De USS Gudgeon werd bekend als de eerste Amerikaanse onderzeeboot welke een vijandelijk oorlogsschip had getorpedeerd toen het op 27 januari 1942 de Japanse onderzeeboot I-73 (1935) tot zinken bracht. De Gudgeon volbracht 12 patrouilles waarbij 14 schepen tot zinken werden gebracht met een totale tonnage van 71.372 ton. Tijdens haar 12e patrouille werd het schip op 7 april 1944 voor het laatst gesignaleerd en staat sinds die dag als vermist te boek.
De onderzeeboot USS Tunny deed dienst tijdens de Tweede Wereldoorlog en tijdens de Vietnam oorlog. In deze periode deed het schip achtereenvolgens dienst als gewone onderzeeboot (SS), onderzeeboot voor geleide wapens (SSG) en onderzeeboot voor transport van troepen (APSS en LPSS). In juni 1969 werd het schip uit de vaart genomen en in 1970 als doelschip afgezonken.
De Gar-klasse onderzeeboten bestond uit zes schepen. Bijna gelijk aan de Tambor-klasse, waar ze direct van waren afgeleid, werden de zes schepen in 1941 in dienst genomen. Van de zes schepen gingen vijf schepen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren. Alleen de USS Gar overleefde de oorlog.
HMS Oberon werd tussen 1924 en 1926 gebouwd en zou als prototype fungeren voor de later gebouwde Oxley-klasse, Odin-klasse en Chileense Capitan O'Brien-klasse onderzeeboten. Hoewel in 1937 al naar de reservevloot overgeheveld, werd het schip in 1939 weer geactiveerd en gebruikt voor trainingsdoeleinden. Uiteindelijk werd het schip in 1944 uit de vaart genomen en in 1945 gesloopt.
HMS Oxley, oorspronkelijk gebouwd als HMAS Oxley voor de Australische marine was een onderzeeboot van de Oxley-klasse en werd op 10 september 1939 per abuis door de Britse onderzeeboot HMS Triton getorpedeerd. Bij de torpedering kwam, behalve twee mensen op de brug, de gehele bemanning om het leven.
HMS Triton (N15) was een onderzeeboot uit de Britse T-klasse. Het tussen 1936 en 1938 gebouwde schip diende tijdens haar loopbaan bij de Britse Home Fleet, bij de Noorse kust en in de Middellandse Zee. Naar alle waarschijnlijkheid is het schip op tussen 6 december en 18 december 1940 in de Adriatische Zee op een mijn gelopen en gezonken.
De Britse Odin-klasse onderzeeboten, telde formeel negen schepen, verdeeld over twee groepen, de Odin Group (ook wel Odin-klasse) en de Oxley Group (ook wel Oxley-klasse) Daarnaast hoorde bij deze 'klasse' ook een prototype, HMS Oberon (N21) en drie voor de Chileense marine gebouwde schepen in de Capitan O'Brien-klasse. Hier behandelen we de Odin Group oftewel Odin-klasse van zes gelijkwaardige Britse onderzeeboten.
Na de bouw van HMS Oberon, bestelde de Australische Marine twee onderzeeboten gebaseerd op ditzelfde ontwerp. Dit werden de OA1 (HMAS Oxley) en OA2 (HMAS Otway). Hoewel formeel behorende tot de Odin-klasse, weken de twee schepen in details af van het ontwerp voor de Britse Odin-klasse, welke ook werd gebaseerd op HMS Oberon. In 1931 werden beide schepen overgeheveld naar de Royal Navy.
De Britse T-klasse onderzeeboten was een klasse bestaande uit 55 onderzeeboten. De klasse werd ook wel aangeduid met Triton-klasse. Van deze klasse deden vier schepen dienst bij de Koninklijke Marine als Zwaardvisch-klasse. Drie schepen deden na de Tweede Wereldoorlog dienst bij de Israëlische marine. Gebaseerd op de bewapening, konden de schepen in drie groepen worden verdeeld. De eerste groep telde 10 torpedolanceerbuizen, de tweede en derde groep 11. De derde groep onderscheidde zich van de eerste en tweede groep voorst door middel van een aanvullend 20 mm luchtafweergeschut.
Op 24 september 1941 benaderde de Nederlandse marineleiding de British Admiralty met het verzoek om drie nieuwe Britse T-class submarines over te kunnen nemen. De Koninklijke Marine had Hr. Ms. O 8 en Hr. Ms. O 12 verloren doordat die op 14 mei 1940 in Duitse handen vielen. Verder wilde de marine de verouderde Hr. Ms. K VII en de drie boten van de K VIII-klasse afstoten en om de vrijgekomen bemanningen toch hun oorlogstaken te kunnen laten uitvoeren waren nieuwe onderzeeboten nodig. De Royal Navy kon op dat moment de T-klasse onderzeeboten niet missen maar bood de Koninklijke Marine wel twee kleinere, maar ook moderne, U-klasse onderzeeboten aan.
Geschiedenis en beschrijving van de Duitse onderzeeboot U 621 die van 7 mei 1942 tot 18 augustus 1944 diende bij de Duitse Kriegsmarine
De Biber was een eenpersoons onderzeeboot van de Duitse Kriegsmarine, in staat tot het meenemen van twee externe torpedo's. Aanvankelijk zouden deze onderzeeboten worden aangeduid als Type XXVIIc, maar deze typering werd officieel nooit toegewezen.
Op 1 juni 1904 werd op de werf van de Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen, onder licentie van de Electric Boat Co., New York, de eerste Nederlandse onderzeeboot op stapel gezet. Het ontwerp, Holland 7P, was van John P. Holland van de Holland Torpedoboat Co. te New York in de Verenigde Staten. Twee jaar later was de onderzeeboot gereed en werd Luctor et Emergo gedoopt. De directie van de werf in Vlissingen hoopte dat de Koninklijke Marine interesse zou hebben in de boot en daardoor over zou gaan op het laten bouwen van nog meer onderzeeboten, uiteraard bij De Schelde.
De Teikoku Nihon Kaigun (TNK - Keizelijke Japanse Marine onderzeeboot) I-153 was een onderzeeboot uit de Kaidai Type KDIIIa klasse onderzeeboten. Aanvankelijk kenden de Japanse onderzeeboten een aanduiding zonder 1 ervoor en werd deze onderzeeboot in dienst genomen als I-53. Het schip overleefde de Tweede Wereldoorlog.
De I-65 werd in 1932 in dienst genomen. De onderzeeboot nam deel aan de invasie van Maleisië en Siam. De I-65 was het schip dat de Britse Force Z ontdekte. In 1942 werd het schip omgenummerd naar I-165 en nam deel aan de Slag bij Midway. De rest van de oorlog opereerde het schip in de Zuidelijke Pacific tot het op 15 december 1944 uit operationele dienst werd teruggetrokken. Op 1 april 1945 kwam het schip weer in dienst als moederschip voor Kaiten zelfmoord onderzeeboten. Op 27 juni 1945 werd de I-165 door Amerikaanse bommenwerpers aangevallen. Er is na deze aanval niets meer van het schip vernomen.
De I-66 werd in 1932 in dienst genomen en wordt verantwoordelijk gehouden voor het tot zinken brengen van de Nederlandse onderzeeboot K XVI in december 1941. In 1942 werd het schip omgenummerd tot I-166. Op 17 juli 1944 werd de I-166 zelf ook door een onderzeeboot tot zinken gebracht, de Britse HMS Telemachus.
De Kaigun Type KD5 schepen was een reeks van drie onderzeeboten voor de Japanse Marine welke rond 1929, 1930 in dienst werden genomen. De I-67 ging in 1940 verloren. De I-65 en I-66 werden in 1942 omgenummerd tot respectievelijk I-165 en I-166. Ook deze twee schepen gingen verloren tijdens de Tweede Wereldoorlog
De KDIIIa type onderzeeboten (Japans: Kaidai-san-gata-e) waren schepen met een dubbele romp. Ze waren rechtstreeks afgeleid van de KD1 en KD2. Het waren onderzeeboten voor operaties over lange afstand, ook wel vloot-onderzeeboten genoemd, ontworpen om te opereren in samenwerking met oppervlakte eenheden. De schepen waren snel en wendbaar bij operaties boven het wateroppervlakte, maar hun onderwater eigenschappen waren matig.
De Hr. Ms. K XIV was de naamgever van de K XIV-klasse en werd in juli 1933 in dienst genomen. Het schip werd ingedeeld in de Onderzeeboot Divisie III. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in de Pacific werd het schip ondergebracht bij Onderzeeboot Divisie V. Eind 1942 tot eind 1943 lag het schip voor reparaties en modernisering in achtereenvolgens de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Hierna opereerde het schip vanuit Australië. De K XIV overleefde de Tweede Wereldoorlog en werd op 23 april 1946 uit dienst genomen.
De K XV werd in 1933 in dienst genomen en werd bij haar zusterschepen in Onderzeeboot Divisie III ingedeeld. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd het schip ingedeeld bij Onderzeeboot Divisie V. Vanaf november 1942 tot en met oktober 1943 volgde een periode van reparaties, herinrichting en training. Hierna opereerde het schip vanuit Fremantle om. De K XV overleefde de Tweede Wereldoorlog en werd op 23 april 1946 uit dienst genomen.
Op 26 maart 1935 kwam de K VI samen met de K VII in Nederlands-Indië aan en werd ingedeeld bij de Onderzeeboot divisie III. Op 25 december 1941 werd de K VI tot zinken gebracht.
De K XVII kwam in 1933 in dienst en werd in Nederlands-Indië ingedeeld bij de Onderzeeboot Divisie I. Het schip ging op 21 december 1941 verloren in een Japans mijnenveld.
De K XVIII voerde voor haar overtocht van Nederland naar Nederlands-Indië een wereldreis uit waarbij rond de wereld zwaartekrachtmetingen werden uitgevoerd. In maart 1942 werd het door de eigen bemanning tot zinken gebracht in Soerabaja. De Japanse Marine lichtte het schip en nam het als waarschuwingsplatform in dienst. In deze hoedanigheid werd het schip op 16 juni 1945 tot zinken gebracht.
Met het ontwerp van de Hr. Ms. O 16 begon voor de afdeling Scheepsbouw van het Nederlandse Ministerie van Marine een nieuw tijdperk. Hoewel het schip bedoeld was als verdere ontwikkeling van de schepen van het type K XVIII, werd het toch een heel nieuw ontwerp. Het schip werd in 1936 in dienst genomen. Op 15 december 1941 liep het schip op een mijn en zonk.
De schepen van de K XIV-klasse waren, net als de Hr. Ms. O 16, van een geheel nieuw ontwerp. Ook bij deze klasse werd veel gebruik gemaakt van lastechnieken in plaats van de oude klinknagels. Vanwege deze nieuwe technieken kon een grote afname in het gewicht worden verkregen, die weer ten goede kwam aan de snelheid en het bereik. Daarnaast werd een nieuwe motor toegepast, een 8 cilinder in plaats van de vertrouwde 6 cilinder motoren.
Net als het ministerie van Marine liet het Nederlandse ministerie van Koloniën de eerste onderzeeboot bouwen bij de Koninklijke Maatschappij De Schelde in Vlissingen. De K I (K=Koloniën) werd vanaf 16 september 1911 gebouwd naar het Britse ontwerp Hay-Whitehead van de Whitehead & Company te Hull, Oost-Engeland. In deze periode werden ook de vier onderzeeboten van de O 2-klasse, die bestemd waren voor de Nederlandse kustwateren en eveneens een ontwerp waren van de Whitehead Company, gebouwd bij De Schelde. Hr. Ms. K I werd op 15 juli 1914 in dienst gesteld en na de opwerkperiode in Nederlandse wateren werd de onderzeeboot door de zeesleper Witte Zee naar Nederlands Oost-Indië gesleept. De tocht achter de sleepboot duurde van 12 september tot 6 november 1916.
De drie onderzeeboten van de K VIII-klasse waren de opvolgers van de K V-klasse die voor het Ministerie van Koloniën gebouwd werden. De klasse werd vanaf 1917 gebouwd op de werf van de Koninklijke Maatschappij De Schelde in Vlissingen volgens een ontwerp van de Amerikaanse Electric Boat Company. De bouw liep vanaf het begin grote vertragingen op. Dit was vooral een gevolg van de stagnerende aanvoer van grondstoffen als gevolg van de Eerste Wereldoorlog.
De drie onderzeeboten van de K XI-klasse waren de eerste K-boten (K=Koloniën) die begin jaren `20 geheel door ir. Van der Struyff en zijn medewerkers werden ontworpen voor het toenmalige Ministerie van Koloniën. Hr. Ms. K XI, Hr. Ms. K XII en Hr. Ms. K XIII, werden gebouwd op de werf van Maatschappij Fijenoord te Rotterdam. De onderzeeërs van de O 9-klasse werden tegelijkertijd besteld en gebouwd en waren in feite een kleinere uitvoering van de K XI-klasse. Net als de O 9-klasse werden de drie opvolgers van de K VIII-klasse voorzien van de vreemde combinatie van 53,3 en 45cm torpedolanceerbuizen wat zou leiden tot praktische en logistieke problemen.
De vier onderzeeboten van de O 12-klasse waren een doorontwikkeling van die van de O 9-klasse. Ook deze boten waren ontworpen onder leiding van de Nederlandse ingenieur J.J. van der Struyff . Bij het ontwerpen van de O 12-klasse werd voor het eerst gebruik gemaakt van sleeptankproeven bij het Nederlands Scheepsbouwkundig Proefstation in Wageningen om de vorm van de romp te optimaliseren. Andere verbeteringen waren de toepassing van elektrisch lassen en de versterkingen van de dubbele drukvaste huid en de waterdichte luiken zodat de maximale duikdiepte opgevoerd kon worden tot 80 meter. Ondanks deze verbeteringen ging het ontwerp nog steeds uit van gebruik van de onderzeeboten in kustwateren en ondiepe zeeën.
De beide Nederlandse onderzeeboten van de O 19-klasse, die vanaf 15 juni 1936 gebouwd werden op de werf van Wilton-Fijenoord te Schiedam, weken in vele opzichten af van hun voorgangers. De boten stonden eerst gepland als K XIX en K XX (K = Koloniën) maar tijdens de bouw werd besloten ze op de begroting van het Departement van Oorlog te plaatsen waardoor de benamingen veranderden in O 19 en O 20. Daarmee waren de schepen de eerste Nederlandse onderzeeboten die niet specifiek gebouwd werden voor Nederlandse of koloniale wateren, maar bestemd zouden worden voor algemene dienst. Het ontwerp van de O 19-klasse onderzeeboten was afkomstig van de Nederlandse ingenieur G. van Rooy en was gedeeltelijk gebaseerd op dat van de Poolse onderzeeboten van de Orzel-klasse, die tegelijkertijd in Nederland gebouwd werden.
De zeven onderzeeboten van de O 21-klasse waren een doorontwikkeling van het succesvolle ontwerp van de O 19-klasse, maar zonder de mijnenbuizen. De eerste vier boten van deze klasse werden besteld in 1937 en de laatste drie in 1938. Eigenlijk zouden de nieuwe onderzeeboten de namen K XXI tot en met K XXVII krijgen (K=Koloniën) en voorbestemd worden om patrouillediensten te verrichten in Nederlands Oost-Indië. Tijdens de bouw werd echter besloten om de bouwkosten van de zeven nieuwe boten te plaatsen op de begroting van het Departement van Oorlog en ze in te zetten voor algemene dienst. Daarom werden de namen veranderd in O 21 tot en met O 27. Het ontwerp van de O 21-klasse onderzeeboten was afkomstig van de Nederlandsche Vereenigde Scheepsbouw Bureaux (Nevesbu) dat eveneens verantwoordelijk was geweest voor het ontwerp van de Poolse onderzeeboten van de Orzel-klasse die vanaf 1936 in Nederland gebouwd werden.
Hr. Ms. O 8 en Hr. Ms. M 1 vormden de overgangstypes tussen onderzeeboten die in Nederland gebouwd werden naar buitenlands ontwerp en onderzeeboten die zowel in Nederland ontworpen als gebouwd werden. De kennis die de Nederlandse Onderzeedienst opdeed op de beide onderzeeboten van buitenlandse makelij was essentieel voor de ontwikkeling van Nederlandse ontwerpen. Hr. Ms. O 7 was dan ook de laatste Nederlandse O-boot die in Nederland gebouwd werd volgens een ontwerp uit het buitenland. De opvolgers van de O 1 tot en met de O 8 en M 1 werden in Nederland ontworpen door ir. J.J. van der Struyff en bestonden uit Hr. Ms. O 9, Hr. Ms. O 10 en Hr. Ms. O 11.
Op 29 januari 1936 werd een contract ondertekend door de Marynarka Wojenna Rzeczypospolitej Polskiej (Marine van de Republiek Polen) en de Nederlandse scheepswerven Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen en de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) te Rotterdam voor de bouw van twee nieuwe onderzeeboten. De Poolse marine had aangeklopt bij de Nederlandse werven omdat deze een uitstekende reputatie opgebouwd hadden met de bouw van verschillende klassen Nederlandse onderzeeboten. De nieuwe onderzeeërs werden ontworpen door de Nederlandsche Verenigde Scheepsbouw Bureaux te Den Haag in samenwerking met een team experts van de Poolse marine.