vrachtwagens terug naar huis; wij wisten toen al dat hij in het land was, want telefoonverbinding was eerder mogelijk dan wegvervoer. Ik weet niet meer precies op welke datum Gerard weer thuis was, maar dat moet in de maand mei 1945 geweest zijn."
"Je zou veronderstellen dat ze in april 1945 door de Amerikanen zijn bevrijd. Toch liep het anders. De moffen hadden de gewoonte bij de nadering van de geallieerden met hun gedeporteerden te gaan sjouwen, gewoonlijk te voet over soms enorme afstanden. Op een zaterdag in april 1945 vielen in de fabriek plotseling alle machines stil en het licht uit, waardoor het volstrekt stil werd in het anders zo lawaaiige gebouw. De werkers in de fabriek die bij geruchten al op de hoogte waren van de nadering van de Amerikanen, dachten dat dit voor hen het einde betekende. De volgende dag werden ze echter met een enorme colonne krijgsgevangenen van allerlei nationaliteiten - Fransen, Russen, Polen en Amerikanen – bijeengebracht uit de omgeving van Dassel, te voet afgevoerd onder bewaking van Grüne Polizei en Volkssturm. Om wat voor reden dan ook konden ze de geplande bestemming, welke die ook geweest mocht zijn, niet bereiken en keerden ze onverrichter zake terug naar het kamp in Dassel.
Daags daarop ging de hele colonne weer op stap. Frans Linders zag toen met nog drie Nederlandse studenten kans om de bossen in te vluchten. Daarbij stootten ze tot hun schrik op een groep Duitse militairen, maar dat bleken deserteurs die alleen maar aan hun eigen hachje dachten. Ze bevonden zich in bergachtig gebied waarin ze, onder veel lawaai, overnachtten. Twee man zijn toen op verkenning gegaan, waarna ze de eerste Amerikanen ontmoetten. Omdat ze in die onherbergzame omgeving geen onderdak en eten konden vinden zijn ze in arren moede weer teruggekeerd naar hun kamp in Dassel, dat intussen bleek te zijn geplunderd. In Dassel hebben ze van goedgezinde burgers vier fietsen gekocht, waarmee ze met de nodige panne uiteindelijk op 1 mei in Bielefeld belandden. Daar werden ze door de Amerikaanse MP opgevangen in een grote kazerne waarin zeker tienduizend geallieerde ex-krijgsgevangenen van allerlei nationaliteit waren ondergebracht in afwachting van repatriëring. Daar hoorden ze ook dat Hitler dood was. Na enige dagen zijn ze vervolgens met Amerikaanse legerwagens bij Glanerbrug de Nederlandse grens overgegaan en naar Enschede gebracht waar ze op bevrijdingsdag 5 mei aankwamen, het was daar natuurlijk volop feest."
"Het was voor mij onbegrijpelijk waarom de studenten zijn verhongerd, dat paste niet in het nazibeleid t.o.v. mensen die louter voor de arbeidseinsatz waren ingezet en zeker niet jegens Nederlanders. Frans Linders vermoedt dat er eigenlijk voldoende goed voedsel aanwezig moet zijn geweest maar dat dit stelselmatig werd gestolen door kamppersoneel dat met hun gezinnen in Dassel en omgeving woonde. Dat lijkt mij inderdaad zeer waarschijnlijk.
Om een idee te geven van de gevolgen van het verblijf in Dassel noem ik nog enkele feiten. De jongste studenten waren 17 á 18 jaar bij hun deportatie in mei 1943, de oudsten (onder wie Janus Brekelmans) waren 10 jaar ouder, Gerard was toen 21 jaar. Slechts zes van hen zijn "gezond", dat wil zeggen zonder ziekten thuisgekomen. Bij de komst van de Amerikanen wogen enkelen van hen echter minder dan 50 kg.
Jan Heling liep in Dassel dysenterie en TBC op. Hij werd opgenomen en het ziekenhuis in Einbeck waar hij na enkele weken zodanig van de dysenterie was hersteld dat hij werd ontslagen. In verband met de TBC werd hij naar huis gestuurd. Na thuiskomst, nog tijdens de bezetting, werd hij opgenomen in het Santorium Dekkerswald te Nijmegen. Na herstel voltooide hij zijn studie in Tilburg en werd later directeur van het Verpleeghuis St. Jozefheil te Bakel.
Wim Heling is tot het eind in Dassel gebleven, maar kwam na repatriering met open TBC thuis. Hij heeft nog jarenlang thuis en in sanatoria moeten kuren, o. a. meer dan een jaar in De Klokkenberg in Breda. Uiteindelijk heeft hij in Groningen een voor die tijd unieke en riskante longoperatie ondergaan, die hij goed heeft doorstaan en waardoor hij van zijn ziekte genas. Ondanks zijn ziekte zag hij toch nog kans in Tilburg zijn candidaatsexamen te halen, maar door het verlies van zoveel jaren voor zijn genezing kon hij zijn studie niet meer voltooien, ofschoon hij daarvoor meer dan begaafd genoeg was.
Mijn moeder heeft de laatste jaren van haar leven bij Gerard en Angie in Uden gewoond; zij overleed, na een kort ziekbed, op 4 november 1975 in het ziekenhuis in Helmond. Na haar overlijden heeft Gerard zich ontfermd over alle privé bescheiden van ons gezin, voor zover hij dat al niet eerder gedaan had. Na Gerard's overlijden heb ik met toestemming van Petri al die bescheiden, waaronder veel echt oude gezinsfoto's van voor en na mijn geboorte, uitgepluisd. Daarbij ben ik niets tegengekomen wat op zijn verblijf in Duitsland betrekking had. Ik ben ervan overtuigd dat hij dat allemaal doelbewust heeft vernietigd; voor de rest bewaarde hij alles. In dit verband wil ik niet onvermeld laten dat hij, nu een jaar of zeven geleden, bij een van zijn regelmatige bezoeken met Petri bij Marianne[17] en mij thuis, een kistje van mijn moeder bij zich had dat hij op de tafel zette met de mededeling: hier zijn de brieven die je vanuit Nieuw Guinea (1957-1958) aan je ouders gestuurd hebt. Dat wel!
Zoals eerder opgemerkt heb ik dit relaas voor het nageslacht op schrift gezet; maar evenzeer om recht te doen aan Gerard zelf. Net op tijd trouwens want, zoals Frans Linders zelf zei, is hij een van de laatsten die het nog kon navertellen.
Ik ben Frans veel dank verschuldigd voor het feit dat hij mij in staat heeft gesteld te voorkomen dat deze nare geschiedenis voorgoed in de vergetelheid zou raken en voor het geduld waarmee hij mij dit hele verhaal tot in detail heeft verteld. Ik ben er drie keer voor bij hem thuis geweest.
Frans (nu bijna 86 jr.) geniet al zo'n vijfentwintig jaar van een welverdiend pensioen als oud economisch directeur van het Osse ziekenhuis. Ik wens hem van harte nog vele jaren in dezelfde gezondheid waarin hij nu verkeert en ik wens zijn echtgenote Ine, die herstellende is van de naweeën van een zware operatie, een spoedig algeheel herstel.
Ik draag dit verhaal op ter nagedachtenis aan de ogenschijnlijk zo extraverte man die toch een echte binnenvetter was, mijn broer Gerard en uit respect voor de wijze waarop hij en zijn lotgenoten die, op zo jeugdige leestijd beleefde traumatische ervaring hebben verwerkt, of niet."
"Deze foto, waarop 16 van de 22 Nederlandse studenten staan, moet gemaakt zijn in de beginperiode, gezien het feit dat ze er toen nog goed uitzagen. Die foto hebben ze naar huis gestuurd, waar de kampleiding natuurlijk geen bezwaar tegen had, omdat het haast een reclamefoto leek. Theo Heling vertelde mij dat die foto was gemaakt na afloop van een sportwedstrijd; iets waar ze later natuurlijk helemaal niet aan toekwamen. Gerard, met zijn hoedie of petje in de hand, is de vierde van rechts. Frans Linders is de negende van links, of de achtste van rechts. Wim Heling (met de armen over elkaar) is de derde van links. De vijfde van links Janus Brekelmans, die op 04-12-1944 is overleden in het ziekenhuis in Einbeck.
Joep Schampers
Helmond, februari 2009."
Joep beschrijft hier op basis van de herinneringen van Frans Linders de geschiedenis van zijn broer Gerard in de oorlog. Frans Linders was op dat moment 85 jaar, Joep was 79 jaar. Er zijn een paar kleine kantekeningen te plaatsen bij het verhaal.
Joep schreef dat de reis vanuit de Willem II-kazerne in Tilburg via kamp Vught naar kamp Erika in Ommen ging. Over een stop in kamp Vught werd door de andere studenten niet geschreven. Zowel Gerard Schampers in zijn brieven[18], als Theo Bakkeren[19] in zijn dagboek[20] schreef er niet over. Vermoedelijk ging de reis wel via Vught, dat lag op de treinroute naar het noorden, maar of ze via kamp Vught gegaan zijn, is onduidelijk.
Vanuit Ommen ging de reis naar Duitsland. Via de Hermann Göringwerke in Watenstedt werd een deel van de studenten doorgestuurd naar Göttingen en Seesen.[21] Uiteindelijk kwamen er zo'n 40 mannen in Seesen aan, daar bleek geen werk voor hen te zijn en de gehele groep werd doorgestuurd naar Herzberg am Harz. Vanuit Herzberg zouden 22 studenten uiteindelijk naar Dassel gestuurd worden, waaronder Gerard en Frans.[22]
Het aantal inwoners van Dassel was eind 2023 ongeveer 10.000[23], tijdens de oorlog waren het er ongeveer 2.000, met nog eens ruim 500 geëvacueerden uit andere delen van Duitsland.[24] De familie Reiling, waar Gerard na zijn terugkeer terecht kon, woonde in Hengelo, niet in Oldenzaal. Hij kreeg in Hengelo een baantje bij het controlebureau voor de voedselvoorziening.[25]
Over de bevrijding schreef Theo Bakkeren dat ze met z'n zessen, in plaats van vieren, uit de colonne ontsnapten: "De bewaking bleek zich allengs "op te lossen", je zag er niet veel meer van en op een gegeven ogenblik in de middag zijn van onze Dassel-groep Guus [Janse][26], Frans [Linders], Wik [de Leeuw][27], Wim [Heiling] en Hans [de Boer][28], en ik, een landweg opgelopen die naar 't bos leidde. […] Wij voortdurend omkijken, of er niemand achter ons aan kwam, of ons van achteren bedreigde. […] We zagen namelijk in de verte, en van de andere kant afkomend, - en we hóórden ze ook wel -, Duitse soldaten, eveneens in dat bos. Naar later wel bleek, kennelijk ook gevlucht voor de oprukkende Amerikanen. Het werd later in de middag, en stiller. […] Tótdat we, ... tegen de avondschemering ..., aan de rand van een dorpje, bij de eerste huizen, een met een machinegeweer bewapende stelling zagen, bemand door, na voorzichtig door ons benaderd te zijn, ... Amerikanen!! We hadden onze BEVRIJDING beleefd! Zij hadden gelukkig ook snel door, dat wij geen vijanden waren, en we zijn ze gewoonweg om de hals gevallen!!"[29]
Al met al zijn de herinneringen die Joep Schampers optekende aardig accuraat. Het enige waar hij zich, tragisch genoeg, wel in vergiste, is wat zijn broer Gerard bewaard had. Er zijn zo'n 100 brieven en briefkaarten die Gerard uit Dassel naar huis stuurde bewaard gebleven. Joep Schampers overleed in 2016, Frans Linders twee jaar later, in 2018. De brieven van Gerard werden in 2022 voor onderzoek aan mij ter beschikking gesteld. Sinds die tijd schrijf ik over deze groep studenten. Voor Joep, maar ook voor de andere families die niet precies weten wat hun vaders of opa's in de oorlog meemaakten... Maar vooral voor de 22 Dasselinezen, zodat hun verhaal niet verloren gaat.
Het is nu bijna drie jaar geleden dat ik de brieven van Gerard Schampers in handen kreeg. Een student in oorlogstijd, wonend in Helmond en studerend in Tilburg. In 1943 werd hij, met een groep andere studenten, naar Duitsland gestuurd. Eerst naar Herzberg am Harz, daarna naar Dassel. In juni en augustus 2023 bezocht ik Dassel al tweemaal. In oktober 2024 keerde ik samen met buurman Eric, voor een derde keer terug, waar we voor het eerst Herzberg am Harz aandeden. Nu, eind maart 2025, gaan we voor een vierde keer richting Dassel.
Eigenlijk heeft het niks te maken met de dwangarbeiders in Dassel Ook in Uslar, een plaatsje zo'n 20 kilometer ten zuiden van Dassel, huisde een aantal student-dwangarbeiders gedurende een paar maanden van 1943. Dit was een andere groep dan in Dassel, deze mannen werden eerst in Braunschweig tewerkgesteld om in juli 1943 naar Uslar overgeplaatst te worden. Daar werkten ze drie maanden tot ze op 1 november 1943 werden doorgestuurd naar de munitiefabriek in Herzberg am Harz.[note]TracesOfwar.nl - Nederlandse studenten in een munitiefabriek.[/note]
In Uslar werkten deze studenten in de Ilse & Co. Möbelfabriken, waar ze munitiekistjes in elkaar timmerden. Jan Brölmann schreef er over: “We timmeren een kistje met studenten aan soort lopende band. We wisselen elkaar af om het eentonige te vermijden. ‘s-Avonds naar buiten de majestueuze natuur bewonderd. Heimwee naar huis.” Een aantal van deze zijn bewaard gebleven en nog te bezichtigen in het plaatselijke museum.
Inmiddels hadden we Dassel drie keer bezocht. Onderweg naar Dassel zie je Uslar al op de borden staan, we waren er echter nog niet geweest. We willen vooral kijken of we de plek kunnen vinden waar de studenten gewerkt hebben. Uit onderzoek vooraf bleek dat Ilse een nogal grote fabriek was, in de jaren '50 werkten er 2.800 mensen.[note]Ilse Technik - History.[/note] In Uslar werd er in ieder geval op drie verschillende plekken gewerkt, waarbij Werke I en II veruit de grootste waren.
Ilse & Co zelf is ondertussen aanzienlijk gekrompen en zit niet meer in de panden van weleer. Ze maken nu enkel nog tafeltjes voor caravans in een fabriek op het industrieterrein aan de rand van de stad. De grootste gebouwen van Werke I en II zijn nog duidelijk in het straatbeeld te herkennen.
In het museum van Uslar laat een maquette zien hoe Werke I er op z'n hoogtepunt uitzag. Het grote gebouw links staat er nog, maar het hoge gebouw in het midden is compleet verdwenen, net als alle laagbouw er omheen. De eigenaarsvilla vooraan is nog wel bewaard gebleven en in de hallen helemaal rechts op de foto zit tegenwoordig een supermarkt.
Waar de foto van de slaapzaal precies in de Ilse & Co complexen is genomen, weten we op dit moment nog niet. Werke I en II lijken in ieder geval af te vallen. De foto werd niet herkend door de huidige bewoners en de gebouwen lijken anders gebouwd. De foto zou dus in een van de gesloopte gebouwen gemaakt kunnen zijn.
Lees ook de andere delen in deze serie:
- Dasselse dwangarbeiders: Rondje vier (1/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Op zoek naar meneer Sluis (2/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Op zoek naar de familie Fischer (3/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Uslar (4/4)
Het is nu bijna drie jaar geleden dat ik de brieven van Gerard Schampers in handen kreeg. Een student in oorlogstijd, wonend in Helmond en studerend in Tilburg. In 1943 werd hij, met een groep andere studenten naar Duitsland gestuurd. Eerst naar Herzberg am Harz, daarna naar Dassel. In juni en augustus 2023 bezocht ik Dassel al tweemaal. In oktober 2024 keerde ik samen met buurman Eric, voor een derde keer terug, waar we voor het eerst Herzberg am Harz aandeden. Nu, eind maart 2025, gaan we voor een vierde keer richting Dassel.
Vorig jaar brachten we al een bezoek aan Echte, een klein dorpje ten oosten van Einbeck. Op zoek naar de plekken waar Lei van den Beuken[note]TracesOfWar.nl - Dagboek van Lei van den Beuken, dwangarbeider.[/note] heeft gewerkt in januari 1945. Hij was tijdens de Kerkrazzia's in oktober 1944 in Limburg opgepakt en tewerkgesteld op Rotenkirchen. Toen de suikerbietenoogst was afgerond, werden de mannen verdeeld over de boerderijen in de buurt. Lei kwam in Echte terecht, op een houtzagerij. Deze houtzagerij was snel gevonden en de familie die er woonde, was nog steeds dezelfde. Lei had er niet zulke goede ervaringen, wij werden echter hartelijk ontvangen.
Lei wist zichzelf over te laten plaatsen naar de boerderij van Herr Fischer in Echte, maar waar was die boerderij? Bij de voormalige houtzagerij vragen we het aan de huidige generatie bewoners, maar die weten het ook niet. De oma van het gezin leeft nog, maar weet ons helaas ook niet verder te helpen. We keerden onverrichter zake terug.
Eenmaal thuis weten we via de gemeente te achterhalen dat de familie van Wilhelm Fischer op de Lindenstrasse 13 woont. Zijn zoon, Heinrich Fischer, sneuvelde aan het eind van de oorlog op 18-jarige leeftijd. Lei schreef er over: “Het gezin telde vijf personen, man, vrouw, dochter, zoon en een oude oma. De zoon was in dienst. Er kwam bericht dat hij vermist was aan het Oostfront en is ook nooit meer terug gekomen.”
Op dat moment hebben we al achterhaald, dat de Volksbund melding maakt van twee mannen met de naam Fischer uit Echte. Hermann Fischer (Echte, Duitsland, 04-04-1912 – Malyi Sambir, Oekraïne, 09-09-1943) en Karl Fischer (Echte, Duitsland, 01-09-1924 – Bischkin ten zuiden van Charkow, Oekraïne, 30-08-1943). Respectievelijk 31 en 18 jaar oud. Hermann was te oud en Karl overleed al in 1943, dus niet aan het eind van de oorlog. Nu beschikt de Volksbund niet over de geboorteplaats van elk slachtoffer en zijn er maar liefst 108 Heinrich Fischers in 1945 overleden!
Kijkend naar de leeftijden vinden we twee 19-jarigen, vier 18-jarigen en één 17-jarige. Helaas is niet van iedereen de geboorteplaats bekend, maar van vier wel; uit Fürth, Bernshausen, Wesel en Ertzte am Harz. De eerste drie liggen helemaal niet in de buurt van Echte, de laatste bestaat echter niet. Zou daar Echte mee bedoeld worden? Het gaat om een Heinrich Fischer, die geboren werd op 12 februari 1927 en overleed tussen 8 en 11 februari 1945. Dat betekent dat hij nét geen 18 jaar was. Het feit dat er geen specifieke overlijdensdatum bekend is, zou kunnen duiden op een vermissing. Als plaatsaanduiding wordt door de Volksbund “Arnswalde Zuckerfabrik” gegeven[note]Volksbund.de.[/note], een plaatsje in West-Polen met de huidige naam Choszczno.
Terug naar Echte, waar Lei op 9 april zijn verjaardag vierde: “Verjaardag. Heb van de baas een pakje sigaretten gekregen en extra lekker eten. Daar zorgde Moeder Fischer voor. Ze was net zo goed voor mij als voor haar eigen dochter.” Vier dagen eerder had de familie te horen gekregen dat hun zoon was vermist: “Een droeve dag. Familie Fischer kreeg bericht. De zoon vermist was aan het Oostfront.”
Wij willen graag de familie Fischer opsporen, een gezin dat in ieder geval een positieve indruk op Lei had achtergelaten. Van de gemeente begrijpen we dat ze niet meer in hetzelfde huis wonen, toch willen we even kijken wat er nog te zien is. De oude boerderij is anno 2025 helemaal verbouwd tot een schitterend woonhuis, zelfs de schuurdeur is vervangen door een moderne glazen pui. Helaas is er tijdens ons bezoek niemand thuis.
Lei schreef verder: “'s Morgens naar de ertsgroebe (mijn) een wagen hout halen voor buurman Opperman.” Zouden we dan de familie Opperman kunnen vinden in Echte? Gelukkig was deze familie redelijk makkelijk te vinden, ze stonden gewoon in het telefoonboek. Eenmaal aangekomen bleek de dame in kwestie geen familie te kennen die in de buurt van de boerderij van Fischer had gewoond.
We hadden graag een van beide families gesproken om te kijken of er nog iets aan informatie was achtergebleven, helaas blijkt dat niet meer mogelijk.
Lees ook de andere delen in deze serie:
- Dasselse dwangarbeiders: Rondje vier (1/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Op zoek naar meneer Sluis (2/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Op zoek naar de familie Fischer (3/4)
- Dasselse dwangarbeiders: Uslar (4/4)