Met bloed doordrenkte duinen – de Waalsdorpervlakte
“nun habe ich die grösste Dümmheit gemacht!” (Ik heb iets heel doms gedaan.) Dit schreef Kriegsmarinesoldaat Fritz Wismar in de Scheveningse gevangenis op 21 november 1943 in een brief aan Karl Kaufmann, de Rijksstadhouder van Hamburg, de stad waar Wismar vandaan kwam. Een ‘domheid’ waarvoor hij werd gearresteerd en in de duinen van de Waalsdorpervlakte werd doodgeschoten.
Maar hoe kwam het zover? In het arrestatiebevel staat dat hij ervan wordt verdacht zijn eenheid verlaten te hebben, zich aan zijn verplichtingen jegens de Wehrmacht te hebben onttrokken en “seiner Truppe fur die Dauer des Krieges fernzubleiben”. Kortom: desertie. En daar werd in het Derde Rijk doorgaans niet lichtzinnig mee omgegaan.
Tastbare plekken van herinnering
Het gevangeniscomplex aan de Van Alkemadelaan/Pompstationweg in Den Haag kennen we tegenwoordig als het Oranjehotel – de plek waar tijdens de Duitse bezetting veel Nederlanders gevangen zaten. Sinds november 1940 werd het hoofdgebouw gebruikt als Deutsche Untersuchungs- und Strafgefängnis, ook wel Polizeigefängnis genoemd. Hier hielden de Duitse politie en de Sicherheitsdienst hun gevangenen vast – meestal Nederlandse burgers – die zij ondervroegen, mishandelden en soms vrijlieten, maar vaak ook doorstuurden naar concentratiekampen of op de Waalsdorpervlakte executeerden.
In Nederland zijn circa 2.800 burgers geëxecuteerd, voor het merendeel verzetsstrijders. Op de Waalsdorpervlakte werden naar schatting tussen de 250 en 280 mensen doodgeschoten – ongeveer tien procent van het totaal. Nog eens 4.400 kwamen om in de concentratie- en strafkampen waarnaar ze werden doorgestuurd.[1]
Zowel het gevangeniscomplex als de executielocaties in de duinen zijn tastbare plekken van herinnering aan de Duitse terreur – stille getuigen van een gewelddadig verleden. Ook de Wehrmacht gebruikte een deel van het gevangeniscomplex als strafgevangenis voor zijn eigen militairen. Fritz Wismar zat daar gevangen en schreef er zijn gratieverzoek.
Maar voor we het verhaal van Wismar bespreken, is het belangrijk iets meer te weten over de doodstraf voor Duitse militairen.
De terreur van de nazi’s beperkte zich niet tot burgers van Duitsland of van bezette gebieden. Ook Duitse soldaten waren slachtoffer van een meedogenloos systeem. Anders dan bij de Britten of Amerikanen had de Duitse soldaat een andere ‘werkgever’ en een andere morele positie.
Onttrekking aan de dienstplicht was vrijwel onmogelijk. Wie weigerde, kon rekenen op zware straffen: ten minste tuchthuis of strafkamp, en vaak de doodstraf. Jehova’s Getuigen, die op religieuze gronden dienst weigerden, werden naar concentratiekampen gestuurd – met enig ‘begrip’, maar andere gewetensbezwaren werden totaal niet erkend.
Elke Duitse soldaat stond onder strikte tuchtdiscipline. Sneuvelen aan het front was niet de enige dreiging: ook eigen mensen konden zijn leven beëindigen – via de guillotine, galg of het vuurpeloton. Soms moest een soldaat zelf deelnemen aan het peloton dat een kameraad executeerde. Volgens voorschrift schoten tien soldaten tegelijk – om de kans op een dodelijk schot te vergroten en de psychologische last te verdelen. Niemand wist wie het fatale schot afvuurde.
Er zijn talloze trieste voorbeelden bekend van de werking van de Wehrmachtjustiz. Die was, vergeleken met de geallieerden, niet zoetsappig. Een doodzonde, letterlijk en figuurlijk, was Fahnenflucht, desertie. Bij het Duitse woord krijg je meteen al een beeld: vluchten voor de vlag. Wie wegliep van zijn taak als soldaat, pleegde verraad aan zijn kameraden, aan de Führer en aan zijn vaderland. En dat woog zwaar, want elke soldaat had natuurlijk de eed afgelegd, die sinds 20 augustus 1934 niet meer op volk en vaderland werd afgelegd, maar op Hitler:
“Ich schwöre bei Gott diesen heiligen Eid, dass ich dem Führer des Deutschen Reiches und Volkes, Adolf Hitler, dem Oberbefehlshaber der Wehrmacht, unbedingten Gehorsam leisten und als tapferer Soldat bereit sein will, jederzeit für diesen Eid mein Leben einzusetzen.”
De harde hand van de Wehrmachtjustiz
De Wehrmachtjustitie sprak tussen de 25.000 en 30.000 doodvonnissen uit tegen eigen personeel. Daarvan zijn er tussen de 18.000 en 22.000 daadwerkelijk uitgevoerd – waarvan ongeveer 15.000 wegens desertie. Exacte aantallen ontbreken, omdat veel documenten zijn verdwenen of nooit zijn opgesteld – vooral in de laatste oorlogsmaanden, waarin sneller werd geëxecuteerd dan geschreven.
Ter vergelijking: bij het Amerikaanse leger (met 16,4 miljoen manschappen) zijn tussen 1942 en 1945 slechts 146 soldaten ter dood veroordeeld, voornamelijk wegens moord en/of verkrachting. Slechts één Amerikaanse soldaat werd puur vanwege desertie geëxecuteerd.
Bij de Wehrmacht was Wehrkraftzersetzung – ondermijning van de krijgsmacht – een belangrijke reden voor executie. Hieronder vielen onder andere dienstweigering, zelfverwonding, het uiten van defaitistische opvattingen of kritiek op Hitler en consorten.
In de eerste oorlogsjaren waren dit zeldzame gevallen. Maar naarmate het tij keerde en de druk toenam, zocht het regime naar manieren om discipline en moraal te behouden – met angst als wapen. Niet iedere soldaat was overtuigd nazi of wilde vrijwillig dienen. Vaak speelden niet politieke, maar persoonlijke motieven een rol: de ontberingen aan het front, heimwee, familieproblemen of verliefdheid. Ook trauma's speelden mee: bombardementen, gevechten, honger, vermoeidheid – de menselijke geest is breekbaar.
Natuurlijk was het niet zo dat geallieerde soldaten niet deserteerden. Ook daar was dit een groot probleem. Amerikaanse deserteurs vormden vanaf 1944 roversbenden in Parijs en Italiaanse steden, samen met lokale criminelen. Hun handelswaar was vaak gestolen legermateriaal. Maar al veel eerder bleek, op elk slagveld, dat de druk te veel werd en soldaten eenvoudig wegliepen. Wie meer wil weten over de deserteurs aan geallieerde kant: in 2013 verscheen het boek 'The Deserters: A Hidden History of World War II'. De auteur Charles Glass kon nog net enkele ooggetuigen interviewen. Uit zijn studie blijkt dat er circa 100.000 Britse en 50.000 Amerikaanse soldaten deserteerden.
Op het gebied van terreur tegen eigen soldaten spande de Sovjet-Unie de kroon. Onder Stalin werden circa 157.000 Rode soldaten geëxecuteerd, op een troepensterkte van 11,3 miljoen.
In veel landen was de doodstraf destijds nog gangbaar. In Nederland was de civiele doodstraf al in 1870 afgeschaft, maar bleef toegestaan onder militair en oorlogsstrafrecht. In mei 1940 is deze ook daadwerkelijk uitgevoerd. Groot-Brittannië kende geen executies tijdens de oorlog, maar veroordeelde ongeveer 100.000 dienstweigeraars tot gevangenisstraffen van drie tot vijf jaar.
Ook in Nederland speelde de Wehrmachtjustitie een grote, en vaak tragische, rol. Hoewel het woord ‘justitie’ doorgaans geassocieerd wordt met rechtvaardigheid, was het hier vooral een instrument om het nationaalsocialisme af te dwingen en te handhaven. Er kwam weinig onafhankelijke rechtspraak aan te pas. In plaats daarvan waren het vooral fanatieke uitvoerders van Hitlers wil die het systeem bepaalden.
Al kort na de Duitse inval in Nederland werd op 12 mei 1940 de eerste Duitse soldaat op Nederlandse bodem geëxecuteerd door zijn eigen troepen – ter plaatse, zonder proces, wegens plundering.[2]
Nog vóór de Duitse inval op 10 mei 1940 waren al tientallen Duitsers naar Nederland gevlucht. Velen van hen waren van Joodse afkomst, anderen Wehrmachtdeserteurs die weigerden nog langer dienst te doen onder een regime dat steeds gewelddadiger en meedogenlozer werd. Naarmate de terreur van het nationaalsocialisme toenam, groeide ook het aantal Duitse deserteurs.
De opvang van deze gevluchte soldaten was echter verre van warm of royaal. Zowel Joodse vluchtelingen als deserteurs werden slechts mondjesmaat toegelaten – vaak met tegenzin. De Duitse deserteurs werden uiteindelijk ondergebracht in kamp Hoek van Holland, een interneringskamp – een eufemisme voor gevangenschap.
Na de capitulatie op 15 mei 1940
Na de Nederlandse capitulatie vielen de deserteurs uit het Hoekse kamp weer onder Duits gezag. Die lieten er geen gras over groeien. Al op 19 mei werden drie deserteurs ter dood veroordeeld en een dag later, op 20 mei, gefusilleerd in het Vinetaduin. Een maand later volgde een vierde executie. De overige deserteurs werden afgevoerd – hun bestemming is onbekend. Deze vroege executies zetten de toon voor de rest van de oorlog: strenge repressie die zelfs tot ná de Duitse capitulatie in mei 1945 zou voortduren. Een voorbeeld daarvan: op 13 mei 1945, acht dagen na de officiële Nederlandse bevrijding, werden de deserteurs Dorfer en Beck in IJmuiden geëxecuteerd. Zij bevonden zich in Duitse gevangenschap en de executie gebeurde met toestemming van de Canadese bezettingsautoriteiten. De motivatie hiervoor was dat de discipline nog in stand gehouden moest worden, zelfs na de capitulatie. De taak van de soldaten van de Kriegsmarine was nog niet klaar. Ze moesten nog mijnen zoeken op zee en land, en er waren geruchten over samen met de geallieerden tegen de Russen vechten.
Executies van Duitsers en Nederlanders
Het precieze aantal geëxecuteerde Duitse soldaten in Nederland is nog onbekend. Momenteel zijn er 152 namen bekend met enige details. Ongetwijfeld zullen dat er meer zijn, mogelijk het dubbele aantal. Mijn onderzoek hiernaar is nog gaande.
Vanaf december 1941 vonden de meeste executies van Wehrmachtsoldaten plaats op de Waalsdorpervlakte bij Den Haag, vlak bij de gevangenis. De duinen vormden al vóór de oorlog een oefenterrein van het Nederlandse leger; de Wehrmacht nam de locatie over voor militaire trainingen én voor executies van ter dood veroordeelden. De eerste executie op de Waalsdorpervlakte was op 3 maart 1942: de Joodse vluchteling Ernst Cahn werd als represaille gefusilleerd.
Vanaf 1942 vonden terechtstellingen van Duitse militairen steeds vaker in Utrecht plaats. In dat jaar gaf Hitler bevel om Duitse instanties weg te halen uit de kwetsbare kustregio. Daarmee verhuisden ook rechtbanken en gevangenissen landinwaarts. Fort Rijnauwen bij Utrecht werd vervolgens door de leiding van de Wehrmachtgefängnis gebruikt als executieplaats.
Vanaf 1944 werden executies verspreid over het land uitgevoerd. Door de verslechterde transportmogelijkheden en het toenemend gebruik van standrecht konden soldaten nu ook ter plekke worden geëxecuteerd, vaak als afschrikwekkend voorbeeld voor hun eenheid. Toch bleef Scheveningen als executieplaats in gebruik. De laatst bekende Duitse militair die op de Waalsdorpervlakte werd gefusilleerd, was Heinz Hambach op 17 april 1945. Hij werd veroordeeld door de Admiral in den Niederlanden.
Zelfs op 5 mei 1945, de dag van de Nederlandse bevrijding, werden nog vijf verzetsmensen op de Waalsdorpervlakte geëxecuteerd. Daarna waren de rollen omgedraaid: ruim veertig NSB’ers en collaborateurs werden hier na de oorlog terechtgesteld. Bekende namen zijn onder anderen Anton Mussert en verrader Anton van der Waals. De laatste officiële executie in Nederland vond plaats in 1952: collaborateur Andries Jan Pieters werd in de Haagse duinen terechtgesteld.
De drie wrede E’s
De Wehrmacht kende drie vormen van executie, elk met een eigen morele lading:
Een voorbeeld van de laatste categorie betreft een bootsmaat in Berlijn, werkzaam bij het Oberkommando der Kriegsmarine (OKM). Op 30 januari 1944 moest hij helpen bij het zoeken naar overlevenden na een bombardement. Hij vond het lijk van een vrouw en verwijderde haar ringen en horloge. Deze gaf hij af bij de politie, op één zeer waardevolle platina ring na. Die gaf hij aan zijn vriendin. De relatie duurde niet lang meer, want de diefstal werd ontdekt. De bootsmaat werd veroordeeld voor plundering en lijkenpikkerij en als Volksschädling onder de guillotine ter dood gebracht op 17 april 1944. Dergelijke straffen werden voor zover bekend niet in Nederland voltrokken; gevangenen werden in zulke gevallen overgebracht naar Duitsland.[3]
Soms werd aan veroordeelden genade verleend in de vorm van dienst in een Bewährungsbataillon – strafbataljons die zonder genade in de frontlinies werden ingezet. Slechts enkelen overleefden deze opdrachten; anderen kregen later eerherstel en onderscheidingen.
Oppakken van deserteurs
Deserteurs werden actief opgespoord door de Feldgendarmerie. Bij controles bleek snel wie over geldige documenten beschikte, zoals een Soldbuch of Urlaubsschein, en wie niet. Toch waagden velen de gok.
Een voorbeeld uit de Lage- und Stimmungsberichte van Feldkommandantur 724 (Utrecht): in januari 1943 werden in Amsterdam 9 deserteurs en 38 andere personen uit de Wehrmachtsgefölge gearresteerd wegens unerlaubte Entfernung.
In oktober 1944 werd nog het aantal van 31 aanhoudingen gemeld. De Duitse autoriteiten zagen deze deserteurs als extra gevaarlijk wanneer ze hulp kregen van het verzet. In hun woorden: “Werkzeuge für Sabotagehand”. Hoewel sommige Duitse deserteurs zich daadwerkelijk aansloten bij het Nederlandse verzet, bleef hun aantal beperkt.
Wat gebeurde er na arrestatie?
Wat na arrestatie volgde, verschilde per geval. Er kwam altijd een rechtszaak. Verzachtende omstandigheden – zoals jeugdige leeftijd, psychische gesteldheid of goed gedrag – konden de straf verlagen. Bezwarende omstandigheden, zoals recidive of samenwerking met het verzet, verzwaarden de straf.
De vonnissen liepen uiteen van vrijspraak tot gevangenisstraf, overplaatsing naar een werkkamp, strafbataljon of zelfs de doodstraf. Ook degenen die deserteurs hadden geholpen, werden gearresteerd en opgesloten in kampen of gevangenissen.
Op 24 februari 1940 begon zijn dienst bij de Kriegsmarine. Of hij zich vrijwillig meldde is onbekend, maar voor een jonge man uit Hamburg – een maritieme stad – was de marine een logische keuze. De SS wierf in die tijd zeer agressief. Wie zich nergens vrijwillig aanmeldde, liep het risico bij de SS terecht te komen. Velen kozen daarom liever voor de marine.
Zijn opleiding vond plaats in Emden, bij de 6. Ersatz Marineartillerie Abteilung (EMAA), Kompanie 3, later Kompanie 4. Dit was een opleidingsonderdeel gericht op marine-artillerie – voor zowel dienst op land als op zee. Fritz bleef na zijn opleiding als bewaker bij deze eenheid, tot juli 1941. In deze periode lag hij vier keer korte tijd in het ziekenhuis.
Daarna werd hij overgeplaatst naar de 14e Minensuchflottille. Deze eenheid was actief langs de Nederlandse kust voor het ruimen en leggen van mijnen en het begeleiden van konvooien. Volgens de beschikbare documenten had Fritz een walfunctie: hij diende niet aan boord van een schip.
Hoek van Holland
Na zijn opleiding kwam hij op 25 maart 1942 bij MAA 205, de Marine Artillerie Abteilung 205, die in Hoek van Holland was gestationeerd. De eenheid bestond uit verschillende batterijen in de omgeving. Hij kwam bij de staf Stabsbatterie. Deze lag in het fort en in een aantal gebouwen eromheen. De geschutsbunkers van de Abteilung waren even verderop, in het Vinetaduin. Zijn functie was MG Schütze, machinegeweerschutter. We weten niet exact waar hij heeft gezeten, maar er waren verschillende vaste opstellingen voor MG’s, zoals op het dak van het fort.
In mei 1942 kreeg Fritz drie weken verlof en vertrok naar Hamburg. Hij besloot om allerlei redenen – te laat, ziekelijk, bang voor straf – niet terug naar Hoek van Holland te gaan, maar in Hamburg te blijven. De nachten bracht hij door in hotels, bij zijn moeder en bij verschillende vrouwen. Hij gokte veel, en dat ging naar eigen zeggen goed. Maar niet voldoende, want hij verpandde twee zilveren lepels van een dame. Hij vertelde haar dat hij ze zou laten poetsen.
Er werd actief gezocht naar Fahnenfluchtige, en dus ook naar Fritz. In november 1942, zes maanden na het begin van zijn verlof, werd een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd. Ze gingen natuurlijk ook bij zijn moeder langs. Het was bekend dat hij vaak bij een gokkantoor kwam en daar werd dan ook gepost. Op 3 februari 1943 werd Fritz bij het wedkantoor Steindamm 4 in Hamburg gearresteerd. Omdat hij was gedeserteerd uit Nederland, en de eenheid daar ook nog lag, werd hij overgeplaatst naar Den Haag in afwachting van het proces en de uitspraak. Hij deed een gratieverzoek aan de Rijksstadhouder van Hamburg, maar dat mocht niet baten, hij werd ter dood veroordeeld.
De laatste momenten
Vier minuten, zo lang duurde de executie van Fritz Wismar in de Haagse duinen. Hoe dat verliep, kunnen we lezen in het verslag:
‘Gericht Admiral in den Niederlanden Utrecht - J. X. 24/43Den Haag, den 13. Januar 1944
Afschrift over de uitvoering van de doodstraf aan Mar. Artl. Fritz Wismar van de Mar. Artl . Afdeling 205.
Aanwezig waren:
1. Oberleutnant (M.A.) Büchsel van de MAA 205, leitender Offizier
2. Marinekriegsgerichtsrat Sieber, als richterlicher Militärjustizbeamter
3. Marinepfarrer Pötzsch, als Geistlicher
4. ……… [onleesbaar], als Sanitätsoffizier
5. Marine Justizinspektor Rath, als Urkundsbeamter
Daarnaast was er een peloton van MAA 205 aangetreden.
De veroordeelde man stond om 13.58 uur op de executieplaats, hij werd geblinddoekt. De eenheid die was aangetreden stond op het commando met ‘Gewehr über’ stil. De richterlicher Militärjustizbeamter leest het vonnis en de bevestiging voor aan de veroordeelde. Hij vroeg hem of hij nog iets te verklaren had. De veroordeelde legde geen verklaring af. De predikant kreeg de laatste gelegenheid om hem toe te spreken. Het executiedetachement van 10 man werd 5 stappen voor de veroordeelde geplaatst. Het commando ‘vuur’ werd om 14.01 uur gegeven. De veroordeelde overleed onmiddellijk. De arts stelde het overlijden om 14.02 uur vast. Het stoffelijk overschot werd ter begrafenis overgedragen aan de bovengenoemde marine-aalmoezenier.’
Kriegsmarine-aalmoezenier
De aalmoezenier die hier bedoeld werd, was dominee Arno Pötzsch, sinds mei 1940 in Nederland actief als Marinepfarrer. Hij gaf geestelijke bijstand aan matrozen en soldaten. Hij leidde kerkdiensten in het weekend, schreef de teksten en liederen ervoor en was aanwezig bij circa vijftienhonderd begrafenissen in de regio. Zijn werk bracht hem ook op gevangenisbezoek en bij de executies. De dominee verleende tweehonderd ter dood veroordeelden geestelijke bijstand in hun laatste uren. Dat waren met name Duitsers, maar ook voor veel Nederlanders was hij de laatste persoon met wie ze spraken. Iedereen kan zich voorstellen dat dit intense en trieste gesprekken waren, die eindigden bij het zien van de executie. Jaren met slapeloze nachten zouden volgen voor de dominee.
Zijn menselijkheid wordt gekenmerkt door het volgende voorval. De Wehrmachtbefehlshaber i/d Niederlanden (WBN) wilde hem vervolgen vanwege te sociaal gedrag. Waarom? Op 29 augustus 1942 had hij de uitgestoken hand gedrukt van de ter dood veroordeelde jonkheer Willem Gerard Röell, als laatste groet en tijdens de laatste woorden. Dat was na lange intensieve gesprekken en vlak voor Röell werd vastgebonden aan de executiepaal. De leidende SS-officier had het voorval gerapporteerd. De WBN wilde “schärfstes Eingreifen” tegen de dominee, maar de Kriegsmarine suste de zaak. Er was tenslotte niets verkeerds gedaan, alleen iets menselijks.
Pötzsch noemde het aantal van 68 Duitse geëxecuteerde soldaten in Den Haag. Tot nu toe heb ik van 43 van hen de namen en wat achtergrondinformatie gevonden. Mijn onderzoek naar de andere namen is gaande. Ook bij de executie van Fritz Wismar was Pötzsch aanwezig.
We weten niet of Fritz Wismar naar de kerk ging in Hoek van Holland, maar in de evangelische Standortkirche had hij dominee Pötzsch al kunnen horen spreken in december 1941.
Begraven op Westduin
Na de executie werd Fritz begraven op begraafplaats Westduin in Den Haag. Op deze begraafplaats was een gedeelte in gebruik door de Wehrmacht. Bij gesneuvelde soldaten was de begrafenis een militaire ceremonie met eerbetoon. Voor zelfmoordenaars, misdadigers en ter dood veroordeelden was een eigen hoekje. Zij waren niet welkom naast hun wapenbroeders en werden zonder eerbetoon begraven. Fritz werd bijgezet op besondere Abteilung E, grafnummer 14. Na de oorlog werden alle Duitse graven in Nederland overgebracht naar één centrale locatie in het Limburgse Ysselsteyn, vlak bij de Duitse grens.
Het opgraven van de stoffelijke overschotten, identificeren en opnieuw kisten voor het overbrengen, was natuurlijk een vies werkje. Dat liet men dan ook met plezier doen door ‘foute’ Nederlanders die vastzaten in afwachting van hun proces. Zo werd Fritz op 1 november 1948 overgebracht naar Ysselsteyn, blok BK, rij 12, graf 283.
Duitse begraafplaats in Ysselsteyn
Wie ooit de Duitse begraafplaats in Ysselsteyn heeft bezocht, weet hoe indrukwekkend en aangrijpend deze plek is. Duizenden kruisen, zover het oog reikt – een zee van grafstenen die symbool staan voor een verloren generatie. Hier vond ook Fritz Wismar, de grootvader van Birgit Wismar, zijn laatste rustplaats.
Binnen de familie werd weinig over hem gesproken. Haar ‘verdwenen opa’ was volgens haar moeder en stiefvader in de oorlog gesneuveld – ‘gewoon’, ergens aan het front. Een lot dat helaas velen trof. Maar toen Birgit zelf op onderzoek uitging, bleek de waarheid anders te zijn. Na lang zoeken kreeg ze toegang tot zijn strafdossier. Haar grootvader was niet gesneuveld aan het front, maar veroordeeld als crimineel en geëxecuteerd. Die ontdekking maakte diepe indruk.
In 2024 bezocht Birgit Hoek van Holland, de plek waar haar opa tijdens de oorlog had gediend. We ontmoetten haar daar en wandelden samen door de gangen en bunkers van de voormalige kustbatterij – plaatsen waar ook Fritz Wismar gelopen kan hebben. Haar bezoek was op 4 mei, de dag waarop in Nederland de oorlogsslachtoffers worden herdacht: Dodenherdenking. De datum was niet bewust gekozen, maar kreeg een bijzondere betekenis. Ze wilde graag herdenken – niet alleen haar grootvader, maar ook alle Nederlandse en andere slachtoffers van oorlog en geweld.
Birgit had die dag twee redenen om naar de Waalsdorpervlakte te gaan. Het is de plek waar haar grootvader werd geëxecuteerd, maar het is ook een beladen symbool van onrecht en verlies – inmiddels uitgegroeid tot een nationale herdenkingsplek. Iedereen die hier komt, draagt een verhaal met zich mee. Ik kende de Waalsdorpervlakte vooral als herdenkingsplek voor Nederlandse slachtoffers. Maar sindsdien besef ik meer: hier komen vele tragische geschiedenissen samen.
Dat besef geldt niet alleen voor persoonlijke verhalen, zoals dat van Birgit, maar ook in bredere zin. Geschiedenis leeft – vooral in de manier waarop we ernaar kijken, hoe we goed en fout interpreteren, en welke morele kaders we hanteren. De Tweede Wereldoorlog blijft daarbij vaak het ultieme morele ijkpunt.
Vanuit ons perspectief anno 2025 is het makkelijk om een oordeel te hebben over de gebeurtenissen van destijds. Nu vinden wij dat elke soldaat die niet meevocht in Hitlers leger respect verdient. Maar in de decennia na 1945 werden ze gezien als slappelingen die niet wilden vechten, terwijl hun kameraden stierven. Nu de generatie die de oorlog heeft meegemaakt zo goed als uitgestorven is, is die kritiek milder.
Toch is ook ons historisch bewustzijn aan verandering onderhevig. Een belangrijk voorbeeld daarvan is de wet die de Duitse Bondsdag in 2002 aannam. Daarmee werden alle deserteurs en andere slachtoffers van onrechtmatige militaire rechtspraak officieel gerehabiliteerd. Dat besluit kwam pas laat – decennialang was er weinig ruimte voor dit onderwerp. Eerst werd het verzwegen, daarna fel bediscussieerd. Voor de meeste direct betrokkenen kwam de erkenning te laat. Maar het betekende wél een keerpunt.
De wet luidde een periode in van meer aandacht en openheid. Er volgden publicaties, documentaires en discussies over deserteurs – en geleidelijk aan ook tastbare vormen van erkenning. Zo staat er sinds enkele jaren een monument in Potsdam, dat oorspronkelijk al in 1990 in Bonn zou worden opgericht, hetgeen destijds op verzet stuitte. In de afgelopen twintig jaar verschenen in meer dan veertig Duitse steden – waaronder Marburg, Erfurt, Keulen en Hamburg – monumenten voor Wehrmachtdeserteurs.
Het monument in Keulen heeft de vorm van een pergola met tekst, waar je onderdoor kunt lopen. Alleen zo wordt de tekst leesbaar: “Hommage den Soldaten die sich weigerten zu schiessen ...”
De toelichting op het informatiebord geeft het veranderende inzicht weer:
Wij herdenken de mensen die weigerden en zich verzetten tegen de nationaalsocialistische oorlog van agressie en vernietiging. Als deserteurs, saboteurs, gewetensbezwaarden of verraders in de Wehrmacht, of als burgerlijke tegenstanders van de oorlog, deserteerden ze van het front en het thuisfront. Alleen al dertig duizend soldaten en burgers werden ter dood veroordeeld door het nazistische militaire rechtssysteem, van wie er twintig duizend werden geëxecuteerd. Hun moed verdient ons respect.
Ook in Oostenrijk kwam erkenning. In 2009 volgde daar de rehabilitatie van deserteurs en anderen die door de Wehrmachtjustitie waren veroordeeld. Kort daarna werd in Wenen, op de prominente Heldenplatz, een monument onthuld. Daarmee kreeg een plek die ooit stond voor heldendom en militaire roem een nieuwe invulling – nu als eerbetoon aan gewetensmoed en persoonlijke integriteit.
Fritz Wismar staat symbool voor een vaak vergeten groep slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog: Duitse deserteurs. Mannen die, om uiteenlopende redenen, besloten het moorddadige regime niet langer te dienen – en daarvoor werden vervolgd en vaak geëxecuteerd. Dat wil niet zeggen dat iedere ter dood veroordeelde Duitse soldaat een verzetsheld is. Er zijn ook soldaten veroordeeld voor zware vergrijpen, zoals moord of verkrachting. Het merendeel van hen is echter slachtoffer geworden van de nationaalsocialistische kromme rechtspraak.
Pas decennia na de oorlog groeide het besef dat desertie niet altijd ingegeven was door lafheid, maar soms ook voortkwam uit moed of door geestelijke nood. Sinds 2002 zijn de meeste Wehrmachtdeserteurs in Duitsland officieel gerehabiliteerd. Toch zijn veel van hun verhalen nog steeds onbekend – verstopt in archieven, familiealbums en vergeten graven.
Fritz Wismar was een van hen.