In ‘Kamp Vught 1942-1944: daders en drijfveren’ geeft Bert Oomen een verhelderende inkijk in het nazi-systeem waarin de daders tijdens de Tweede Wereldoorlog functioneerden. Hij beschrijft de maatschappelijke en sociale context waarbinnen zij opereerden. Oomen gaat uitvoerig in op de achtergronden, overtuigingen en drijfveren van de daders in Kamp Vught en van de ‘schrijftafelmoordenaars’ in Den Haag en Berlijn die het terreurapparaat en de vernietigingsmachine bedachten en draaiende hielden. Oomen is als vrijwilliger actief in Nationaal Monument Kamp Vught, waar hij historisch onderzoek doet voor het herinneringscentrum. We stelden hem enkele vragen over zijn boek.Gevangenen en bewakers van kamp Vught. Bron: STIWOT-archief
Eerder schreef u een boek over de omgang van de inwoners van Vught met het concentratiekamp. Waarom besloot u nogmaals een boek over het kamp te schrijven en waarom over dit onderwerp?
Mijn onderzoek voor het NMKV richtte zich in eerste instantie op de slachtoffers, maar verbreedde zich al snel naar de daderkant. Ik wil niet alleen weten wát de slachtoffers in kamp Vught is aangedaan en door wíe, ik wil ook begrijpen waaróm. Waarom werden mensen daders en waardoor lieten ze zich drijven? Daarover gaat dit boek: over daders en drijfveren.
In vergelijking met andere concentratiekampen, zoals Dachau en Buchenwald, was het regime in kamp Vught relatief mild. In hoeverre is het kamp te zien als representatief voor het nazi-systeem of was het uniek in zijn soort?
Het antwoord is “Beide”. Kamp Vught was niet alleen het enige SS-concentratiekamp in de door nazi-Duitsland bezette West-Europese gebieden, het was tegelijkertijd ook een Jodenkamp, en ook deze combinatie was uniek. Door zijn dubbelfunctie kan de geschiedenis van kamp Vught niet alleen meer licht werpen op het nazi-terreursysteem, waarmee Hitler tot de nederlaag tegen de geallieerden aan de macht is kunnen blijven, maar ook op de vernietigingsmachine waarmee hij bijna zes miljoen Joden heeft laten vermoorden.
Ook al was het regime in kamp Vught milder dan in Dachau of Buchenwald, als concentratiekamp, waarin ongeveer 20.000 niet-Joden gevangen hebben gezeten, was het een volwaardig onderdeel van het kampensysteem en een effectief terreurinstrument. Hogere SS- en politieleider Hanns Rauter heeft het kamp vooral gebruikt voor afschrikwekkende ad-hoc maatregelen, zoals het oppakken van studenten, vrouwen, stakers en gijzelaars, de opvang van SD-gevangenen na de ontruiming van het Oranjehotel in Scheveningen en de Deppner executies, waarbij vlak voor de bevrijding nog zeker 329 verzetsmensen zijn vermoord.
Hoewel er veel minder Joden dan niet-Joden gevangen hebben gezeten, is het kamp ook als Judenlager belangrijk geweest. Uit Nederland zijn met buitengewone transporten in totaal zo’n 103.000 Joden naar het Oosten gedeporteerd. Hiervan hebben er 12.000 eerst in kamp Vught gezeten, bijna twaalf procent, terwijl nog geen drie procent van de Joodse bevolking in Nederland beneden de grote rivieren woonde.
Kamp Vught kende verschillende kampcommandanten. U heeft deze mannen allemaal onder de loep genomen. Is er iets wat zij gemeen hebben of verschillen ze onderling sterk?
In de korte periode van zijn bestaan heeft kamp Vught drie commandanten gekend. Wat ze gemeen hebben was een totaal gebrek aan empathie voor hun slachtoffers en een sterke drang om zich te profileren. Waarin ze verschillen was de manier waarop.
De eerste commandant, Karl Chmielewski, kwam van kamp Gusen, waar onder zijn bewind meer dan 10.000 gevangenen om het leven waren gekomen. Omdat Rauter hem een dergelijk gewelddadig optreden in kamp Vught verboden had, liet hij zich hier vooral drijven door opportunisme en hebzucht. Vanwege zijn malversaties werd hij in september 1943 opgepakt en vervangen.
De tweede commandant, Adam Grünewald, was vooral uit op status. Na een incident in een vrouwenbarak liet hij 74 vrouwen samenpersen in één cel. Door deze opsluiting kwamen elf vrouwen om het leven. Rauter liet hem na dit bunkerdrama arresteren en berechten door een militaire rechtbank.
De derde commandant, Hans Hüttig, was een rechtlijnige nazi die zich vooral een ‘goede soldaat’ wilde tonen: zelfverzekerd, hard en streng. Hüttig heeft vooral van achter de schermen de touwtjes in handen gehouden. Hij maakte op bevel van Rauter een einde aan de lijfstraffen, maar na de ontsnapping van een gevangene trad hij ongekend hard op. Zijn strafmaatregelen lijken eerder een wraakactie dan een proportionele bestraffing. Hüttig heeft het kamp vervolgens zonder al te veel problemen geleid tot de overhaaste ontruiming op Dolle Dinsdag, 6 september 1944.
Zijn er na de oorlog veel personeelsleden van kamp Vught vervolgd? Op welke wijze verdedigden zij hun rol in het nazi-systeem?
Omdat het kamp al in september 1944 werd ontruimd, waren de meeste hier werkzame SS’ers bij de bevrijding al uit Nederland vertrokken. Als zij in West-Duitsland al werden vervolgd, was dat meestal niet voor hun daden in kamp Vught, waar het geweld door de strenge eisen van Rauter minder excessief was geweest dan in de kampen in Duitsland en Oost-Europa. De strafprocessen die meteen na afloop van de oorlog werden gehouden, richtten zich vooral op de nazi-kopstukken aan het begin van de bevelslijnen en de uitvoerders aan het eind ervan.
Tijdens de processen werd door de beklaagden en hun advocaten gebruik gemaakt van vijf verdedigingsstrategieën. De eerste en meest gebruikte was een beroep op de Befehlsnotstand (overmachtssituatie: bevelen moesten worden opgevolgd), de tweede was een beroep op de militaire noodzaak (bescherming van het Duitse Rijk), de derde een beroep op Putativnotstand (vermeende overmachtssituatie: wanneer het bevel niet werd opgevolgd, zouden zij zelf worden gedood), de vierde hield in dat wat zij deden niet illegaal was en de vijfde dat hun handelen niets had uitgemaakt (als zij het niet hadden gedaan, had een ander het wel gedaan).
Rauter werd in Den Haag ter dood veroordeeld en nabij Scheveningen gefusilleerd. Van de commandanten van kamp Vught was Grünewald nog tijdens de oorlog overleden, kreeg Chmielewski levenslang en Hüttig de doodstraf, die niet is uitgevoerd. In schril contrast met de vonnissen van deze Täter staan die van de bij het kamp betrokken Schreibtischtäter. Van de drie ‘kantoor-SS’ers’ in Den Haag, die samen bijna 83.000 Joden naar de vernietigingskampen stuurden, werd Wilhelm Harster veroordeeld tot een gevangenisstraf van slechts vijftien jaar, zijn ondergeschikte Wilhelm Zöpf tot slechts negen en diens rechterhand Gertrud Slottke kreeg slechts vijf jaar opgelegd.
In mijn boek citeer ik rechtsgeleerde Frits Rüter en historicus Dick de Mildt, die van mening zijn dat de verschillen in de vonnissen tussen Täter en Schreibtischtäter niet zozeer bepaald werden door periode en rechtssysteem, maar vooral door de ‘zichtbaarheid’ van de daders. Waar Rauter door zijn openbare optreden bekend was bij het grote publiek, hadden Harster, Zöpf en Slottke in Den Haag hun werk in relatieve anonimiteit uitgevoerd.
De mildere beoordeling van buiten de publiciteit gebleven schrijftafelcriminelen is volgens Rüter en De Mildt inherent aan elke strafrechtelijke reactie op dit soort overheids- of ‘structuurcriminaliteit’. In mijn boek heb ik geprobeerd om de bij kamp Vught betrokken Täter en Schreibtischtäter juist wel hetzelfde te behandelen en hen, met hun daden en drijfveren, allen in gelijke mate zichtbaar te maken.
In uw boek spreekt u van “een smal pad naar genocide”. Kunt u dit toelichten?
In het ontredderde en verscheurde Duitsland van na de Eerste Wereldoorlog had het idee van een Volksgemeinschaft, die verschillen in klasse, inkomen, politiek, religie en sociale identiteit zou opheffen, voor veel Duitsers een grote emotionele aantrekkingskracht. Het leidde tot een ‘wij-zij-denken’ en een groeiende kloof tussen ‘wij’ en ‘de anderen’. Niet alleen mensen die als ‘minderwaardig’ werden beschouwd, maar ook Duitsers met andere opvattingen werden publiekelijk aus der Volksgemeinschaft ausgestossen. Door de uitgestotenen te ontmenselijken is het regime er in geslaagd de gangbare morele grenzen opzij te schuiven en de verdrijving, opsluiting en tenslotte zelfs vernietiging van ‘anderen’ als legitiem en wenselijk geaccepteerd te krijgen.
Bij hun toetreden tot de SS konden de latere daders niet voorzien dat het pad dat zij opgingen naar genocide zou leiden. In 1933 had geen van hen kunnen voorspellen welke maatregelen in 1938 zouden worden genomen en in 1938 was het onmogelijk de gebeurtenissen van 1942 te voorzien. Pas in het najaar van 1941 groeide in de nazitop de overtuiging dat fysieke vernietiging de enige nog mogelijke manier was om het Joodse vraagstuk op te lossen en liet Himmler de eerste vernietigingskampen bouwen.
Maar hoewel het nog niet duidelijk was waar de route naar toe zou leiden werd het pad van uitsluiting en verdrijving van ‘anderen’ door de nazitop zorgvuldig uitgestippeld en bewaakt. Door een stapsgewijze uitvaardiging van bevelen voor werkzaamheden die binnen de normale taakvervulling van SS en politie vielen, zoals het controleren van identiteitsbewijzen, het verzamelen van Joden, het afzetten van straten en dergelijke, werd een mogelijk moreel conflict zo lang mogelijk uit de weg gegaan. Als zij hier uiteindelijk al aan toekwamen, hadden de deelnemers al zoveel handelingen voltrokken dat er geen enkele neiging bestond om uitgerekend op deze plaats nog stil te houden en de eigen positie in het geheel opnieuw te bezien. Als het misdadige karakter van hun werkzaamheden al duidelijk werd, dan nog was het voor de daders gemakkelijker om op hetzelfde smalle pad door te gaan dan om te keren.
Wat heeft u met uw boek willen toevoegen aan de vele boeken die reeds geschreven zijn over nationaalsocialistisch daderschap?
Ik ben opgegroeid in de tijd van het Wirtschaftswunder, de succesvolle periode van economische wederopbouw die West-Duitsland vanaf het eind van de jaren vijftig tot een van de sterkste economieën ter wereld maakte. Ik heb dan ook lang gedacht dat ook het terreur- en vernietigingsapparaat van de nazi’s een strak geleid en soepel functionerend systeem moest zijn geweest. In werkelijkheid was het echter een bestuurlijke chaos, met een raderwerk dat in beweging moest worden gezet en gehouden door een grote massa uitvoerders, die met elkaar concurreerden om hoger in de gunst van Hitler en Himmler te komen.
Enige jaren geleden werd de stelling geponeerd dat het succes van Himmlers terreurapparaat en zijn vernietigingsmachine niet te danken was aan het door hem gevoerde top down beleid, maar aan de bottom up initiatieven van de uitvoerders. In mijn boek laat ik zien dat het geen kwestie van ‘óf-óf’ is geweest, maar van ‘én-én’: de SS’ers in de concentratiekampen, Einsatzgruppen en vernietigingskampen wisten precies wat er door de top van hen verlangd werd.
Het is juist de combinatie geweest van Himmlers top down beleid mét de bottom up initiatieven van de uitvoerders, die zowel het terreurapparaat als de vernietigingsmachine van de nazi’s zo gruwelijk effectief heeft gemaakt. Mijn onderzoek richt zich daarom tevens diepgaand op de vraag wat de daders dreef tot het nemen van hun bottom up initiatieven. Het laat zien dat de grote persoonlijke gedrevenheid van de daders niet zozeer voortkwam uit ideologische bevlogenheid, maar vooral uit identiteitsverlangen, een evolutionair diepgeworteld verlangen om niet alleen bij een succesvolle groep te horen, maar binnen deze groep ook ‘iemand te zijn’. Het maakt het gemak inzichtelijk waarmee mensen zich kunnen aanpassen aan omstandigheden waarin een democratie zomaar wordt uitgewist, het gemak waarmee ambities gekanaliseerd kunnen worden in een nieuwe immorele context. Dat maakt mijn boek heel actueel.